• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 5.2 Omschrijving methode

    5.2 Omschrijving methode

    5.2.1 Definitie

    Door de commissie-de Wit worden drie vormen van infiltratie
    onderscheiden: I. Het door een politiefunctionaris of burger, al
    dan niet onder de dekmantel van een aangenomen identiteit, onder
    gezag en regie van politie en openbaar ministerie, binnendringen in
    het criminele milieu of deel uitmaken van een criminele
    organisatie, ten behoeve van opsporing en vervolging. II. Het,
    onder gezag en regie van politie en openbaar ministerie, gebruik
    maken van een persoon die reeds deel uitmaakt van een criminele
    organisatie en zich als zodanig, met toestemming van politie en
    openbaar ministerie, schuldig maakt aan bepaalde strafbare
    feiten.

    lees meer

    Bijlage V – 7.2 Omschrijving methode

    7.2 Omschrijving methode

    De methode bestaat uit het onder regie van politie en justitie
    gebruik maken van informanten die criminele organisaties facilitair
    ondersteunen. De politie gebruikt de informanten om informatie te
    verzamelen over het functioneren van de criminele organisatie. De
    informanten hebben op n of andere wijze contact met leden van
    criminele organisaties. Het gaat onder andere om informanten die
    werkzaam zijn in de transportwereld. Noot De politie
    wordt door een informant in kennis gesteld van de verwachte
    aankomst van een container waarin verdovende middelen zijn
    verborgen. De informant draagt kennis van de gegevens van de
    container, het schip en de vermoedelijke datum van aankomst. De
    politie zorgt er met hulp van FIOD-medewerker(s), voor dat de
    container niet door de douane wordt gecontroleerd. De FIOD/politie
    heeft afspraken met de douane dat indien de FIOD/politie daarom
    vraagt bepaalde containers zonder verder vragen door de douane
    worden geloodst. Onder regie van de politie en door tussenkomst van
    de FIOD wordt de container dan door een burgerchauffeur, die met de
    politie samenwerkt, uit het havengebied gereden en getransporteerd
    naar een neutraal terrein, bijvoorbeeld een parkeerplaats.
    Vervolgens zorgt politiepersoneel of later de burgerchauffeur voor
    transport naar een loods. Een medewerker van de FIOD zorgt
    inmiddels voor de inklaring van de containers en de daarvoor
    benodigde documenten. In een aantal gevallen vervoeren
    politiemensen zelf de container vanaf het haventerrein naar de
    loods.

    lees meer

    Bijlage V – 9.3 Infiltratie

    9.3 Infiltratie

    9.3.1 Casus

    Een onderwerp dat in de praktijk regelmatig in verband wordt
    gebracht met corruptie, is de (politile) infiltratie. Onder
    infiltratie verstaat de commissie: het met het oog op opsporing en
    vervolging onder gezag en regie van de politie en het openbaar
    ministerie binnendringen in een criminele organisatie of groep, het
    ervan deel uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds
    deel van uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien
    dit optreden gepaard gaat met het I) aannemen van een valse
    identiteit en/of II) verrichten van strafbare feiten en/of III)
    bieden van steun aan de criminele organisatie of groep. Momenteel
    zijn er vier zogenaamde politile infiltratie teams (PIT’s)
    operationeel. In totaal waren er in 1995 25 mensen werkzaam bij de
    infiltratieteams. Noot In bijlage 5 methoden,
    hoofdstuk 5
    Infiltratie wordt uitgebreider op deze
    opsporingsmethode ingegaan. In deze paragraaf zullen aan de hand
    van een aantal casus verschillende corruptie-risico’s bij
    infiltratie worden beschreven. Een (voormalig) hoofdinspecteur van
    de gemeentepolitie schrijft hierover bijvoorbeeld:

    lees meer

    Bijlage VI – 12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken

    12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken

    De minister van Binnenlandse Zaken draagt de primaire
    verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en
    materile wetgeving met betrekking tot het binnenlands bestuur en de
    handhaving van de openbare orde. De verantwoordelijkheid van de
    minister van Binnenlandse Zaken voor de inrichting en werking van
    het binnenlands bestuur komt onder meer tot uitdrukking in zijn
    bemoeienis met de benoeming en bevordering van burgemeesters. De
    aandacht voor het binnenlands bestuur heeft zich de laatste tijd
    verruimd naar het openbaar bestuur als zodanig. Wijlen minister
    Dales heeft in dat verband de aanzet gegeven tot de publieke
    discussie over politieke, bestuurlijke en ambtelijke integriteit.
    Noot Onderdeel van de publieke discussie is de vraag
    naar de eventuele innesteling van de onderwereld in de politieke en
    bestuurlijke bovenwereld.

    lees meer

    Bijlage VI – 4.2 Organisatie tactische recherche

    4.2 Organisatie tactische recherche

    4.2.1 Taak

    De tactische recherche heeft tot taak gegevens te verzamelen met
    betrekking tot strafbare feiten en personen die ervan verdacht
    worden strafbare feiten te hebben gepleegd. Verkregen gegevens
    dienen als bewijs ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening
    door het openbaar ministerie (OM). Het materiaal moet betrekking
    hebben op feiten met het doel de plegers van die feiten te
    achterhalen; daarmee onderscheidt het tactisch onderzoek zich van
    het CID-onderzoek. Bij het CID-onderzoek heeft de
    gegevensverzameling namelijk veeleer betrekking op personen en
    groepen met het doel de door hen gepleegde en te plegen feiten te
    achterhalen of te voorspellen.

    lees meer

    Bijlage VI – 6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)

    6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)

    De ontwikkelingen rond de oprichting en het functioneren van de
    kernteams lijken het belang van een LRT te onderstrepen. De
    korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft in
    september 1994 de opdracht gekregen een plan van aanpak te maken
    voor de oprichting van een LRT. Dat plan is gemaakt door de Divisie
    ondersteuning van het KLPD in samenwerking met de CRI.

    lees meer

    Bijlage VI – 8.4 Bijzondere methoden

    8.4 Bijzondere methoden

    8.4.1 Algemeen

    Artikel 20, eerste lid WIV bepaalt dat de ambtenaren van de BVD
    geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten hebben. De
    ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV (onder wie de
    RID-rechercheurs) beschikken doorgaans uit hoofde van hun functie
    over opsporingsbevoegdheden. In geval zij werkzaamheden verrichten
    in het kader van de BVD-taak oefenen zij geen bevoegdheden tot het
    opsporen van strafbare feiten uit (artikel 20 lid 2 WIV).

    lees meer

    Bijlage VII – II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    Ook voor Nederland geldt dat de geschiedenis van de discussie
    over de definitie van georganiseerde criminaliteit nog moet worden
    geschreven. Links en rechts is er wel een aanzet gegeven, maar het
    verhaal is nog verre van volledig (Beetstra et al., 1994).
    Zeker wanneer men in een analyse van die geschiedenis een koppeling
    wil aanbrengen tussen de definitie van georganiseerde criminaliteit
    en het beleid dat in functie van een definitie is gevoerd, valt er
    veel voor te zeggen in de onderhavige geschiedenis een cesuur aan
    te brengen in het najaar van 1990, en meer bepaald in de maand
    oktober van dat jaar, toen in Den Haag de Dutch American
    Conference on Organized Crime
    plaatsvond. Onder invloed van
    deze conferentie werd weliswaar niet direct de officile definitie
    van georganiseerde criminaliteit bijgesteld, maar werd wel het
    beleid ingrijpend aangepast. Terwijl voordien de bestrijding van
    georganiseerde criminaliteit vanuit een repressief,
    strafrechtelijk, perspectief was opgebouwd, werd vanaf dat moment
    erkend dat er ook behoefte was aan preventief – bestuurlijke
    maatregelen om het probleem te beheersen. De bijdragen van de leden
    van New York State Organized Crime Task Force aan de genoemde
    conferentie lieten immers zien dat een eenzijdig repressieve aanpak
    op den duur niet voldoende effect kan sorteren (Fijnaut en Jacobs,
    1991).

    lees meer

    Bijlage VII – V.1. Inleiding

    V. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN LEGALE ECONOMISCHE
    SECTOREN: FEIT OF FICTIE?

    V.1. Inleiding

    Georganiseerde criminaliteit wordt nog altijd in de eerste
    plaats geassocieerd met de produktie van en handel in illegale
    goederen en diensten en zo bezien heeft deze soort criminaliteit
    niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Maar
    zoals in de discussie over de georganiseerde criminaliteit in
    Nederland ook naar voren is gekomen, bestaat er de vrees dat met
    name groepen die in traditionele vormen van georganiseerde
    criminaliteit (drugshandel, enzovoort) actief zijn (geweest),
    zullen proberen om ook in legale economische sectoren een
    machtspositie op te bouwen. Mede hierom is in dit onderzoek
    rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling, en is voor een
    aantal branches onderzocht of er van zulk een vervlechting sprake
    is. De bedoelde vervlechting kan op uiteenlopende wijzen
    plaatsvinden. In het spoor van het onderscheid dat eerder werd
    gehanteerd bij de typering van de verschillende fraudezaken,
    onderscheiden we ook in dit verband twee hoofdvormen. De relatie
    tussen de georganiseerde criminaliteit en het bedrijfsleven kan
    parasitair van aard zijn. Dit doet zich voor wanneer
    criminele groepen uitsluitend profiteren en de betrokken bedrijven
    tot slachtoffer maken. Zij kan echter ook symbiotisch zijn
    en dan profiteren beide partijen ervan door samen te werken.

    lees meer

    Bijlage VII – VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    In Nederland is al een aantal jaren een publieke discussie
    gaande over de aard, de omvang en de schade – kortom de ernst – van
    de georganiseerde criminaliteit. Sommigen menen dat de situatie
    heel ernstig is en poneren zelfs dat een ontwrichting van het
    maatschappelijk leven door toedoen van deze criminaliteit tot de
    rele mogelijkheden behoort, zo zij niet reeds aan de gang is.
    Anderen schatten de situatie weer heel wat minder ernstig in en
    gaan er van uit dat het traditionele bendewezen slechts een nieuwe
    gedaante heeft aangenomen. Zulke verschillen van opvatting zijn ten
    dele mogelijk omdat er tot nu toe weinig systematisch en grondig
    empirisch onderzoek is gedaan naar het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit in ons land. Hierdoor is het immers
    mogelijk dat allerlei dingen kunnen worden beweerd zonder dat ze
    direct of indirect kunnen worden gelogenstraft met feiten. Ten dele
    hangen dergelijke verschillen van opvatting echter ook samen met
    het feit dat georganiseerde criminaliteit niet door iedereen op
    dezelfde manier wordt gedefinieerd. Wanneer immers wordt gekozen
    voor een ruime definitie – zeggende bijvoorbeeld dat georganiseerde
    criminaliteit evengoed betrekking kan hebben op hirarchisch
    georganiseerde groepen die zich met geweld en corruptie een weg
    banen naar duurzame machtsposities in bepaalde legale economische
    sectoren als op groepjes gewiekste flessentrekkers en overvallers –
    dan is het probleem dat deze criminaliteit stelt, ook in de
    verbeelding, al vlug vele malen ernstiger, toch zeker in omvang,
    dan wanneer een enge definitie wordt aangehouden, bijvoorbeeld dat
    er slechts sprake is van georganiseerde criminaliteit als criminele
    groepen inderdaad controle hebben weten te krijgen over een of meer
    legale branches in de economie. In het licht van deze
    verwarringstichtende discussie is het geen wonder dat ook in de
    politiek, in het parlement, bij herhaling de vraag is opgeworpen
    hoe ernstig het probleem van de georganiseerde criminaliteit nu
    eigenlijk is. Deze vraag bleef echter lange jaren onbeantwoord. Ja,
    er werd wel een antwoord gegeven – door middel van de opeenvolgende
    inventarisaties van de CRI/het CBO maar dit antwoord maakte de
    verwarring alleen maar groter omdat de bedoelde inventarisaties, om
    allerhande redenen, keer op keer hl verschillende kwantitatieve
    beelden van de werkelijkheid produceerden. Een meer evenwichtige
    beantwoording van de betrokken vraag drong zich echter op toen zij
    in de schoot van de parlementaire Werkgroep vooronderzoek
    opsporingsmethoden werd gekoppeld aan de vraag naar de normering
    van deze methoden. Toen dan ook nog de Tweede Kamer, in haar
    discussie over het rapport van die werkgroep Opsporing
    gezocht
    , de juistheid van deze koppeling onderschreef, lag het
    voor de hand dat de Parlementaire Enqutecommissie
    Opsporingsmethoden die vervolgens werd ingesteld, een empirisch
    onderzoek gelastte naar het probleem van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Meer bepaald vroeg zij de onderzoekers
    drie dingen te bezien:

    lees meer

    Bijlage VIII – 4.2. De produktie en distributie van synthetische drugs

    4.2. De produktie en distributie van synthetische
    drugs

    In de voorbije jaren zijn er tientallen onderzoeken ingesteld
    naar de produktie en distributie van synthetische drugs. Uit een
    rapport over een belangrijk deel van deze onderzoeken is gebleken
    dat in elk geval de zogenaamde laboratoria die bij de vervaardiging
    van deze drugs werden gebruikt, overwegend waren gesitueerd in
    Amsterdam, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Deze laboratoria
    waren ingericht op zeer uiteenlopende lokaties: woonschepen,
    flatwoningen, loodsen, kelders, silo’s, enzovoort. Uit het feit dat
    er in deze laboratoria maar liefst 145 verschillende chemicalin
    werden aangetroffen, mag worden afgeleid dat er bij de productie
    van synthetische drugs nog heel wat wordt gexperimenteerd. Waarbij
    wel moet worden aangetekend dat een groot deel van deze chemicalin
    gewoon waren gekocht bij bekende firma’s in Nederland, Belgi en
    Duitsland. De meeste produktiemiddelen (glaswerk,
    tabletteermachines, pompen) waren afkomstig van Nederlandse en
    Belgische bedrijven en fabrieken. De vervaardiging van synthetische
    drugs is – economisch gezien – dus een meer normale activiteit dan
    men op het eerste gezicht wellicht zou denken. De XTC-zaak die
    bijna vijf jaar geleden door het vroegere IRT Noord-Holland-Utrecht
    onder de naam Extase werd gedraaid, heeft laten zien dat de
    produktie en distributie van synthetische drugs somtijds in handen
    is van een vrij goed-georganiseerde criminele groep en dat er
    enorme sommen geld mee kunnen worden verdiend (Cortebeeck, 1994).
    Deze groep was van gemengde, Belgisch-Nederlandse, origine. Zij
    telde zo’n twintig personen die – alleen of met anderen – betrokken
    waren bij alles wat er zoal komt kijken bij een illegale
    onderneming als deze: de aanschaf van panden, de inrichting van
    laboratoria, de aankoop van grondstoffen, het produceren van de
    drugs, de distributie van de pillen, de beveiliging van de
    lokaties, de investering van de winsten en andere. Volgens experts
    van de CRI had de organisatie in totaal de beschikking gehad over
    een bedrag van maximaal 264 miljoen en minimaal 72 miljoen ten
    behoeve van de aanwending in diverse activa. Hiervan kon, in
    relatie tot de kasadministratie, evenwel slechts 15 miljoen worden
    getraceerd. Tegenover een groep als deze die indertijd zonder
    twijfel tot de top van de georganiseerde criminaliteit had kunnen
    worden gerekend, staan tal van groepen die qua organisatie noch qua
    omzet kunnen tippen aan de bende waarom het in het Extase-onderzoek
    ging. Uit het rapport waarnaar hiervoor reeds werd verwezen, kan
    immers worden opgemaakt dat men in heel wat onderzoeken slechts is
    gestoten op enkele mensen die van A tot Z het hele productieproces,
    met alles wat hierbij hoort, gaande moesten houden. Hoe
    kleinschalig veel van deze groepjes wel niet werkten, blijkt met
    name uit het feit dat er nauwelijks sprake was van
    arbeidsverdeling. De organisator (financier, leverancier) werkte
    gewoon met de laborant mee om er het beste van te maken. Daarnaast
    is er ook een tussencategorie van groepen. Dat zijn de groepen, of
    beter gezegd, de netwerken die, op zichzelf genomen, wel enige
    organisatiegraad vertonen, maar die daarenboven hetzij voor de
    leverantie van grondstoffen, hetzij voor de afzet van hun
    producten, hetzij voor de gewelddadige inning van schulden, in meer
    of mindere mate afhankelijk zijn van figuren in de top van de
    georganiseerde criminaliteit. Om te achterhalen hoe deze netwerken
    er uitzien, zijn in Noord-Brabant twee recente onderzoeken naar de
    produktie en distributie van synthetische drugs onder de loupe
    genomen.
    Onderzoek A bracht aan het licht dat in een bedrijfspandje in een
    middelgrote stad amphetamine werd vervaardigd. Niet het hele
    produktieproces werd hier afgewikkeld. Enkele keren werden bepaalde
    bewerkingen uitgevoerd in woonhuizen in de Randstad. En het draaien
    van de pillen gebeurde uiteindelijk weer op een andere plaats in
    het land. Deze geografische spreiding van het produktieproces
    (branden, kristalliseren en tabletteren) had zeker tot doel om het
    risico van ontdekking te verkleinen. Te zelfder tijd vormde zij
    echter ook een weerspiegeling van het netwerk dat hier bezig
    was.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
    zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
    negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
    criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
    orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
    vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
    groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
    dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
    altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
    anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
    enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
    uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
    twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
    de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
    journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
    natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
    Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
    worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
    tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
    bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
    de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
    Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
    als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
    die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
    steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
    wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
    1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
    1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
    door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
    allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
    drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
    Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
    hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
    brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
    gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
    voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
    bankinstellingen.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    Dan is er tenslotte het grote en angstwekkende probleem van de
    afpersing van landgenoten. Er zijn ook andere groepen die zich daar
    waarschijnlijk mee bezig houden, maar afpersing door de PKK in het
    Koerdische milieu is het bekendste. De PKK heeft haar wortels in de
    jaren zeventig in het linkse studentenmilieu van Ankara, waar men
    het idee van gewapend verzet ontwikkelde om de positie van de
    Koerden te verbeteren (Soeterik, 1993). De PKK zelf stamt uit 1978.
    Nadat in Turkije in 1980 voor de derde maal na de oorlog een
    staatsgreep is uitgevoerd, worden PKK-activisten gearresteerd en om
    het leven gebracht of het land uitgewezen. De meeste Koerdische
    organisaties hebben de repressie van de overheid niet overleefd,
    maar de PKK heeft zich sedert het begin van de jaren negentig juist
    een massa-aanhang onder de Koerden verworven. Dat geldt ook de
    Koerden in het buitenland. In Nederland is ongeveer 30% van degenen
    met een (oorspronkelijk) Turkse nationaliteit Koerdisch. De
    grootste concentratie is te vinden in Den Haag (Van Loon, 1992) en
    verder in Deventer en Arnhem, maar Koerden zijn eigenlijk overal
    waar ook Turken zijn. Het is buitengewoon moeilijk voor de
    Nederlandse autoriteiten om uit te maken of door Koerden een
    vrijwillige bijdrage aan de PKK wordt geschonken of dat zulks
    berust op intimidatie en dwang. Er zijn voldoende berichten van
    intimiderend optreden in koffiehuizen waarbij gasten 25 of 100
    gulden afstaan, berichten over folders in huisdeuren en over
    regelrechte afpersing van geslaagde Koerdische ondernemers
    (waaronder drugshandelaren!). Maar zouden zij vrijwillig niet ook
    contributie hebben betaald? De grote moeilijkheid bij het delict
    afpersing is altijd dat de slachtoffers geen aangifte doen. Twee
    gerichte pogingen van de politie (in Amsterdam en in Arnhem) om
    door middel van een aanschrijving aan alle Turkse en Koerdische
    adressen in de stad slachtoffers tot aangifte te bewegen, leverden
    in Amsterdam helemaal niets op en in Arnhem niet meer dan enkele
    aangiften.

    lees meer

    Bijlage VIII – V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit in Nederland

    V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit in
    Nederland

    V.4.1. Een blik op het nabije verleden

    Hiervoor werd aangegeven dat in de (inter)nationale literatuur
    de Chinese gemeenschap in Nederland wordt aangemerkt als een
    brandhaard van Chinese georganiseerde criminaliteit in Europa, zo
    niet in het Westen, in elk geval op het terrein van de
    heronehandel. Men moet er zich echter rekenschap van geven dat de
    berichten hieromtrent vooral slaan op de gebeurtenissen die in de
    jaren zestig en zeventig plaatsgrepen in Amsterdam. De betreffende
    auteurs gaan enerzijds voorbij aan de (ondergeschikte) rol die
    Nederlandse Chinezen voor de oorlog beslist hebben gespeeld in de
    smokkel van (Turkse) opium naar Nederland en naar Nederlands-Indi;
    de groothandel was toen veeleer in handen van Joden en Grieken
    (Kallenborn, 1953; Block, 1994). Anderzijds wordt in elk geval in
    de internationale literatuur niet of nauwelijks acht geslagen op de
    actuele ontwikkeling van de Chinese georganiseerde criminaliteit in
    Nederland. Terwijl er helemaal geen reden is om deze ontwikkeling
    te bagatelliseren, zoals verderop zal worden aangetoond. De
    gebeurtenissen die zich in Amsterdam in de jaren zestig-zeventig
    voordeden, vormen de achtergrond van wat er tegenwoordig aan de
    hand is.

    lees meer

    Bijlage VIII – VII.7. Conclusie

    VII.7. Conclusie

    Uit dit relaas is duidelijk geworden dat de Colombiaanse
    kartelorganisaties in Nederland zeer actief zijn. Het gaat hier om
    organisaties die in zeer korte tijd een reusachtige economische en
    politieke macht hebben opgebouwd en die in staat zijn niet enkel te
    onderhandelen met hun eigen regering over de eventuele condities
    waarop zij zich zouden willen overgeven, maar die met hun houding
    ook de Amerikaanse regering bruskeren. Nederland is voor de kartels
    van logistiek belang, omdat zij hun handelswaar in belangrijke mate
    per zeevracht en in containers Europa binnenvaren via Nederlandse
    havens. Het is opvallend te constateren dat zij daarbij eigenlijk
    niet goed kans hebben gezien hetzelfde spel te spelen als in
    Zuid-Amerika door de overheid of althans een aantal van haar
    dienaren te corrumperen. Het niveau waarop vertegenwoordigers van
    de Colombiaanse kartels contact hebben gemaakt met de Nederlandse
    drugshandelaren is evenmin indrukwekkend. Het kan ermee te maken
    hebben dat de handelaren in soft drugs, waar Nederlanders immers
    het sterkst in zijn, de risicovolle cocane liever mijden. De
    Colombiaanse leden van de kartels zijn hier wel verantwoordelijk
    voor kwalitatief nieuwe acties op de weg naar de georganiseerde
    misdaad door moorden te laten uitvoeren volgens de stijl van
    sicario’s en door de eerste succesvolle gecombineerde
    ontsnappingsactie met hulp van het bewakend personeel te
    organiseren. Ofschoon we het betrekkelijke succes van de
    Colombiaanse organisaties niet op het conto kunnen schrijven van de
    Colombiaanse gemeenschap hier te lande, is het toch wel
    waarschijnlijk dat een groot deel van de weinige Colombianen op
    enigerlei wijze bij deze drugshandel is betrokken. Hun criminele
    activiteiten gaan voor een groot deel over de hoofden van de
    Nederlandse bevolking heen doordat de wereld van de cocanehandel
    uitzonderlijk internationaal is samengesteld.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>