• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • De rafelranden van Donners ‘wereldrechtsstaat’

    Amnesty International
    Jelle van Buuren en Wil van der Schans

    Criminaliteit internationaliseert in een hoog tempo. Waar politie en justitie nog steeds gebonden zijn aan nationale regels en grenzen, opereren criminele organisaties in flexibele netwerken die zich weinig aantrekken van zoiets oubolligs als landsgrenzen of nationaliteit. In reactie daarop zoeken de autoriteiten steeds meer de internationale samenwerking. Bij de internationale opsporing zijn de rechten van verdachten echter nogal eens het ondergeschoven kindje. Het afgelopen jaar zorgde de uitlevering van Nederlandse onderdanen aan de Verenigde Staten regelmatig regelmatig voor flinke commotie. Volgens advocaten was het maar helemaal de vraag of de Nederlandse verdachten in de VS wel een eerlijk proces tegemoet konden zien. Het Amerikaanse rechtsstelsel verschilt op een aantal punten wezenlijk van het Nederlandse. Zo is het in de VS mogelijk om veroordeeld te worden op basis van één anonieme getuige en is de inzet van criminele burgerinfiltranten de gewoonste zaak van de wereld. Bovendien worden veel zaken afgehandeld door plea bargaining: in ruil voor een lagere straf bekent een verdachte schuld. De rechter legt de afgesproken straf op, en toetst niet of het bewijsmateriaal overtuigend is en of de gehanteerde opsporingsmethoden door de beugel kunnen. In New York wordt 99 procent van de strafzaken op deze manier afgedaan, wat advocaten sterkt in idee dat ook onschuldigen schuld bekennen, uit angst in een proces een hogere straf te krijgen. Daarnaast is er veel aan te merken op de omstandigheden in de Amerikaanse gevangenissen, waar ook Amnesty International zich regelmatig bezorgd over toont.

    Minister Donner van Justitie vindt echter dat critici van het Amerikaanse rechtssysteem zich bezondigen aan ‘provincialisme’: het rechtssysteem in de VS is weliswaar ánders, maar daarom niet minder. Minister Donner stelde tegelijkertijd dat er langzamerhand wordt toegewerkt naar een rechtsstaat op wereldniveau. Hij noemde dat zelfs de ‘grote uitdaging van de toekomst’. De cruciale vraag daarbij is uiteraard: welke eisen worden gesteld aan de rechtssystemen van andere landen om toe te mogen treden tot deze globale rechtsstaat. Met andere woorden: hoe ver strekt het adagium ’s lands wijs, ’s lands eer?

    Als de voortekenen niet bedriegen, zou dat adagium wel eens heel ver kunnen reiken. Bij de internationale justitiesamenwerking geldt het zogenaamde ‘vertrouwensbeginsel’ als uitgangspunt: autoriteiten vertrouwen erop dat informatie die door andere staten wordt aangeleverd, feitelijk klopt en op legale wijze verkregen is. Nader onderzoek naar die informatie is dan ook niet nodig. Dit beginsel geldt bijvoorbeeld voor buitenlandse informatie waarop een Nederlands opsporingsonderzoek wordt gestart, of voor informatie die in een uitleveringsverzoek wordt gegeven.

    Nu geldt het vertrouwensbeginsel over het algemeen alleen als staten internationale verdragen hebben ondertekend. In de samenwerking met de Verenigde Staten wijst minister Donner er bijvoorbeeld op dat de Amerikanen het BuPo-verdrag van de Verenigde Naties hebben ondertekend. In dit verdrag staan een aantal elementaire burgerlijke en politieke rechten opgesomd. De Haagse rechtbank heeft uitgesproken dat het BuPo-verdrag inderdaad mag worden gebruikt om het vertrouwensbeginsel met de VS te schragen. Maar het feit alleen dat staten een verdrag hebben ondertekend, wil nog niet zeggen dat ze het in praktijk ook naleven. Zo vinden we onder de ondertekenaars van het verdrag landen als Tanzania, Oezbekistan, Soedan, Zimbabwe, Syrië, Rusland, Irak en Iran. Of dát verdrag zonder meer garanties biedt voor een een eerlijke procesgang en eerbiediging van de mensenrechten valt dus te betwijfelen. Bovendien hebben veel landen – waaronder de Verenigde Staten – niet het zogenaamde facultatieve protocol ondertekend, wat burgers het recht geeft om naar het Comité voor de Rechten van de Mens van de VN te stappen, om te laten toetsen of hun regering zich wel aan het BuPo houdt.

    Het is nog onduidelijk welke criteria minister Donner gaat hanteren om de strafrechtsamenwerking met andere landen te beoordelen. Binnen het ministerie van Justitie wordt al geruime tijd overlegd over het vergemakkelijken van de rechtshulp met zogenaamde niet-verdragslanden. Het gaat daarbij om een ‘heroverweging van het klassieke uitgangspunt dat niet wordt samengewerkt met landen waar de grondregels van de rechten van de mens onvoldoende gewaarborgd zijn, maar waar de effecten van criminele activiteiten in deze landen op onze samenleving steeds meer toenemen.’ De uitkomst van deze verkenning lijkt van groot belang.

    Want hoe kan Nederland er bijvoorbeeld op vertrouwen dat verklaringen van verdachten of getuigen uit het buitenland niet onder dwang of marteling verkregen zijn? Het is geen nieuwe discussie, want de Tweede Kamer maakte zich enkele jaren geleden al ernstige zorgen over informatieuitwisselingsakkoorden die de Europese politieorganisatie Europol wilde afsluiten met landen waar de mensenrechten niet het meest gekoesterde goed zijn. De Kamer vreesde dat Europol zich op die manier liet gebruiken als overbrenger van ‘besmette informatie’ en zo in het verlengde van mensenrechtenschendingen opereert. Volgens toenmalig minister van Justitie Sorgdrager was het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat er met deze besmette informatie zou moeten gebeuren.

    In dat verband is de uitspraak van het Hof van Den Bosch in de zaak tegen de van moord en drugshandel verdachte Koerdische zakenman Baybasin van belang. Een verdachte in Turkije legde bezwarende verklaringen af tegen Baybasin, naar eigen zeggen daartoe met geweld gedwongen door zijn Turkse ondervagers. In het vonnis staat een cruciale zin: ‘Dat verklaringen in de heroïnezaak zouden zijn verkregen door dwang en marteling kan, voor zover deze stelling al juist zou zijn, het Openbaar Ministerie niet worden aangerekend, nu die verhoren hebben plaatsgevonden in Turkije en zijn afgenomen door Turkse politieambtenaren. Ter terechtzitting is niet aannemelijk gemaakt dat door of vanwege het Nederlands Openbaar Ministerie opdracht zou zijn gegeven om getuigen te martelen of onder druk te zetten, of dat het OM wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de betreffende verklaring door marteling of dwang wordt verkregen.’

    Vrij vertaald betekent deze uitspraak dat de rechter informatie uit het buitenland die door marteling is verkregen toelaatbaar acht, zolang het Nederlandse OM geen opdracht daartoe heeft gegeven, of van de marteling had kunnen weten. Dat is een uitspraak met verregaande consequenties voor de ‘wereldrechtsstaat’ van Donner.

    De bestrijding van terrorisme is een ander element dat van grote invloed kan zijn op de toekomstige internationale strafrechtsamenwerking. In de terreurbestrijding delven burgerrechten regelmatig het onderspit. Op de uitwisseling van informatie door inlichtingendiensten bestaat nog minder controle dan op de internationale informatieuitwisseling door politiediensten. De zaak Krekak is daarvan een mooie illustratie. Mullah Krekar, door de Amerikanen verdacht van betrokkenheid bij Islamtisch terrorisme, werd op 12 september 2002 op Schiphol gearresteerd, omdat Jordanie zijn uitlevering wilde voor heroinehandel. Jordanie verdenkt Krekar echter óók van betrokkenheid bij een bomuitslag. Deze informatie, waarover de Nederlandse regering beschikt, wordt echter buiten het uitleveringsdossier gehouden. Bovendien wordt Krekar, vlak voor de behandeling van zijn zaak, onverwacht en in het diepste geheim naar Noorwegen uitgezet, waar hij officieel woont. Minister Donner verklaart die avond dat de ‘Noorse autoriteiten verzekerd hebben dat Krekar in hechtenis zal worden genomen’. Volgens rechters kan dit absoluut niet door de beugel: én informatie uit het uitleveringsdossier achterhouden, én iemand zonder tussenkomst van een rechter uitleveren aan een land waar hij gearresteerd zal worden.

    Daarnaast vrezen deskundigen de ‘olievlekwerking’ die uitgaat van het primaat van terrorismebestrijding dat de wereld sinds 11-9 in zijn greep heeft. Allerlei ‘gewone’ misdaden, zoals drugshandel en witwassen, kunnen als ondersteunende activiteiten onder de noemer ‘terrorisme’ geschoven worden, waardoor de uitzonderlijke maatregelen die vaak voor terrorismebestrijding noodzakelijk worden geacht, een bredere uitwerking op de strafrechtsamenwerking heeft. In de Europese Unie is dit al gebeurd met het zogenaamde Europese arrestatiebevel, dat in reactie op 11-9 werd ingevoerd. Oorspronkelijk zou het EAB alleen gelden voor terrorisme, maar inmiddels prijken er 32 delicten op de lijst. Staten hoeven niet langer het onderliggende feitencomplex te overhandigen, om iemands uitlevering gedaan te krijgen. Het simpelweg aankruisen van het hokje ‘terrorisme’ of het hokje ‘drugshandel’ volstaat. De Uitleveringsrechter kan op die manier niet meer controleren of wat een andere staat als ‘terrorisme’ beschouwd, naar de eigen normen wellicht onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting valt.

    Vertrouwen is het onderliggende principe dat steeds belangrijker wordt in de internationale strafrechtsamenwerking. Het is echter de vraag of de verwijzing naar internationale verdragen alléén, voldoende grond vormt voor dit vertrouwen. De verschillen tussen de nationale rechtsstelsels – in Europa, maar ook daarbuiten – zijn immers aanzienlijk. Bovendien lijkt er teveel formalistisch gekeken te worden of de regels kloppen. Dat is een illusoir geloof in de kracht van regels. Volgens de Nederlandse regels had de vuurwerkramp in Enschede of de brand in Volendam nooit mogen plaatsvinden. De kwestie is niet zozeer of formele regels kloppen, maar of ze nageleefd en gehandhaafd worden. Dat geldt voor criminaliteit (criminelen houden zich immers ook niet aan de regels), maar óók voor de regels die voor de opsporing gelden. Onder het vertrouwensbeginsel is het voor advocaten en rechters echter nauwelijks mogelijk om informatie van andere landen te toetsen. De contouren van de wereldrechtsstaat die Donner voor ogen staat lijkt daarom nog wel wat rafelranden te vertonen. Ook in de internationale strafrechtsamenwerking geldt: vertrouwen is goed, controle is beter. Zeker als burgerrechten en mensenrechten in het geding zijn.