11.2 Inventarisatie van opsporingsmethoden in Belgi

11.2.1 De georganiseerde misdaad in Belgi

Hoewel het begrip georganiseerde misdaad ook in Belgi steeds meer ingeburgerd raakt, hebben vooral de fenomenen groot banditisme (de Bende van Nijvel) en de hormonenmafia de gemoederen van het Belgische opsporingsapparaat jarenlang bezig gehouden. Deze selectieve aandacht heeft geresulteerd in het ontbreken van een goed beeld van (de ontwikkeling van) de georganiseerde criminaliteit. Inmiddels is het Centraal bureau opsporingen (CBO) van de Rijkswacht begonnen met het vaststellen van een criminaliteitsbeeld. Het CBO stelt vast dat 90 Rijkswachtonderzoeken betrekking hebben op zaken die voldoen aan de definitie van georganiseerde misdaad. In 1994 zijn 22 onderzoeken afgesloten. De onderzoeken omvatten in totaal 1.067 verdachten en 6.584 strafbare feiten. Verder blijkt uit een kwalitatieve studie dat het aantal verdachten, de organisatiegraad en de etnische samenstelling van deze groepen zeer variren. In het merendeel van de onderzoeken (86 van de 90) zijn internationale verbindingen vastgesteld. Verder is in zes op tien gevallen vastgesteld dat commercile structuren worden gebruikt, in n op twintig van de onderzoeken is gebruik van geweld vastgesteld en in vier van twintig gevallen is sprake van benvloeding. Noot Ten aanzien van de aard van de georganiseerde criminaliteit zijn de geluiden niet veel anders dan in Nederland: drugs, mensenhandel, witwassen, grootschalige fraude, en - misschien in iets mindere mate - milieucriminaliteit.

11.2.2 Het Belgische strafproces


Het strafprocesrecht in Belgi is grotendeels gebaseerd op het Franse recht zoals dit gold in de tijd van Napoleon.
Het Wetboek van Strafvordering, dat stamt uit 1808, is de belangrijkste bron van strafprocesrecht. Verdere bronnen zijn de Grondwet (GW) van 1831, de Wet verzachtende omstandigheden van 1867, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, Rome 1950), het Gerechtelijk wetboek (GWb) van 1967, de Huiszoekingswet van 1969, de Voorlopige-hechteniswet (VHW) van 1990, en de Wet op het politieambt (WPA) van 1 januari 1993. Noot Het strafrechtelijk onderzoek wordt in Belgi in twee fasen verdeeld, namelijk een vooronderzoek of voorlopig onderzoek, dat zich afspeelt voorafgaand aan de behandeling op de terechtzitting, en een onderzoek ten gronde, op de terechtzitting. Het vooronderzoek kan plaatsvinden door middel van een opsporingsonderzoek en door middel van een gerechtelijk onderzoek. In de eerste fase van het Belgische strafproces wordt het vooronderzoek uitgevoerd door de politie onder leiding van het openbaar ministerie. Noot Het gerechtelijk vooronderzoek (de instructie) wordt alleen uitgevoerd in complexe zaken en bij de inzet van bepaalde dwangmiddelen.

Het opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd door de Procureur des Konings en zijn hulpofficieren en het gerechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de onderzoeksrechter. De Procureur des Konings beslist of een onderzoek moet plaatsvinden, en of dit een opsporingsonderzoek dan wel een gerechtelijk onderzoek moet zijn. Als zodanig heeft de Procureur des Konings een spilfunctie. Noot Wil de Procureur des Konings bepaalde dwangmiddelen inzetten, dan behoeft hij toestemming van de rechter-commissaris en daarmee geeft hij de leiding van het onderzoek uit handen. Om die reden heeft hij zeggenschap over de voor opsporing bevoegde politiediensten. De onderzoeksrechter heeft in zoverre de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en staat in die hoedanigheid onder toezicht van de procureur-generaal bij het hof. Het Belgische Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft geen concrete procedure voor het opsporingsonderzoek. Noot De inwinning van informatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek is niet geregeld in het wetboek. De wet geeft niet aan hoe het bewijs vergaard dient te worden of welke de bevoegdheden van de opsporingsambtenaren zijn. De gerechten passen algemene beginselen toe.

Algemene principes die gelden voor de bewijsgaring zijn respect voor de persoon en de onschendbaarheid van de woning, alsmede de waardigheid van justitie, ook wel due administration. Voorts geldt het verbod van provocatie. De beslissing van de beschuldigde om strafbare feiten te begaan mag niet zijn benvloed door de interventie van de opsporingsambtenaar. Noot Daarnaast zijn tijdens het vooronderzoek van belang het legaliteitsbeginsel, het legitimiteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het beginsel van geheim en inquisitoir onderzoek, het monopoliebeginsel en het opportuniteitsbeginsel. De permissieve regel houdt in dat alles wat niet nadrukkelijk verboden is, is toegestaan, hetgeen erop neer komt dat politie, parket en onderzoeksrechter alle handelingen mogen verrichten om achter de waarheid te komen (beginsel van vrijheid van bewijs), tenzij deze nadrukkelijk verboden zijn bij wet of rechtsbeginsel. Opsporingsambtenaren moeten de wet gehoorzamen en de rechten van de verdediging eerbiedigen. Noot Belangrijk in het kader van de proactieve opsporing is de uitsluitingsregel: overtreding van ge- of verbod wordt in het bewijsrecht gesanctioneerd en onrechtmatig verkregen bewijs wordt uitgesloten van de bewijsvoering. Voorts geldt het legaliteitsbeginsel of het vereiste van een wettelijke basis voor het hanteren van dwangmiddelen, die de individuele vrijheid van de burger aantasten. Deze eis volgt uit het EVRM, de artikelen 7-11 Grondwet en de regelingen ter zake van aanhouding, huiszoeking en inbeslagneming, en de schending van het briefgeheim. Noot Het opsporingsonderzoek is geheim in de zin dat de verdachte noch het publiek hierover worden genformeerd: hierin laat zich de gelding van het beginsel van een geheim en inquisitoir vooronderzoek zien. Noot De verdachte wordt in principe niet bij het vooronderzoek betrokken en wordt niet van de resultaten op de hoogte gesteld. Ook wordt hij niet in de gelegenheid gesteld de resultaten tijdens het vooronderzoek te weerleggen. Is de verdachte in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek in voorlopige hechtenis, dan hebben hij en zijn raadsman toegang tot het dossier. Het vooronderzoek is geheel schriftelijk, hetgeen betekent dat alle opsporingshandelingen worden geverbaliseerd. Noot Niet alle processen-verbaal worden opgenomen in het strafdossier, zoals bij de inzet van informanten en infiltranten, teneinde hun anonimiteit te kunnen garanderen. Alleen het openbaar ministerie mag strafbare feiten vervolgen (monopoliebeginsel) en het heeft het recht om van vervolging af te zien, zolang de zaak niet in handen van een rechter is (opportuniteitsbeginsel). De beslissing omtrent vervolging na een gerechtelijk vooronderzoek ligt bij de raadkamer.

Het openbaar ministerie draagt de leiding en controle over het opsporingsonderzoek. Het bepaalt welke actie
moet worden ondernomen na ontvangst van het aanvankelijke politierapport over het strafbare feit. Noot Indien de onderzoeksmagistraat de leiding heeft over de politie in het kader van het gerechtelijk onderzoek, dan onthoudt hij zich doorgaans van toezicht op het opsporingswerk, tenzij ernstige twijfel bestaat over het geoorloofd karakter van de gebruikte opsporingsmethodes en de verzameling van de bewijzen. Aan de politie wordt derhalve veel initiatief overgelaten. Noot

Overeenkomstig artikel 5, tweede lid WPA wordt het opsporingsonderzoek uitgevoerd onder gezag en leiding van de Procureur des Konings. Deze - of de rechter van instructie - delegeert de leiding meestal aan een politie-officier met de hoedanigheid van hulpofficier van de Procureur des Konings. Noot In de praktijk is het altijd de politie die onderzoekt. Noot Een proces-verbaal dient te worden opgemaakt van alle opsporingshandelingen en bevindingen, hetgeen vervolgens aan het parket of de onderzoeksrechter wordt gestuurd. Noot

11.2.3 De organisatie van de politie

Kenmerkend voor de Belgische politie-organisatie is het naast elkaar bestaan van twee landelijke politiediensten met een overlappende taak. Naar model van het Nederlandse driehoeksoverleg bestaat tegenwoordig een vijfhoeksoverleg overeenkomstig artikel 10 .1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (waarin vertegenwoordigd de drie politiekorpsen, de Procureur des Konings namens het openbaar ministerie en het lokale bestuur).

De Gerechtelijke politie, met ongeveer 1400 executieve recherche-ambtenaren, voert uitsluitend justitile werkzaamheden uit (het vaststellen en onderzoeken van strafbare feiten). De Rijkswacht, met ongeveer 15.500 ambtenaren, heeft openbare-orde- en justitile taken. Naast deze landelijke korpsen heeft elk van de 589 gemeenten een eigen gemeentelijke of stedelijke politie, met gezamenlijk ongeveer 16.000 leden (artikel 171 Gemeentewet). De gemeentelijke politie heeft in beginsel beide taken, maar is in veel gevallen te zwak bezet om een 24-uursdienst te onderhouden. De Rijkswacht zorgt in de gemeenten voor de aanvullende politiezorg. Sommigen gemeenten hebben slechts n formatieplaats. De organisatie van de drie politiekorpsen is voornamelijk geregeld in de Gemeentewet (GemW), de Wet op de Rijkswacht (WRW) en de Wet op de Gerechtelijke Politie (WGP). Deze wetten bevatten naast organisatorische bepalingen algemene taakomschrijvingen en enkele preventieve politiebevoegdheden. Noot Tussen de onderscheiden politiekorpsen bestaat geen officile verdeling in aandachtsgebieden, zij het dat de Gerechtelijke Politie een spontaan gegroeide expertise kent op het gebied van de fraudebestrijding. Voorts ligt het tegengaan van drugoverlast en -gebruik vooral bij de gemeentelijke politie, terwijl de handel door de Rijkswacht wordt aangepakt. In bepaalde arrondissementen is wel sprake van enige afstemming. In Gent bestaat sinds vijf jaar een maandelijks werkoverleg over alle proactieve acties, waaraan deelnemen het openbaar ministerie (een Procureur des Konings en een vertrouwensmagistraat, die kan worden vergeleken met de Nederlandse CID-officier van justitie), de lokale chef van de Gerechtelijke politie, iemand van de BOB (centrale opsporingsbrigade van de Rijkswacht) en een vertegenwoordiger van de gemeentelijke politie. Deze vergadering beslist ook welke dienst bepaalde inlichtingen zal beheren en daarop actie kan ondernemen. Achterhouden van informatie wordt bestraft met het overdragen van de zaak aan een andere politiedienst. De acties worden in het overleg gevalueerd. Het model is alleen in Brugge overgenomen. Binnen de Belgische politie-organisatie bestaan sinds ongeveer 25 jaar speciale eenheden die bijzondere opsporingsmiddelen kunnen aanwenden. Deze eenheden bestaan bij de Rijkswacht en bij de Gerechtelijke politie.

In navolging van de Parlementaire commissie belast met het onderzoek naar de opsporing van de Bende van Nijvel, die vond dat het openbaar ministerie was versnipperd, en het ministerie van Justitie, dat zeer onder de indruk was van de FBI, werd in het Pinksterplan 1990 een plan voor de instelling van een Nationaal magistraat opgenomen. Dit resulteerde onder andere in de Richtlijn 25 april 1990 Aanstellen van de nationaal magistraat, taken en bevoegdheden.

De taken van de Nationaal magistraat zijn: 1) cordinatie en begeleiding van ressortoverschrijdende zaken; 2) bemiddeling bij tegenstrijdige verklaringen van de Procureurs; 3) verantwoordelijkheid over de gemengde anti-terrorisme groep; 4) internationale opsporingshandelingen - de Nationaal magistraat is de enig aangewezen autoriteit voor de goedkeuring van bijvoorbeeld een gecontroleerde aflevering van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland via Belgi; 5) beheer over provisie B: fonds ter beschikking voor politiediensten (dit betreft het toongeld voor flash-roll-operaties).

De indruk is dat de Nationaal magistraat veel invloed heeft op het beleid en de beslissingen van de lokale procureurs. Indien politie en de Procureur des Konings het niet eens worden, dan wordt door de lokale politie
de centrale politiedienst ingeschakeld. Deze laatste neemt contact op met de Nationaal magistraat, die op zijn beurt de betrokken Procureur des Konings benadert. Er bestaat geen gezagsverhouding tussen de Nationaal magistraat en de Procureur des Konings.

Eenheden bij de Rijkswacht

De Belgische Rijkswacht is indirect voortgekomen uit de Franse Gendarmerie. Tot de demilitarisatie op 1 januari 1992 was de Rijkswacht onderdeel van de strijdkrachten. Nu valt zij onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. De organisatie van de Rijkswacht omvat onder meer een algemeen commando (generale staf), territoriale en mobiele eenheden, verkeerseenheden en gerechtelijke detachementen (artikel 3 WRW). Het Centraal bureau opsporingen (CBO) is onderdeel van de generale staf en heeft tot taak de uitvoering van gerechtelijke rijkswachttaken te cordineren. Daarnaast houdt het CBO zich bezig met de verzameling van documentatie over criminaliteit. De grootste eenheid van het CBO is het Bureau verdovende middelen, dat onderafdelingen heeft in 24 gerechtelijke districten (die corresponderen met de 27 arrondissementen). Deze districten die contacten hebben met de Procureur des Konings - richten hun aanvragen voor undercover-activiteiten (informanten, observatie, interventie etc.) aan het CBO. De commandant van het CBO heeft rechtstreeks contact met de Nationaal magistraat (zie onder 2.3.2). Daarnaast bestaan eenheden die zich bezighouden met georganiseerde criminaliteit en vermogen, mensenhandel, milieu en illegale Immigratie. Bij Koninklijk besluit van 2 juni 1971 werd naar Amerikaans model een Bureau criminele informatie (BCI) opgericht. Aan het einde van 1972 werd uit de mobiele eenheden van de Rijkswacht het Speciaal interventie eskader (SIE) gecreerd voor technische ondersteuning en de uitvoering van observaties in het kader van de zware criminaliteit en het terrorisme. Deze eenheid telt ongeveer 130 mensen. Noot In 1973 werd het Nationaal bureau voor drugs (NBD) opgericht, dat als taak had administratieve en technische ondersteuning te bieden aan de Bewakings- en opsporingsbrigades (BOB's) in elk rijkswachtdistrict. Deze ondersteuning hield ook in het onderhouden van contacten met de informanten en het schaduwen van verdachte personen. De facto werd het NBD een infiltratie-eenheid. Noot Een aantal schandalen werden de BCI en het NBD fataal. Hiertoe behoorden onder andere een burgerinfiltratie die uitlokking tot gevolg had, criminele betrokkenheid bij handel in verdovende middelen, het kwijtraken van toongeld, valsheid in geschrifte en heling van kunstvoorwerpen. In 1981 werd de NBD opgeheven en in 1982 volgden veroordelingen voor BCI- en NBD-leden. Bij de Rijkswacht zijn vijf pelotons voor observatie, steun en arrestatie (POSA's) in de regio's Brussel, Gent, Luik, Charleroi en Antwerpen, die weer bestaan uit observatie- en interventieteams. De POSA is gespecialiseerd in grootschalige - ook internationale - onderzoeken en opereert op verzoek van andere eenheden van de Rijkswacht, zoals de BOB's. Het huidige undercover-team van de Rijkswacht bestaat uit zo'n 25 personen. De selectie van de undercoveragenten van Rijkswacht en Gerechtelijke politie geschiedt volgens dezelfde normen en de teams krijgen een gemeenschappelijke opleiding. Operationele samenwerking komt zelden voor.

Eenheden bij de Gerechtelijke politie

De Gerechtelijke politie staat onder leiding van de procureurs-generaal bij de Hoven van beroep. De dagelijkse leiding berust bij de Commissaris-generaal van de gerechtelijke politie. De gerechtelijke politie is verdeeld in 23 brigades en deze beslaan de 27 arrondissementen.

Van de 23 brigades zijn 22 verbonden aan de parketten van de Procureur des Konings in de arrondissementen en is er n nationale brigade. De 22 brigades bij de parketten zijn onderverdeeld in gespecialiseerde afdelingen, zoals die voor vermogensdelicten, moord, verdovende middelen, milieudelicten, fiscale, economische en financile delicten, jeugdcriminaliteit. De Brusselse brigade bestaat uit 300 mensen en functioneert tevens als het centrale kantoor van de Gerechtelijke politie voor zover het de documentatie betreft. Het totale personeelsbestand bij de Gerechtelijke Politie is 1.450 (in juli 1995): 1.290 hiervan zijn daadwerkelijk executief (n op de vier functionarissen is officier); 143 mensen behoren tot de technische recherche. De Gerechtelijke politie is de enige politiedienst die technische en wetenschappelijke forensische onderzoeken in strafzaken uitvoert. Hiervoor beschikt zij over lokale en regionale laboratoria. Hoofdtaken van de Gerechtelijke politie zijn enerzijds het uitvoeren van onderzoek in opdracht van het parket, en anderzijds het uitvoeren van onderzoek in ambtshalve vastgestelde strafbare feiten. Noot Het commissariaat-generaal van de Gerechtelijke politie heeft het beheer en de operationele leiding over de Bijzondere brigade ter beteugeling van de zware en georganiseerde criminaliteit (BNB), welke is belast met de repressie van de zware criminaliteit.

Als onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB werd in 1987 een speciale eenheid opgericht voor
observaties en bijzondere opsporingsmethoden, genaamd de Groep voor schaduwing en observatie (GSO). Deze groep houdt zich voornamelijk bezig met de bestrijding van de georganiseerde misdaad, het terrorisme en de drugscriminaliteit. Noot Van de 56 leden van deze groep houdt ongeveer de helft zich bezig met de uitvoering van observatieopdrachten.

De juridische leiding over de BNB ligt bij twee magistraten, die de functie van Nationaal magistraat vervullen. Hun belangrijkste taak is het politieel onderzoek inzake terrorisme en georganiseerde misdaad te cordineren. Tevens spelen zij een belangrijke rol bij de inzet van bijzondere politietechnieken, bij de samenwerking op gerechtelijk gebied met de andere Belgische politiediensten en bij de contacten met buitenlandse justitile autoriteiten. Het instituut Nationaal magistraat is voorts gecreerd om meer cordinatie tot stand te brengen tussen de politiediensten. Noot

Gemengde eenheden

Ter verbetering van de cordinatie van politile activiteiten is bij Koninklijk besluit van 11 juli 1994 de Algemene politiesteundienst (APSD) opgericht. Onder deze organisatie ressorteren de afdelingen Internationale politiesamenwerking, Operationele ondersteuning, Telematica en Politie beleidsondersteuning. In grensgebieden bestaan kleine APSD-en die voor de drie korpsen alle informatiestromen kanaliseren om de informele uitwisseling tegen te gaan.

De APSD staat onder leiding van een Raad van bestuur (bestaande uit de hoofden van de drie politiediensten) en een directiecomit. De Afdeling internationale politiesamenwerking staat in directe verbinding met de Afdeling operationele ondersteuning en herbergt de liaison officers, SIRENE, Interpol NCB, NSIS Belgi, Schengen en Europol. De Afdeling internationale samenwerking fungeert als het voor alle algemene politiediensten gemeenschappelijk aanspreekpunt voor het buitenland. Bovendien cordineert de afdeling de activiteiten van voornoemde diensten, organiseert zij de vertegenwoordiging van de Belgische politie in het buitenland, neemt zij deel aan de voorbereiding van akkoorden over internationale politile samenwerking en waakt zij ervoor dat de contact- en cordinatiepunten hun taak vervullen ten bate van de politiediensten in Belgi. Noot Bij de Afdeling operationele ondersteuning is sinds 1994 een gemengde groep gevestigd met de naam Centrale dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financile delinkwentie (CDGEFID). Noot Deze vaste, gemengde dienst bestaat uit leden van de gerechtelijke politie, de rijkswacht en enquteurs van het Hoog comit van toezicht (inmiddels zijn fiscale ambtenaren aan de dienst toegevoegd). De missie van deze dienst is efficinte bijstandverlening aan de politie en gerechtelijke autoriteiten op het gebied van ernstige economische en financile criminaliteit, die op complexe wijze is georganiseerd. De gespecialiseerde onderzoekers van het GEFID houden zich bezig met witwassen, carrousels, voorkennis (insider trading), onwettig aantrekken van openbaar spaargeld, financile oplichting en EG-fraude. De Afdeling operationele ondersteuning omvat verder onder meer de anti-terroristische gemengde groep, de telefoontap, het wapenregister en de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

11.2.4 Opsporingsmethoden

In Belgi is de heimelijke inzet van opsporingsmethoden al geruime tijd ingeburgerd binnen het domein van de staatsveiligheid. De strijd tegen drugs en de georganiseerde misdaad is mede verantwoordelijk geweest voor de veramerikanisering van de Belgische opsporingsdiensten en de opsporingsmethoden. Noot In Belgi bestaat geen wettelijk kader voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, behalve (sinds 30 juni 1994) een wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en openen van privcommunicatie en telecommunicatie. Het onderzoek naar de leden van de Bende van Nijvel, Noot de Zaak Franois, Noot het werk van de Parlementaire commissie voor onderzoek naar de organisatie van de bestrijding van het banditisme en het terrorisme (1988-1990) Noot , en de zaak Reyniers Noot hebben geen directe aanleiding gegeven tot de vorming van een wettelijk kader, Noot maar wel tot de invoering van een controle-orgaan op de politie- en inlichtingendiensten (1991). Deze wet werd opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van de Onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Deze commissie vond dat n extern controle-orgaan gecreerd moest worden voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid. De controle op de politiediensten wordt uitgeoefend door het Vast comit van toezicht op de politiediensten - het Vast comit P, samen met de daaraan verbonden Dienst enqutes voor de politiediensten. Het Vast comit P is samengesteld uit vijf vaste leden. De leden worden benoemd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor een termijn van vijf of zeven jaar, die slechts eenmaal hernieuwbaar is. De Dienst enqutes werkt bovendien als een gespecialiseerde politiedienst voor de gerechtelijke onderzoeken bij leden van de politiediensten zelf. Deze functie kan derhalve
worden vergeleken met die van de Nederlandse Rijksrecherche. Noot De nieuwe Wet op het politieambt van 5 augustus 1992 bevat geen bepalingen over de bijzondere opsporingstechnieken. Noot In tegenstelling tot wat door Rambach wordt gesteld - namelijk dat het politieke klimaat in Belgi geen wettelijke voorziening op dit punt toelaat, en dat de voorafgaande vraag de mogelijke reorganisatie van de Belgische politie betreft Noot - stelt het nieuwe Federaal regeringsprogramma dat spoedig wetsont-werpen zullen worden behandeld die in de sfeer van de bijzondere opsporing liggen Noot Deze voorontwerpen betreffen onder andere een wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, een wet betreffende het centraal strafregister, een wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder zijn maatregelen aangekondigd in de sfeer van de modernisering van het strafrechtelijk beleid, de strijd tegen de internationale en grensoverschrijdende en de georganiseerde criminaliteit onder meer door in de mogelijkheid te voorzien bepaalde technieken te gebruiken voor de opsporing, het beslag en de verbeurdverklaring van crimineel vermogen met omkering van de bewijslast, het uitwerken van een wetgeving teneinde te voorzien in de mogelijkheid van strafvermindering of onderhandeling in ruil voor waardevolle informatie, doorbreking van de rechtspersoonlijkheid, de opvulling van leemten in de wetgeving, zoals strafbaarstelling van de georganiseerde misdaad en de voorbereidingshandelingen, alsmede de strijd tegen de corruptie. Bepaalde opsporingsmiddelen zijn gereguleerd in een geheime ministerile circulaire die voortbouwt op de jurisprudentie. Noot

