4. NIJMEGEN

4.1. Inleiding

4.1.1. De stad Nijmegen

Nijmegen behoort met zijn 147.000 inwoners in bevolkingsomvang net niet tot de top 10 van Nederland. In 1950 bedroeg het aantal inwoners ruim 110.000. Ten opzichte van de landelijke leeftijdsopbouw heeft Nijmegen een relatief jonge bevolking. Ruim een derde van het aantal inwoners valt in de leeftijdscategorie 15 tot en met 34 jaar. De 50+-ers maken slechts 27% van de Nijmeegse bevolking uit. In deze leeftijdsopbouw komt tot uitdrukking dat Nijmegen een universiteitsstad is. De aanwezigheid van de universiteit benvloedt uiteraard sterk het uitgaansleven en de woningnood in het centrum van Nijmegen. Nijmegen heeft zich gestaag ontwikkeld en is niet, zoals Enschede vanwege de expansie als gevolg van de textielindustrie, een boom-town geweest. De industrie heeft in deze oude universiteitsstad nooit een stempel op de aard en omvang van de stad gedrukt. Ook vandaag de dag wordt vooral door dienstverlenende sectoren, waaronder banken, onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid geboden. Het werkloosheidspercentage bedroeg in 1994 in Nijmegen 13,4 hetgeen vergeleken met het landelijke percentage (7,5) hoog te noemen is. Vergeleken met Arnhem en Enschede heeft Nijmegen het hoogste percentage van de drie.

Ook het aantal geregistreerde misdrijven is veel hoger dan in de beide andere steden (zie hieronder). Toch is Nijmegen geen stad van verval, no go areas of van grote armoede. De Benedenstad, gelegen aan de Waal, is in de jaren zeventig en tachtig gerenoveerd en meer in het algemeen is in Nijmegen veel aandacht geschonken aan woning- en wijkverbeteringen. Uit een recent verricht onderzoek naar de leefsituatie van de Nijmeegse wijken komt naar voren dat slechts twee Nijmeegse wijken op dit punt slecht scoren. In het algemeen wordt de situatie in de wijken ook door de Nijmegenaren zelf als positief beoordeeld (Goderie en Schattenberg, 1994).

Nijmegen heeft een belangrijke regiofunctie en trekt als grensplaats ook veel bezoekers uit Duitsland. Evenals in de meeste steden komen begin jaren zestig de eerste gastarbeiders naar Nijmegen. Aanvankelijk vooral Italianen en Grieken, later Turken en Marokkanen. Van de 147.000 Nijmegenaren zijn er 16.000 van buitenlandse afkomst. Hiervan hebben er ruim 7.000 in de loop der tijd de Nederlandse nationaliteit verworven. Het betreffen vooral personen van Surinaamse en Antilliaanse komaf. De betrekkelijk grote groep Antillianen is deels te verklaren vanuit de aanwezigheid van de universiteit. De Nijmeegse universiteit trekt namelijk verhoudingsgewijs veel Antilliaanse studenten.

In Nijmegen wonen 3.500 Turken en ruim 2.000 Marokkanen. Beide groepen zijn de grootste allochtone
groepen, daarna volgen de Antillianen en de Surinamers. De migratiecijfers (vestiging in en vertrek uit Nijmegen) laten de afgelopen jaren een binnenlands vertrek- en een buitenlands vestigingsoverschot zien.

4.1.2. Het criminaliteitsbeeld van Nijmegen

Het aantal strafbare feiten dat officieel wordt geregistreerd, is in Nijmegen het dubbele vergeleken met de geregistreerde misdrijven in Enschede. Nijmegen heeft in het bijzonder last van woninginbraken en van diefstal van en uit auto's. Hoewel ook Enschede en Arnhem dichtbij de grens zijn gelegen, draagt wellicht de nabijheid van de Duitse grens er in Nijmegen toe bij dat volgens de CBS-gegevens relatief zo veel auto's worden gestolen (928 in 1994 en 855 in 1993). Aangezien, volgens een in 1994 verschenen misdaadanalyse van autodiefstallen in de politieregio Gelderland-Zuid, weinig prioriteit bij de politie aan deze vorm van criminaliteit wordt gegeven, is weinig informatie bekend over de daders. In het deelrapport over de autobranche wordt meer in het algemeen op autodiefstallen ingegaan.

