Aan het einde van de jaren '70 waren het vooral de Verenigde Staten, Canada en Zweden. Sindsdien is het aantal landen dat in Nederland verbindingsofficieren heeft geplaatst geleidelijk aan uitgebreid. De meeste buitenlandse liaison-officers houden zich bezig met drugzaken of zaken die daaraan zijn gerelateerd. Het merendeel van hen heeft overigens een algemene taakstelling. De CRI heeft geen kennis van niet-ingeleide verbindingsofficieren die in Nederland aanwezig zouden zijn. Buiten de categorie liaison-officers verdient nog vermelding dat sedert Schengen de samenwerking op Nederlands grondgebied is gentensiveerd: er vinden surveillances door Duitse ambtenaren plaats in sommige grenssteden.
Alle buitenlandse verbindingsofficieren hebben een diplomatieke status, hetgeen hun verantwoordingsplicht aan de Nederlandse autoriteiten beperkt. Hun activiteiten worden op centraal (nationaal) niveau gecordineerd bij de Afdeling liaisons van de DCRI (de minister van Justitie heeft deze verantwoordelijkheid gedelegeerd). Hoewel veel politie- en justitiemensen de indruk geven dat zij de Drug Enforcement Administration uit de Verenigde Staten niet erg vertrouwen, heeft de commissie weinig concrete voorbeelden van verkeerd optreden van de DEA kunnen vaststellen.
Met sommige landen worden overigens specifieke afspraken gemaakt. Toen de Turkse verbindingsofficier werd aangesteld werden een aantal specifieke afspraken gemaakt om te waarborgen dat deze zich uitsluitend op een aantal deelterreinen zou bewegen.
Deze Guidelines with regard to stationing liaison-officers in the Netherlands zijn de belangrijkste richtlijn voor de buitenlandse verbindingsofficieren. Deze richtlijn verplicht niet tot melding van het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; zij stellen slechts dat de liaison-officer zich onthoudt van zelfstandig onderzoek en opsporingshandelingen. Binnen het OM worden deze richtlijnen als nogal slap beschouwd. In de richtlijnen wordt het doel van de aanwezigheid van buitenlandse verbindingsofficieren geformuleerd. Aan de richtlijn gingen Europese aanbevelingen die werden geformuleerd in het kader van Trevi (juni 1991) vooraf. De richtlijn bepaalt onder meer dat contacten tussen de verbindingsofficier en informanten die voor de Nederlandse politie werken alleen via en met de toestemming van lokale, regionale en nationale criminele inlichtingendiensten worden onderhouden.
De buitenlandse verbindingsofficieren vallen onder de regeling die voortvloeit uit de richtlijn van de
procureurs-generaal inzake de toepassing van artikel 552i Sv. In artikel 3.5 van deze richtlijn staat dat de
informatieverstrekking aan de verbindingsofficieren kan afwijken van de gangbare regels ingevolge artikel 13,
zevende lid BPolR. Afspraken kunnen namelijk worden gemaakt met de staat die de verbindingsofficier heeft
uitgezonden, hetgeen betekent dat de positie van de buitenlandse verbindingsofficier voor wat betreft de
informatieverstrekking afhankelijk is van de in het kader daarvan gemaakte afspraken. Ook valt te lezen in artikel
3.5 dat een liaison nooit in aanmerking komt voor een verdergaande informatieverstrekking dan een
Nederlandse ambtenaar. In alle berichten die naar het buitenland gaan staat nu aangegeven of het alleen
gebruikt mag worden door de politie of ook officieel door justitie. De buitenlandse verbindingsofficieren krijgen
de Nederlandse wetgeving goed ingemasseerd. De houding van de DCRI is er n van Take it or leave it als de
buitenlandse verbindingsofficieren aangeven niet aan de strakke regels gewend te zijn.
De vragen waar buitenlandse verbindingsofficieren zich mee bezighouden variren van administratieve
(Interpol-achtige) vragen, strategische onderwerpen en vragen met betrekking tot operationele ondersteuning
op het gebied van observatie- en undercover-activiteiten. Indien mogelijk worden deze vragen door de
Afdeling liaisons behandeld. Indien kennis of activiteiten benodigd zijn buiten deze afdeling wordt dit vanuit
de Afdeling liaisons van de CRI georganiseerd.
Momenteel verblijven 34 buitenlandse verbindingsofficieren uit 13 landen in Nederland. Volgens opgave van
de Afdeling liaisons van de CRI is de verdeling als volgt:
Tabel
Het is aannemelijk dat buitenlandse verbindingsofficieren informanten runnen. Dit hoort in samenwerking met
de LCID te gebeuren, eventueel door tussenkomst van een CID-medewerker op een ARI. Verzoeken om
techniek en tactiek van buitenlandse opsporingsdiensten behoren eerst het bureau van de Afdeling liaisons te
passeren. Feitelijk wordt ook door die afdeling onderkend dat diverse buitenlandse verbindingsofficieren dat
spel niet spelen. Vooral de Amerikanen ervoeren de regels die nu in de richtlijnen zijn neergelegd - zoals
gezegd - als een leiband. De samenwerking met de Canadezen is traditioneel beter.
Bij de Afdeling liaisons van DCRI is een aantal begeleiders buitenlandse verbindingsofficieren en assistent
begeleiders feitelijk belast met de cordinatie (respectievelijk 5 en 2 personen). Zij overleggen met de
buitenlandse liaison-officers. Verder is er een tweewekelijks overleg, dat wordt voorgezeten door een
beleidsmedewerker van de Afdeling liaisons. De buitenlandse verbindingsofficieren worden door het gastland
Nederland genformeerd over zaken die voor hun functioneren van belang zijn (waaronder strategische
informatie). De verbindingsofficieren vertellen dan ook waar zij mee bezig zijn. Belangrijk is dat na de
vergadering meestal bilateraal overleg plaatsvindt, dat niet voor ieders oren bestemd is.
Illustratief is het feit dat soms het gesprek tussen begeleider en bijvoorbeeld liaison-officers uit Zweden,
Duitsland en Isral verstomt als een andere liaison, bijvoorbeeld uit Turkije de ruimte betreedt. De Duitse
verbindingsofficier zat juist te praten over een zaak waar Turken bij betrokken zijn.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken