WOORD VOORAF

Deze studie bevat een analyse van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Zij vormt een van de rapporten die in opdracht van de Parlementaire Enqute-commissie Opsporingsmethoden zijn vervaardigd omtrent de aard, ernst, omvang en ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het onderzoek waarop deze analyse berust, werd uitgevoerd in de periode 8 mei - 8 juli 1995. Aan dit rapport werd rond 20 augustus 1995 de laatste hand gelegd, nadat het concept op 11 augustus 1995 uitvoerig was besproken met een aantal vertegenwoordigers van politie en justitie in Amsterdam. Deze bespreking stond natuurlijk geenszins in het teken van enige fiattering van dit rapport. Zij had bovenal tot doel na te gaan of bepaalde gebeurtenissen wel juist zijn genterpreteerd, belangrijke ontwikkelingen wel naar waarde zijn ingeschat, sommige conclusies niet overijld zijn getrokken. Het spreekt dan ook vanzelf dat alle feilen die dit rapport ook nu nog vertoont, geheel voor onze rekening komen.

Tal van mensen zijn ons bij het onderzoek van dienst geweest. Zonder aan iemand van hen tekort te willen doen, willen wij hier, wat de politie betreft, in willekeurige volgorde bij naam noemen: L. van de Nooy, J. van Looyen, D. van Teylingen, A. Verhees, N. Cramer, P. van Brenk, J. van Riessen, F. Hermsen, D. van Wolde, W. Woelders, B. Welten, J. Timmer, P. Keesman, G. Mak, P. Bos, J. Olierook, J. van Kastel, O. Dros, A. Augustijn, B. de Vries, N. Moinat, P. Klijn, R. van den Ende, H. Lentink, A. Steen, M. Betting, D. Wessels, S. Visser, J. Hoek, D. Wieting, D. Komen, J. Ober, H. Dekkers, A. van Leeuwen, G. van Hoeven en G. Wilmans. Bij het openbaar ministerie konden wij rekenen op de volle medewerking van I. Gonzales, J. Valente, F. Teeven en J. Wortel. De heer A. Brons van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid verschafte ons het nodige inzicht in de problematiek van de bouwfraude te Amsterdam.

Verder hadden we het onderzoek ook niet zo voortvarend kunnen uitvoeren als we voor bepaalde onderdelen niet hadden kunnen rekenen op de hulp van N. van de Ven en A. Lempens.
Het vele typewerk werd met hoge snelheid en grote nauwkeurigheid verzet door Y. de Adelhart Toorop en Marjolein Ribberink, beiden verbonden aan de CRI, en, te Amsterdam, door H. van Rens. Tenslotte moet worden opgemerkt dat dit rapport moet worden gezien als een deel van het geheel: het onderzoek naar de aard, ernst, omvang en ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het verdient dan ook aanbeveling om het in samenhang met de andere deelstudies en het eindrapport te lezen. Den Haag, december 1995

Cyrille Fijnaut en Frank Bovenkerk


volgende         inhoudsopgave en zoeken