Geweld en agressie zijn niet al te sterk aanwezig in de stad. Van zware agressie schommelt het aantal de laatste jaren tussen de 220 en 397 gevallen en de overige agressieve delicten rond de 800 en 900. Het jaar 1994 laat voor beide geweldsdelicten een lichte daling zien. Op de uitzondering van een uiterst gewelddadige groep na, wordt in het algemeen betrekkelijk weinig ostentatief geweld gebruikt door criminele organisaties. Uit de cijfers blijkt dat het (vuurwapen)geweld in Nijmegen in de afgelopen jaren een lichte daling vertoont. Het aantal bedreigingen met vuurwapens is in de afgelopen vier jaar vrij stabiel (vanaf 1990 resp. 29, 32, 47, 34), terwijl het aantal schietpartijen met letsel is afgenomen (resp. 5, 14, 12, 10). De schommelingen in de cijfers kunnen voor een deel op conto worden geschreven van enkele jeugdbendes die binnen korte tijd zeer actief zijn en na politie-optreden zijn stilgevallen. Zo werd begin jaren negentig een dadergroep opgerold die enkele maanden lang wekelijks een of meer overvallen in Nijmegen pleegde op banken, cafetaria's en restaurants. In totaal werden 19 verdachten aangehouden, die in meerderheid van autochtone komaf waren. Vorig jaar kwam de politie op het spoor van een Marokkaanse dadergroep, bestaande uit een vijftiental jongeren van omstreeks 20 jaar, die dagelijks in Nijmegen en buiten de regio Gelderland-Zuid met behulp van gestolen auto's snelkraken zetten in voornamelijk kledingwinkels. Het percentage van de bevolking dat in de Politiemonitor aangeeft slachtoffer te zijn van enige vorm van criminaliteit, bedraagt in Nijmegen 46,1 (1993). Hoewel de criminaliteit redelijk stabiel is gebleven de laatste vijf jaar (met enkele schommelingen naar boven en naar beneden), nemen de onveiligheidsgevoelens van de bevolking wel langzaam toe. Dit is niet zo verwonderlijk omdat vooral de Politiemonitorcijfers een sterke toename van het aantal slachtoffers van inbraken aangeeft, een delict dat doorgaans diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer. Desondanks is de tevredenheid van de bevolking over de politie niet afgenomen. Het aangiftegedrag van de bevolking stijgt de laatste jaren hetgeen wijst op een zeker vertrouwen in de lokale politie.

4.1.3. De politie in Nijmegen

In 1810 wordt de eerste Nijmeegse commissaris van politie benoemd, maar als korps stelt de politie in Nijmegen lange tijd getalsmatig weinig voor. Pas in 1875 wordt bij het aantreden van een nieuwe burgemeester een volwaardig korps geformeerd met een sterkte van 27 man en een duidelijke hirarchische structuur. Van oudsher is het korps decentraal opgezet. Weliswaar heeft de politie een hoofdbureau in het centrum, maar in de vorm van zogeheten politieposten (kleine wijkbureaus) is de Nijmeegse politie ook in de wijken gehuisvest.

In de naoorlogse periode daalt de korpssterkte (ruim 200 in 1946 en 177 in 1957), waarna een snelle stijging plaatsvindt (226 in 1962, 294 in 1972, 354 in 1982, en in het district Nijmegen met 342 in 1994). De woelige jaren zestig beginnen voor de Nijmeegse politie pas begin jaren zeventig voelbaar te worden. Het jaar 1972 wordt gekenmerkt door studentendemonstraties, faculteitsbezettingen en kraakacties. De Nijmeegse politie kan slechts moeizaam inspelen op de veranderingen in haar maatschappelijke omgeving. Het korps is intern verstard (formele bureaucratische verhoudingen) en mist daardoor de noodzakelijke flexibiliteit om zich aan de veranderingen aan te passen. Ook voor dit korps komt het in 1978 verschenen rapport Politie in Verandering als geroepen. De in het rapport gesignaleerde problemen bij de Nederlandse politie ondervinden in het korps een grote mate van herkenning. Samen met enkele andere korpsen besluit de korpsleiding om in de door de POS voorgestane veranderingen voor te gaan. Nijmegen wordt een pilotkorps, waarin de door de POS gesignaleerde problemen tot uitgangspunt van drastische interne veranderingen genomen worden. Deze veranderingen vinden plaats in het kader van het project Anders werken door anders denken. Verbetering in de relatie met de maatschappelijke omgeving (integratie), afbouw van de starre
hirarchische structuur en grotere verantwoordelijkheid toebedelen aan de basis (projectmatig werken), decentralisatie en despecialisatie zijn de belangrijkste sleutelwoorden in de voorgestane reorganisatie. De uitvoering van de mooie plannen werd echter door de harde realiteit wreed verstoord: Het klonk allemaal zo mooi bij de installatie van korpschef Hetterscheid in 1976: een goed gemeenschapsleven en de rol van de politie daarin. Vijf jaar later rijden er echter tanks door de Nijmeegse straten. Traumatische gebeurtenissen voor politie en burgerij stapelen zich op (Dongelmans, 1993, p.108).

Juist op een moment dat de Nijmeegse politie naar integratie streeft met haar omgeving, verhardt en radicaliseert een deel van die omgeving zich in wat wordt genoemd de Nijmeegse beweging. Deze beweging, een kristallisatie van studentenverzet, krakers, anti-kernergiegroeperingen en anti-militaristen, veroorzaakt begin jaren tachtig bijzonder grimmige confrontaties met de politie. Een dieptepunt wordt in 1981 bereikt wanneer zware barricaden worden opgeworpen rond de Piersonstraat die na een felle strijd door de politie worden geslecht. De laatste opleving van het verzet vindt in 1987 plaats in de strijd rondom de Marinburg met als balans 12 gewonde politiemensen en een schade van ettelijke miljoenen guldens. Naast deze openbare-ordeproblemen vroeg ook het criminaliteitsprobleem meer aandacht. In de periode 1980-1984 is sprake van meer dan een verdubbeling van het aantal misdrijven. Het oplossingspercentage daalt van 29 naar 17. In de daaropvolgende periode (1984-1990) stabiliseert de criminaliteit zich en neemt het oplossingspercentage weer toe (1990: 20,9). In de afgelopen jaren is het percentage overigens wederom gedaald. In 1994 bedraagt het 15.3%.

Ondanks alle problemen blijft men vasthouden aan de concretisering van Anders werken door anders denken, al liggen de accenten eind jaren tachtig meer dan in het verleden het geval was, op een efficinte bedrijfsvoering en de versterking van de recherchefunctie. Deze concretisering leidde onder meer in de opdeling van het bewakingsgebied van het korps in drie min of meer zelfstandig opererende districten. Niet lang nadat deze reorganisatie gestalte kreeg, diende de reorganisatie van de gehele Nederlandse politie zich aan.

De Nijmeegse politie werd als gevolg hiervan in 1993 onderdeel van de regio-politie Gelderland-Zuid. De totale formatie van het regiokorps bedraagt in 1993.955 formatieplaatsen. Het regiokorps bestaat uit drie districten (waaronder het district stad Nijmegen) en een divisie centrale operationele zaken. Deze divisie bestaat uit een afdeling justitile zaken (waaronder de sectie zware, georganiseerde criminaliteit, de sectie fraude; de technische recherche, de CID, het bureau financile onderzoeken) en een afdeling operationele ondersteuning. Van belang voor de opsporing van de georganiseerde misdaad is de uit ongeveer 30 man bestaande sectie zware, georganiseerde criminaliteit (Zwacri). Een derde van de mankracht van deze sectie is momenteel uitbesteed aan het IRT Noord- en Oost-Nederland.

Het district stad Nijmegen is sedert de reorganisatie van 1993 in 4 (in de plaats van de oorspronkelijke 3) rayons ingedeeld; hiermede is een zwaarder accent gegeven aan de basispolitiezorg. In de rayons (bestaande uit 30 tot 40 executieven) wordt de surveillancetaak met de recherchefunctie gecombineerd. Surveillanten doen, kort gezegd, ook recherchewerk. Wanneer op lokaal niveau een ernstig misdrijf wordt gepleegd, waarvan de opsporing een te zware wissel op de deskundigheid en mankracht van het rayon trekt, wordt assistentie verleend door andere rayons of door de afdeling districtsondersteunende zaken. Op deze afdeling is een twintigtal rechercheurs werkzaam, gespecialiseerd in onder meer jeugd- en zedenzaken, drugs en vuurwapens. Een probleem van de huidige structuur, dat door veel respondenten gesignaleerd wordt, is dat tussen Zwacri en de rayons een te groot gat valt. In het bijzonder zou de aanpak van de niet-rayongebonden middelzware criminaliteit tussen de wal en het schip vallen. Te klein voor Zwacri (die gezien zijn beperkte capaciteit zeer selectief moet zijn in het aantal aan te pakken zaken) en te groot en te weinig rayongebonden voor de rayons.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken