• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • AIVD schiet tekort in uitvoering van kerntaken

    AIVD schiet tekort in uitvoering van kerntaken
    24 – 11 – 2003
    NRC
    Door Louis Sèvéke (OBIV)

    Zolang de informatie van de inlichtingendienst AIVD niet betrouwbaar genoeg is, is het geen goed idee met nieuwe repressieve wetgeving op het terrein van terroristische misdrijven te komen, meent Louis Sèvéke.

    Over de aansturing van en de controle op de inlichtingendienst AIVD is de afgelopen maanden weer veel te doen geweest. Helaas is minder aandacht uitgegaan naar de kernactiviteit van de dienst: levert hij voldoende, juiste en betrouwbare informatie om het hoofd te bieden aan allerhande bedreigingen van de staatsveiligheid? Internationaal bestaat er juist op dat vlak veel commotie. Begonnen de Amerikanen en de Britten immers niet een oorlog op grond van onjuiste of gemanipuleerde inlichtingen?

    In de Verenigde Staten wordt, volgens de Washington Post, door de Senaatscommissie voor de veiligheidsdiensten aan een vernietigend rapport gewerkt: de Amerikaanse geheime diensten zouden het wapenbezit van Saddam Hussein en zijn contacten met terroristen ernstig overdreven hebben. Belangrijke documenten zouden slechts gebaseerd zijn op e´e´n bron of onbetrouwbare informatie. Commissievoorzitter Roberts heeft gezegd dat de regering slecht is gei¨nformeerd door de inlichtingendiensten, waardoor de geloofwaardigheid van die laatsten op het spel staat.

    De door de wol geverfde Britse ex-diplomaat Sir Peter Heap deed afgelopen maand, in The Guardian, een boekje open over het Britse inlichtingenwezen. Zesendertig jaar in dienst van Hare Majesteit had hem geleerd hoezeer het door MI6 vergaarde inlichtingenmateriaal gewantrouwd moest worden. Na een, hier en daar hilarische, beschrijving van gehanteerde werkwijzen en bronnen van die dienst, komt Sir Peter tot de conclusie dat vooral ministers en parlementarie¨rs veel nauwkeuriger dienen te kijken naar de veiligheidsdiensten zelf, de door hen gehanteerde methodologie en – vooral – de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen.

    De informatie van de diensten zou zeer streng moeten worden beoordeeld en vervolgens spaarzaam en selectief worden gebruikt. Bestuurders zouden zich bij geleverde informatie moeten afvragen: van wie is die precies afkomstig, hoeveel kreeg hij betaald, wat was zijn informatiepositie en waarom zou hij betrouwbaar zijn? Vragen, die door de bank genomen niet gesteld worden. Een kritische kijk zou volgens Heap – ten onrechte – beperkt blijven tot de incidentele onderzoeken, als die door de commissie-Hutton naar de dood van de Britse wapendeskundige David Kelly, naar aanleiding waarvan hij zijn artikel schreef.

    In Nederland lijkt het nog steeds niet bon ton om vraagtekens te zetten bij de door de inlichtingendiensten verstrekte informatie en analyses. Hier vinden geen onderzoeken plaats, zelfs geen incidentele. Ook in Nederland is er echter voldoende aanleiding om bij de effectiviteit en juistheid van het verzamelen, analyseren en exploiteren van informatie door de diensten de nodige vraagtekens te zetten. Temeer omdat juist die activiteiten nu de aanleiding zijn voor nieuwe en vergaande wetgeving.

    Op 1 december zal de Tweede Kamer zich buigen over het wetsvoorstel terroristische misdrijven. De noodzaak van nieuwe wetgeving is voor een belangrijk deel ingegeven door informatie afkomstig van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De AIVD heeft in de afgelopen jaren meermaals terroristen aangewezen tegen wie, eenmaal aangehouden, geen steekhoudend bewijs bleek te bestaan. In juni 2000 al werden drie mensen aangehouden, die een aanslag zouden hebben willen plegen op de Franse ploeg bij de EK 2000. Binnen enkele dagen stonden ze al weer op straat. Hetzelfde gold voor een in oktober 2001 aangehouden, uit Iran afkomstige, inwoner van Arnhem en zijn Slowaakse vriendin. De BVD, zoals de AIVD toen heette, tipte, tijdens de toen plaatshebbende poederbrieven-hype, dat het stel dergelijke brieven had willen versturen. Daar bleek later niets van waar. Eind oktober werden opnieuw vijf mogelijke terroristen, na een week voorlopige hechtenis, bij gebrek aan bewijs heengezonden.

