• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Feitelijke situatie en werkwijze Kennemerland – Opsporingsmethodieken

    4.5. Opsporingsmethodieken

    In deze paragraaf wordt beschreven hoe de RCID Kennemerland sturend omging met de informatie, die van de diverse informanten werd ontvangen. Deze sturing gebeurde onder andere door het toekennen van de evaluatiecodering ‘B4′, de afhandelingscodering ’00’ en het gebruik van de ‘U-bocht constructie’.

    Tevens wordt in deze paragraaf een aantal door de RCID gebruikte opsporingsmethodieken beschreven, zoals doorlevering en inkijkoperaties. De RCID Kennemerland maakte gebruik van gecreëerde personen en bedrijven, van identiteiten van bestaande personen, van valse identiteitspapieren en van afgeschermde voertuigen en communicatie-apparatuur.

    4.5.1. Sturend omgaan met informatie

    4.5.1.1. Gebruik evaluatiecodering B4

    Wanneer er informatie binnenkomt bij een runner van de RCID, dient deze informatie verwerkt te worden op een zogenaamd CID-informatierapport. Naast een nummer, de datum, de naam van de rapporteur, het onderwerp en de informatie wordt er een evaluatie van de bron en van de informatie aangegeven op het CID-informatierapport.

    Deze evaluatie vindt als volgt plaats: de bron, die informatie aanbrengt wordt gecodeerd met A,B,C, of X. De code A wordt toegekend aan de bron, die de kwalificatie ‘betrouwbaar’ heeft. Code B staat voor ‘meestal betrouwbaar’, Code C voor ‘niet betrouwbaar’, terwijl met Code wordt aangegeven, dat de bron ‘niet te beoordelen’ is.

    De door de bron binnengebrachte informatie wordt geëvalueerd met de nummers 1,2,3, of 4. Code 1 staat voor ‘waar’. code 2 voor ‘door bron waargenomen’. code 3 geeft aan, dat de informatie is ‘gehoord/bevestigd’, terwijl code 4 betekent, dat de informatie is ‘gehoord/ niet bevestigd’

    Code A wordt voornamelijk toegekend aan politiemensen, en bronnen binnen andere overheidsinstellingen. Code A wordt in beginsel nooit aan een criminele informant toegekend. De hoogste classificatie voor een criminele informant is derhalve code B.

    De informatie die binnenkwam bij de RCID Kennemerland werd, voor zover kon worden nagegaan, door de medewerkers van de genoemde dienst, vermeld op CID-informatierapporten. Aan deze CID-informatierapporten werden coderingen toegekend zoals hiervoor beschreven.

    In het door het Fortteam uitgevoerde onderzoek kwamen zes informanten frequent naar voren. Uit de administratie van de RCID Kennemerland, in de periode van 1990-1995, bleek dat deze zes informanten in totaal op 1594 CID-informatierapporten voorkwamen. In de volgende tabel is van deze zes informanten het aantal CID-informatierapporten weergegeven, alsmede het aantal CID-informatierapporten waarop de codering B-4 was vermeld.

    203

    Uit de diverse afgelegde verklaringen van runners bleken de in de tabel genoemde informanten als zeer betrouwbaar betiteld te worden.

    Uit de tabel blijkt echter dat 1457 CID-informatierapporten van deze zes informanten waren weggeschreven onder de code B4. Dit is 91,4% van het totaal van 1594 stuks.

    Uit onderzoek van het Fort-team bleek, dat veel van de aangetroffen CID-informatierapporten met de evaluatiecodering B-4 informatie bevatten waaraan een hogere betrouwbaarheid had moeten worden toegekend. Dit gold voor zowel de bron als voor de informatie.

    Enkele voorbeelden van B-4 CID-informatierapporten met een onjuiste evaluatie van de bron zijn:

    -Het CID-informatierapport nr. 1149/92 d.d. 23 oktober 1992 met als rapporteur ‘vola’ (Van Vondel/Langendoen). Hierin stond informatie over een bepaald pand en het kenteken van een voertuig. Bij de codenaam informant stond vermeld : ‘eigen waarneming’.

    -Het CID-informatierapport nr. 1275/92 d.d. 27 november 1992 met als rapporteur ‘vola’ (Van Vondel/Langendoen). Hierin werd gesproken over te huur staande panden. Codenaam informant: ‘eigen waarneming’.

    Deze CID-informatierapporten hadden de code A-1 moeten hebben.

    Ook werd een aantal CID-informatierapporten aangetroffen van een tweetal informanten. Zij waren actief in gecontroleerde doorleveringstrajecten, onder regie van de RCID Kennemerland. Opvallend hierbij was, dat de informatie van deze informanten ook als B4 (gehoord/ niet bevestigd) werd geclassificeerd terwijl de RCID Kennemerland vaak zelf actief was bij onder andere het overladen van de soft drugs in de politieloods.

    Uit diverse verklaringen bleken deze bronnen als zeer betrouwbaar bekend te staan. Door de classificatie 4 werd gesuggereerd, dat de informatie ‘gehoord, maar niet bevestigd’ was.

    Van der Veen wees tijdens zijn verhoor, met betrekking tot het XTC-traject, ook regelmatig op het feit dat alle informatie daarin de evaluatiecodering B-4 had gekregen. Van der Veen verklaarde daarover:

    “Wij hebben de Engelsen niet getipt. Dat kon ook niet omdat dit een volstrekt gesloten

    CID-traject was en de Engelsen daarmee niet kunnen werken op de manier die wij willen. Alles wat we hadden was zogenaamde B-4 informatie en meer niet. Ook de informatie die wij hadden door het peilbaken (……) kwalificeer ik als B4 informatie. Toen in mei 1993 de vrachtauto naar Engeland reed heeft een NederlandsOT er achter gezeten tot aan de Belgische grens. Ook deze informatie kwalificeer ik als B4 zodat deze op geen enkele wijze geëxploiteerd kon worden.”

    In tegenstelling tot hetgeen Van der Veen verklaarde, wordt opgemerkt dat de waarnemingen verkregen via het peilbaken, zoals omschreven in hoofdstuk VI een andere codering zouden moeten hebben dan de B-4 die daaraan werd toegekend. Te meer gezien het feit dat de peilingen veelal werden bevestigd door waarnemingen van OT’ers en de informatie van de informant. Deze peilingen kunnen dan ook onmogelijk ‘als gehoord/ niet bevestigd’ worden gekwalificeerd. Wanneer er eigen waarnemingen door politiemensen werden gedaan, zou van de classificatie Al sprake moeten zijn.

    Uit het CID-informatierapport d.d. 25 januari 1993 met als rapporteurs ‘vome’ (Van Vondel/ J.Mettes) en de evaluatiecodering B-4 is gebleken dat er op 26 januari 1993 voor de laatste keer pillen in de geheime bergplaats van de tankwagen gestopt zouden worden.

    Door het OT werd vervolgens vastgesteld dat er op 26 januari 1993 zeven a acht sporttassen de loods werden binnengedragen waarin de tankwagen stond. Door een OT’er werd het volgende gezien en gerapporteerd hetgeen later in het Informanten-bulletin werd vermeld

    “Er worden vier van de eerder genoemde sporttassen boven op de tankwagen gezet. Ver-volgens wordt gezien dat deze tassen via het achterste man gat de tank in gaan.

    Op 28 januari 1993 te 06.18 uur werd de trekker gepeild in Chatham in de omgeving van Londen. Ook de informatie dat er geld mee terug zou komen uit Engeland, verborgen in de geheime bergplaats (CID-informatierapport d.d. 27 januari 1993, rapporteurs ‘vome’ (Van Vondel/ J.Mettes) en evaluatiecodering B-4) werd bevestigd omdat de tankwagen, na de terugkeer in Nederland, weer de loods werd binnengereden hetgeen door het OT werd waargenomen. Daarnaast werd in een CID-informatierapport van 29 januari 1993 vermeld dat er £ 4.000.000 mee terug was gekomen in de achterste bergplaats.

    Uit combinatie van deze gegevens blijkt dat de evaluatiecodering B-4 veelal onjuist was.

    Mogelijke redenen voor het onjuist classificeren van de binnengekomen informatie kunnen zijn:

    -Door het verlagen van de waarde van de informatie wordt langer de tijd gekregen om een beter inzicht te krijgen in een organisatie;

    -Door de lage codering wordt voorkomen dat justitie te vroeg opdracht geeft in te grijpen met het risico dat de rol van de informant bekend wordt of zijn positie gevaar loopt.

    4.5.1.2. Gebruik afhandelingscode 00

    Op de CID-informatierapporten, die door de runners worden opgemaakt, wordt ook een afhandelingscode vermeld. Hierbij heeft de rapporteur de keuze uit 4 mogelijkheden:

    11′ betekent, dat de informatie ‘Operationeel te gebruiken’ is. De code ’10’ betekent dat de informatie ‘Operationeel te gebruiken is, maar dat de afzender NIET vermeld mag worden.’ Met de code ’01’ wordt met betrekking tot de informatie aangegeven: ‘Alleen gebruiken na overleg met AFZENDER’. De code ’00’ staat voor ‘Kan NIET gebruikt worden.

    Door het Fort-team werden in de administratie van de RCID Kennemerland 1594 CID informatierapporten aangetroffen afkomstig van zes vaak gebruikte en betrouwbaar geachte informanten. Van het totaal aantal CID-informatierapporten van deze informanten was 63,7 % (1015 CID-informatierapporten) voorzien van de afhandelingscode ’00’

    206

    Er is geen vergelijkingsmateriaal met andere RCID’en voorhanden over het aantal CID-informatierapporten waarbij de afhandelingscode ’00’ is gebruikt. Duidelijk is dat het gebruik van deze codering veelvuldig werd toegepast bij de RCID Kennemerland.

    Meerdere getuigen werden naar aanleiding van het gebruik van de afhandelingscode ’00’ gehoord.

    Van Vondel verklaarde in verband hiermee bij de PEC:

    “U heeft gelijk als u dat stelt dat je met 00- informatie in principe in de basis niets kunt. Je kunt echter 00- informatie door inzet van tactische middelen zoals observatie en CID wel tactisch maken. Dan heb je heel veel aan die informatie. Het is de basis voor de sturing van het hele proces.”

    F.J.M. van Strien verklaarde

    “Haarlem bleek echter een andere werkwijze te hebben dan Rotterdam. In Haarlem werden zoals in Rotterdam geen activiteitenstaten opgemaakt doch alleen CID rapporten, de zogenaamde 4×4-tjes, waaraan altijd de handelingscode ’00’ was verbonden. Om deze informatie toch operationeel te maken werd informatie hieruit in een afzonderlijk te gebruiken rapport overgenomen en door Haarlem aan Rotterdam verstrekt.”

    Brummelkamp verklaarde:

    “Toen ik bij de RCID kwam verbaasde ik mij er soms over dat bepaalde informatie werd bestempeld als ’00’ terwijl ik vond dat dat niet nodig was. Ik vond dat die informatie tactisch gebruikt moest kunnen worden. Klaas Langendoen bepaalde dan soms dat het ’00’ moest zijn. Ik kreeg daar dan geen duidelijk antwoord op en had geen zin in eindeloze discussies. Ik ergerde mij daar aan, omdat die informatie tactisch dan niet bruikbaar kon zijn.”

    Van Kastel verklaarde daarover:

    “Er bleek dus bij de CID een grote hoeveelheid informatie te zijn, waarvan niet duidelijk was waar dat vandaan kwam. Deze informatie was ook niet tactisch te gebruiken omdat het allemaal ’00’ informatie was.”

    Burger verklaarde terzake

    “Haarlem had, zoals ze zeiden, altijd ‘kanjers’ van informanten. Hoewel dit misschien wel juist was, was het ook een feit dat Haarlem’ erg veel zogenaamde ’00’ informatie had.”

    Door het te veelvuldig gebruik van de afhandelingscode ’00’ is er slechts een beperkt tactisch rendement van de informatie van de RCID.

    4.5.1.3. Gebruik ‘U-bocht constructie’

    De ‘U-bocht constructie’ houdt in dat de RCID waar de informatie binnengekomen is deze informatie aanbiedt aan een andere RCID in Nederland. Deze andere RCID verwerkt de informatie in een CID-informatierapport waardoor de indruk wordt gewekt dat de informatie in deze regio is binnengekomen. Hierdoor kan het informatierapport operationeel gebruikt worden met minder risico voor de informant.

    De ‘U-bocht constructie’ heeft ten doel belangrijke informatie, die in verband met de afscherming van de bron normaal alleen als sturingsinformatie gebruikt zou kunnen worden, operationeel te maken. Belangrijk hierbij is dat de veiligheid van de informant zo goed mogelijk wordt gewaarborgd. Voor uitvoeriger beschrijving van de ‘U-bocht constructie’ wordt verwezen naar Hoofdstuk II.

    In het geautomatiseerde bestand van de RCID Kennemerland werden zeven CID-informatierapporten aangetroffen, afkomstig uit de periode 1991 tot en met 1995, die er op duidden dat ten behoeve van andere RCID’en in Nederland de zogenaamde ‘U-bocht constructie’ werd toegepast. In het journaal van de CID Kennemerland-Zuid werd bijvoorbeeld een mutatie aangetroffen met daarin vermeld:

    ‘Op verzoek van de RCID Hollands Midden een CID-rapport omgebouwd tot een rapport van de RCID Kennemerland i.v.m. de afscherming van de bron. E.e.a. wordt aangesloten met de CID van (…)die onmiddellijk in actie kon komen

    De ‘U-bocht constructie’ werd toegepast ten behoeve van de (R)CID’en Gelderland Zuid, Hollands Midden en de CID Alkmaar. Mogelijk heeft er ook een U-bocht constructie plaatsgevonden met informatie die gebruikt werd in een onderzoek in Dordrecht (zie hoofdstuk V).

    Het betrof in alle gevallen (m.u.v. Dordrecht) informatie betreffende gekwalificeerde vermogensdelicten.

    In het geautomatiseerde bestand zijn drie CID-informatierapporten aangetroffen waaruit blijkt dat de RCID Kennemerland ook ten behoeve van zichzelf gebruik maakte van de ‘U-bocht constructie’.

    Dat het in deze gevallen ‘U-bocht constructies’ betrof bleek uit de vermelding in het geheime ‘extra-informatie’ veld zoals bij een CID-informatierapport uit 1991:

    “Met CID (…) is afgesproken dat nimmer mag blijken dat de info uit Haarlem afkomstig is.,’

    Het is mogelijk dat door de RCID Kennemerland, ter afscherming van eigen informanten, vaker gebruik is gemaakt van de ‘U-bocht constructie’. Hierop is echter geen zicht omdat deze CID-informatierapporten niet geregistreerd staan in de geautomatiseerde bestanden van de RCID Kennemerland.

    De CID-informatierapporten staan vermoedelijk wel geregistreerd bij de RCID’en die Kennemerland bij de ‘U-bocht constructie’ behulpzaam zijn geweest. Deze bestanden zijn echter geen onderwerp van onderzoek geweest.

    De indruk bestaat dat de frequentie van het gebruik van de ‘U-bocht constructie door de RCID Kennemerland niet afweek van het landelijke beeld.

    4.5.2. Andere dan in hoofdstuk V en VI beschreven trajecten

    4.5.2.1. Doorlevering

    Blijkens een aangetroffen CID-informatierapport uit 1991, rapporteurs Vondel/ Giesberts, werd van informant RR IV-14 informatie verkregen. Deze informatie hield in, dat een partij hashish van 1000 kilo op de Noordzee moest worden overgeladen in een kleiner schip waarna deze partij Nederland moest worden ingevoerd.

    Volgens informatie op het extra veld, behorend bij dit CID-informatierapport was hier mogelijk sprake van doorlevering:

    “OVJ Boon is ingelicht en gaat akkoord met het plan de hasj binnen te brengen en te pogen de organisatie in beeld te krijgen.”

    Bij het Fort-team is niet bekend geworden of deze Partij ook daadwerkelijk werd binnengebracht.

    De door de RCID Kennemerland gerunde infiltrant RR IV-8 verklaarde, in 1992, informatie te hebben verschaft over een container met hashish die nog onderweg was. De informant verklaarde daarover:

    “Deze container werd inbeslaggenomen en er werden arrestaties verricht. Dit gebeurde tot mijn grote verbazing, want de afspraak was, dat deze container zou worden doorgelaten om verder inzicht in de organisatie te krijgen, althans zo heb ik steeds begrepen.

    Deze container kon niet door het Fort-team worden getraceerd.

    De door de RCID Kennemerland gerunde infiltrant RR IV-8 verklaarde over een partij van ongeveer 10.000 kilo soft drugs. Het Fort-team kon ook deze partij niet traceren. Volgens de infiltrant moest deze partij in vier busjes worden uitgereden. Eén van de busjes moest hij voor zijn opdrachtgever regelen. Dat busje werd volgens informant gehuurd door de CID en vervolgens door de informant geparkeerd in Amsterdam. Van de CID hoorde hij later dat men de busjes was kwijt geraakt.

    Blijkens een in het journaal van de CID Haarlemmermeer aangetroffen mutatie uit 1993 was er informatie over een container uit Marokko. In de mutatie staat onder andere vermeld:

    “Hierna met ( namen van runners) naar CID-OVJ geweest voor overleg. De te volgen tactiek doorgesproken. Alles door laten gaan en na uitrijden van de twee busjes één ervan wegbrengen en nadien daar op tippen, zodat info buiten schot blijft.

    Nadere gegevens over deze container zijn bij het onderzoek door het Fort-team niet aangetroffen. Ook kon genoemde container niet getraceerd worden.

    Schafstall verklaarde over een informant die was aangezocht om vijf ton hashish binnen te halen. Toen hij dat in Haarlem ter sprake bracht, was de eerste reactie dat men die partij door wilde laten gaan om te kijken hoe de organisatie in elkaar zat. Het werd belangrijker geacht grote jongens te pakken in plaats van een klein piepeltje. Schafstall verklaarde dat deze vijf ton hashish nooit is binnen gekomen.

    Uit het vorenstaande blijkt dat de activiteiten van de RCID Kennemerland, ook in andere dan de beschreven trajecten, vaak gericht waren op het verkrijgen van inzicht in een criminele organisatie en niet zozeer op de inbeslagneming van de verdovende middelen. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van Schafstall.

    4.5.2.2. Inkijkoperaties

    In de administratie van de RCID Kennemerland werden vier CID-informatierapporten aan-getroffen met betrekking tot mogelijk verrichte inkijkoperaties in 1991. Op die CID-informatierapporten staat zeer specifieke informatie, zoals chassisnummers van voertuigen en adressen op brieven. Uit de rapporten kan worden opgemaakt dat die inkijkoperatie waarschijnlijk in loodsen of garages hebben plaatsgevonden. Uit de genoemde CID-informatierapporten blijkt niet door wie deze operaties werden uitgevoerd en op welke wij ze men de loodsen of garagesheeft betreden. Ook blijkt uit deze CID-informatierapporten niet of en door welke OVJ toestemming voor deze inkijkoperaties werd verleend. Verder werd enige informatie aangetroffen m.b.t. inkijkoperaties van het IRT

    Kuitert verklaarde

    “Het onderwerp inkijkoperaties heeft onder mijn verantwoordelijkheid, herinner ik mij, twee keer gespeeld. In één zaak zou het gebeuren en toen heb ik mijn flat geweigerd. In een andere zaak, betreffende verdovende middelen, is het wel gebeurd.”

    Giesberts verklaarde dat er na overleg met Langendoen een inkijkoperatie is geweest in een hennepkwekerij in de Haarlemmermeerpolder. Wie die inkijkoperatie heeft uitgevoerd en of hiervoor toestemmining werd verleend door het OM is niet gebleken.

    Meijer verklaarde dat er naar zijn weten wel inkijkoperaties werden uitgevoerd door de daarvoor bestemde ondersteunende dienst en dat deze besproken werden met het OM.

    De indruk bestaat dat de frequentie van inkijkoperaties door de RCID Kennemerland niet afweek van het landelijke beeld.

    4.5.3. Afscherming methodieken

    Het werken met informanten brengt risico’s met zich mee, met name wanneer een informant met een politie-ambtenaar gesignaleerd wordt in een auto, of wanneer nummers van telefoons of semafoons bekend worden. Aan de hand daarvan kan de hoedanigheid van een CID’er door andere burgers worden vastgesteld.

    Bij de RCID Kennemerland bestond evenals bij andere RCID’en in Nederland de behoefte om te beschikken over gecreëerde bedrijven die op geen enkele wijze met de politie in verband konden worden gebracht Ook werd gebruik gemaakt van de identiteit van bestaande personen, zonder dat deze dat wisten. De RCID Kennemerland gebruikte tevens valse identiteitspapieren.

    4.5.3.1. Gecreëerde bedrijven ter afscherming

    Uit onderzoek van het Fort-team is gebleken, dat door de RCID Kennemerland verschillende fake-bedrijven zijn opgericht. Het doel hiervan was deze bedrijven te gebruiken ter afscherming van bij de RCID Kennemerland in gebruik zijnde telefoons, semafoons en/of auto’s.

    Deze bedrijven werden gecreëerd door inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Omdat een bedrijf op naam van een persoon moest worden gezet gebruikte de RCID gefingeerde (niet-bestaande) namen. Om te voorkomen, dat er vragen over het bestaan van deze bedrijven zouden ontstaan, werd wel steeds een bestaand adres opgegeven. Het ging hierbij veelal om een adres waar veel mensen woonden.

    Op naam van dat bedrijf werd tevens een postbus bij de PTT geopend. Bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel werd dit postbusnummer opgegeven om te voorkomen dat op het gebruikte (bestaande) adres ook post zou worden bezorgd.

    Langendoen verklaarde toestemming te hebben van het OM:

    “De CID Haarlem had van mr Toeter, zijnde onze toenmalige CID OVJ toestemming tot het oprichten van fake firma’s ten behoeve van CID-activiteiten. Dit zeer specifieke Haarlemse OM-beleid is later bekrachtigd door een ressortsbesluit van CID-officieren van justitie in het ressort Amsterdam. Ik heb dat op schrift en zal het u zo spoedig mogelijk overhandigen.

    Langendoen heeft uiteindelijk het genoemde besluit niet overhandigd.

    Toeter, gehoord over de periode dat hij CID-OVJ in Haarlem was (van mei 1990 tot oktober 1992) heeft verklaard dat hij aan het einde van zijn periode als CID-OVJ gesproken heeft met Langendoen, Van Vondel, Giesberts en Koops. Zijn collega Boon was daarbij eveneens aanwezig. In dat gesprek zijn toen een aantal onderwerpen aan de orde geweest, zoals de wenselijkheid dat de politie zou kunnen beschikken over eigen transportmiddelen. Ook werd gesproken over de inschrijvingen van bedrijven bij de Kamer van Koophandel, het opzetten van een cover rond zo’n bedrijf, een ‘groei-informant’ en dergelijke.

    Er zijn daarbij geen concrete afspraken gemaakt. Volgens Toeter is over genoemde onderwerpen gesproken in de trant van

    daar moeten we nog eens op terugkomen. We wachten wel af wat voor voorstellen er komen.”

    Op de vragen aan Toeter: “Hebt u informatie gehad dat de politie een eigen transportonderneming had opgericht, die ingeschreven was bij de Kamer van Koophandel en waarvoor een cover was opgezet”, antwoordde hij:

    “Volgens mij was het nog niet zover, maar is het aan collega Boon en mij voorgelegd als dat zouden we moeten gaan doen, wat vind je daarvan?”

    Op de vraag of gemaakte afspraken met de RCID waren vastgelegd, antwoordde Toeter, dat dat niet door hem was gedaan.

     

    Het Fort-team heeft vastgesteld dat de RCID Kennemerland gebruik maakte van tien fakebedrijven. De bedrijven werden deels op naam gesteld van ‘katvangers’. Deels werden gefingeerde namen gebruikt. De bedrijven werden onder meer gebruikt ter afscherming van vervoermiddelen en verbindingsmiddelen en het huren van onroerend goed. Bij de oprichting van deze bedrijven werd medewerking verkregen van de Kamer van Koophandel. In het kader van het gebruik van fake-bedrijven werden, onder andere, postbussen gehuurd, bankrekeningen geopend en facturen ingevuld en bestemmingsadressen op Bills of Lading aangegeven.

    Teeven heeft in een rapport, dat hij samen met Valente in opdracht van de HOVJ te Amsterdam heeft opgesteld vermeld dat hij in zijn functie als teamleider van de FIOD ervan op de hoogte was dat in 1993 een coverbedrijf was opgericht met toestemming van Van der Veen.

    Teeven ontleende deze wetenschap aan het feit, zoals hij heeft verklaard, dat er een Sofinummer moest worden uitgereikt en dat de belastingdienst daaraan in eerste instantie niet wilde meewerken.

    Teeven heeft toen met een medewerker van de belastingdienst -wie weet hij niet meer-gesproken. Hierbij heeft Teeven toegezegd dat indien er problemen zouden ontstaan, zij hem, Teeven, of zijn opvolger, daarover konden aanspreken.

    Op de Bill of Lading van een onder regie van de RCID Kennemerland ingevoerde container in 1993, staat het bedrijf, opgericht op naam van een ‘katvanger’ als ontvanger vermeld. De container is niet te herleiden naar een bepaald traject. Of er al dan niet drugs in deze container werden vervoerd, kon niet worden vastgesteld.

    Voor opgerichte bedrijven werd door Giesberts ook een postbus gehuurd bij de PTT. Omdat na oprichting van deze bedrijven bleek, dat er ook belasting betaald diende te worden (er kwamen aangiftebiljetten binnen) is er volgens Giesberts iemand – wie weet hij niet meer-van de belastingdienst in vertrouwen genomen, waarna er geen belasting-aangiftebiljetten meer volgden.

    4.5.3.2. Gebruik identiteiten bestaande personen

    Identiteiten van bestaande personen zijn via een infiltrant door de RCID Kennemerland als ‘katvanger’ gebruikt Zij hadden aan de infiltrant tegen betaling het gebruik van hun personalia toegestaan.

    Daarnaast bleek dat iemand op naam van een bestaand persoon verschillende onroerende goederen had gehuurd. Er zijn langlopende huurcontracten afgesloten die nog tot in 1996 en 1997 doorlopen. In totaal bedragen de huurpenningen enige honderd duizenden gulden. Bij één van deze zaken is Van Vondel door getuigen herkend als degene die op naam van die ‘katvanger’ het huurcontract afsloot.

    Ook werden de gegevens van onwetende burgers en bedrijven -niet zijnde ‘katvangers’ -gebruikt ten behoeve van tenaamstellingen van kentekens e.d.

    Vastgesteld is ook dat de identiteit van een familielid van Van Vondel is gebruikt bij de afscherming van CID-activiteiten.

    4.5.3.3 Gebruik valse identiteitspapieren

    Het hoofd van de CID in Haarlem, C.J. Mettes, besprak met zijn runners het nut van het hebben van valse identiteitspapieren ten behoeve van hun werkzaamheden. Hij besprak dit met Straver, die het op zijn beurt met de burgemeester zou bespreken. Deze zou daar echter geen voorstander van zijn geweest. Valse identiteitsbewijzen werden in de periode dat Mettes chef CID was niet verstrekt.

    Uit ter beschikking staande documentatie is gebleken, dat een vals rijbewijs is verstrekt op 27 november 1992 en dat twee valse paspoorten zijn verstrekt op 2 december 1992.

    Het hoofd afdeling burgerzaken van de gemeente Haarlem heeft verklaard, dat hij op de aanvraag tot het ter beschikking stellen van valse identiteitsbewijzen aan de politie, steeds negatief had beslist. Ook na overleg met de burgemeester was zijn advies negatief. Op een gegeven moment beschikte de burgemeester positief over een dergelijk verzoek van een ambtenaar van de CRI. Kort daarna kreeg het hoofd burgerzaken wederom eenzelfde verzoek, maar nu van Langendoen. Eerder had de CRI Langendoen medewerking geweigerd. Het hoofd burgerzaken meende, dat de plaatselijke politie in feite dezelfde rechten zou moeten hebben als de CRI en besloot het (nieuwe) verzoek aan de burgemeester voor te leggen.

    De burgemeester ging hierna op verzoek van Straver akkoord met de afgifte van twee in plaats van de gevraagde vier rijbewijzen en paspoorten.

    Er werden aan het gebruik van die rijbewijzen en paspoorten vier voorwaarden gesteld, die in een door de burgemeester ondertekende verklaring werden vermeld, te weten:

    1. De papieren blijven geborgen in de kluis van de chef van de CID;

    2.De chef CID is verantwoordelijk voor de uitgifte en het gebruik, en houdt van elk gebruik rekening met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit;

    3. Van elk gebruik wordt een CID-rapport gemaakt, deze rapporten worden in de CID-kluis geborgen en

    4. De verstrekte persoonsgegevens worden niet in het gemeentebestand opgeslagen.

    De valse identiteitspapieren waren bestemd voor Langendoen n Van Vondel.

     

    Op 23 februari 1995 werd door Woest in het bijzijn van Schafstall, in de grote kluis op de kamer van de runners van de RCID in Haarlem, een paspoort en een rijbewijs aangetroffen. Beide documenten zijn door Woest overgedragen aan Koopman, inspecteur van politie werkzaam bij de CRI, die deze bescheiden ter vernietiging heeft aangeboden of zal aanbieden aan het hoofd afdeling Burgerzaken van Haarlem.

    Eén paspoort zou volgens een verklaring van Straver nog bij hem in de kluis liggen.

    Omtrent het gebruik van bedoelde valse identiteitsbewijzen zijn geen verslagen en/of rapporten in één der CID-kluizen aangetroffen. Langendoen en Van Vondel konden over het gebruik van deze bescheiden niet gehoord worden.

    Volgens Straver heeft Van Vondel éénmaal en Langendoen twee maal gebruik gemaakt van deze valse bescheiden. Volgens de rapportage van Woest is hij in 1994 als teamleider van het Omegateam (zie hoofdstuk VI) door de chef van de Dienst Persoonsbeveiliging in kennis gesteld van de verblijfplaats van Langendoen in het buitenland en tevens van de voor- en achternaam waaronder Langendoen op dat moment verbleef. Dit waren volgens Woest dezelfde voor- en achternaam als die welke op het valse paspoort en rijbewijs van Langendoen stonden vermeld.

    Van den Berg heeft verklaard, dat in verband met de afbouwbeveiliging” afscherming van een informant, deze door Langendoen en Van Vondel is bezocht. De informant bevond zich in het buitenland en Langendoen en Van Vondel zijn daarheen gereisd.

    Gezien het stempel in één der paspoorten, kan geconcludeerd worden, dat Van Vondel en wellicht ook Langendoen, gereisd hebben onder hun valse identiteit.

    In 1990 is een afspraak geformaliseerd tussen de ministers van Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Justitie, waarin ondermeer is vastgelegd dat het gebruik van valse identiteitspapieren alleen mocht plaatsvinden in overleg met de ANCPI van de CRI. Vastgesteld is dat Langendoen van deze afspraak op de hoogte was. Desondanks nam hij het initiatief om de korpsbeheerder te bewegen tot afgifte van meerdere valse identiteitspapieren, zonder de ANCPI daarbij te betrekken.

    De toenmalige burgemeester van Haarlem, Schmitz, heeft over de verstrekking van bedoelde documenten tegenover de PEC verklaard dat zij op het moment van haar beslissing om de valse documenten af te geven niet wist, dat de CRI had geweigerd om aan een dergelijke afgifte mee te werken. Niet duidelijk werd, of Schmitz nu wel of niet afwist van het bestaan van een regeling voor nationale verstrekking van dergelijke valse paspoorten en identiteiten. Zij gaf toe, dat zij eerst bij de CRI had moeten informeren, of van die regeling gebruik kon worden gemaakt, maar dat zij dit achterwege had gelaten.

    Straver verklaarde, dat hij toentertijd niet van het bestaan afwist van een circulaire over het verstrekken van dergelijke documenten. Bovendien was hij van mening, toen de CRI niet wilde meewerken, dat de CRI “niet echt meedacht en daarmee te ‘eng’ omging. –

    Voor zover bekend geworden, is het OM voor of tijdens het aanschaffen van bedoelde identiteitsbewijzen daarover niet ingelicht, dan wel gevraagd om toestemming of instemming.

    4.5.4. Schema verwevenheid informant/infiltrant met de RCID Kennemerland

    Hierna is een schema opgenomen betreffende de verwevenheid van een informant/ infiltrant met de RCID Kennemerland. Alle werkelijke namen, adressen, data e.d. zijn gewijzigd in gefingeerde gegevens.