    Ee´n element in de nieuwe terrorismewetgeving betreft het strafbaar stellen van werving voor de jihad. Wat het, door moslims in Nederland, ronselen voor de jihad betreft is de AIVD in feite de enige die met stelligheid zegt dat dit gebeurt. De dienst heeft een tiental wervers aangewezen dat, ondanks een langdurig justitieel onderzoek, vrijgesproken werd. De AIVD schreef ook een nota over de veronderstelde werving. Die nota is een aaneenrijging van veronderstellingen. Van enig (verifieerbaar) bewijs is geen sprake.

    De noodzaak tot nieuw beleid en nieuwe repressieve wetgeving kan niet plaatsvinden op grond van analyses die vooral gebaseerd zijn op geheime bronnen. Dat geldt versterkt als niet vastgesteld wordt om hoeveel bronnen en wat voor soort bronnen het gaat.

    Bijzondere waakzaamheid is op zijn plaats op het moment dat – vaste praktijk van inlichtingendiensten – geput wordt uit menselijke bronnen: informanten en agenten. Het kan dan ook gaan om criminele burgeragenten. Dergelijke agenten houden er niet zelden een eigen agenda op na. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zorgde de inzet van, al dan niet criminele, burgeragenten door de Nederlandse geheime diensten geregeld voor ophef. Verschillende agenten bleken zich, onder begeleiding van de dienst, schuldig te maken aan een scala van strafbare feiten; van het plegen van of aanzetten tot vernielingen, tot het leuren met wapens en explosieven en het voorbereiden en (mede)plegen van bomaanslagen. Aan de andere kant is gebleken dat dergelijke infiltratie niet erg effectief is bij de bestrijding van terrorisme of gewelddadig activisme.

    Om te beginnen lukt het meestal niet om de vaak kleine en hechte groepen van terroristen/activisten te infiltreren. Oud BVD-chef Docters van Leeuwen gaf dat in 1990 ruiterlijk toe. Om die reden, zo zei hij, kreeg de BVD geen vat op de gewelddadige actiegroep RARA. En mocht infiltratie lukken dan wordt de verkregen informatie soms niet geoperationaliseerd, omdat daarmee het risico bestaat dat de informatiepositie – sneller dan dat die opgebouwd is – weer verloren gaat. Het werken met (labiele en/of criminele) burgeragenten heeft consequenties voor de betrouwbaarheid van de geleverde informatie. Om nog maar te zwijgen over de risico’s die gelopen worden als deze mensen meedoen aan, of zelfs aan de wieg staan van, terroristische acties. De (criminele) burgerinfiltranten, die in de jaren tachtig onder coaching van de BVD de slangen bij Shell-stations doorsneden, of de banden van legervoertuigen doorprikten, zullen met hen vergeleken padvinders zijn.

    Strafrechtdeskundigen hebben de Tweede Kamer onlangs bezworen dat nieuwe wetgeving onnodig, ja zelfs ongewenst is. Met het huidige instrumentarium zouden terrorismeverdachten wel degelijk te vervolgen zijn. Er zal echter wel betrouwbaar en controleerbaar bewijs dienen te zijn.

    De beoogde verruimingen maken het mogelijk dat onschuldige maatschappelijke en politieke acties als terrorisme worden aangemerkt. Dit wordt in een rechtsstaat des te gevaarlijker als aanhoudingen gebaseerd zijn op niet te controleren aantijgingen door diensten van wie het werk, in de woorden van de Britse ex-diplomaat Heap, ,,is verpakt in een onnodig aura van geheimhouding, mysterie en gevaar”.

    Ook in Nederland moet het mogelijk zijn de door de dienst verstrekte informatie op een normale en kritische manier te beoordelen. Regering en parlement zouden dat ook moeten doen, alvorens tot nieuwe repressieve wetgeving over te gaan.

    Louis Sévèke

    werkzaam bij het Onderzoeksbureau Inlichtingen-en Veiligheidsdiensten (OBIV) te Nijmegen
    tevens auteur van: Operatie Homerus, Spioneren voor de BVD (Breda, 1998, ISBN: 906728100x)

    OBIV
    Postbus 1501
    6501 BM Nijmegen
    tel/fax: 024-3233586
    obiv@dds.nl