Deze opsporingsmiddelen mogen slechts worden gebruikt onder bepaalde voorwaarden, zoals behoorlijke opsporing, subsidiariteit, proportionaliteit, het verbod op provocatie, en de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Procureur des Konings. Hieronder zal worden toegelicht welke van deze algemene voorwaarden en procedurele regels gelden.

Deze circulaire van de minister van Justitie is gericht aan het openbaar ministerie en de relevante politiediensten. Doel van de circulaire is de bijzondere opsporingsmethoden op n lijn te brengen en het gebruik daarvan te cordineren tussen de relevante politiediensten. Hiervoor is al gesignaleerd dat door organisatorische ingrepen, zoals de instelling van de Nationaal magistraat, aanvullende sturing is opgelegd. De circulaire bevat verder regels op het gebied van het gebruik van informanten en de via hen verkregen informatie, het betalen van premies aan informanten, de zgn. pseudo- en testkoop, het geobserveerd en begeleid transport van illegale goederen, undercover agenten en langdurige observatie met behulp van technische middelen. Noot

Circulaires zijn confidentieel, zij zijn niet toegankelijk voor de burger, zodat door hem niet kan worden voorzien in welke gevallen deze opsporingsmiddelen zullen worden aangewend. Onduidelijk is ook op welke rechten inbreuk kan worden gemaakt. Functionarissen en burgers worden niet van wijzigingen van de circulaires in kennis gesteld. Noot Naast circulaires is sprake van regulering door middel van Koninklijke besluiten en de Wet van 18 juli 1991 op de controle van de veiligheidsdiensten.

Geen van onze respondenten had overigens behoefte aan wetgeving inzake opsporingsmethoden. Enerzijds was dit ter verhulling van gebruikte technieken, anderzijds met het oog op de flexibele aanpassing aan nieuwe omstandigheden en technieken. Onze respondenten stellen verder de Duitse oplossing van vergaande wetgeving voor bijzondere opsporingsmethoden te gedetailleerd te vinden. Wel kan men zich een wetgeving voorstellen waarin bepaalde grondprincipes zijn vastgelegd.

Voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden gelden de volgende algemene voorwaarden en stelregels:

1. Behoorlijkheid:
Aan het gerecht mag alleen wettig bewijs worden voorgelegd of althans geen bewijs dat onverenigbaar is met de regels van de behoorlijkheid van het proces. Dit betekent dat de opsporing de rechten van de mens dient te eerbiedigen en dat zij moet plaatsvinden in overeenstemming met de waardigheid van het gerecht. Ongeoorloofde methoden mogen niet worden gebruikt.
2. Verbod op provocatie:
De Belgische jurisprudentie bepaalt dat infiltratie met het doel de potentile dader in de gelegenheid te stellen zijn misdadig voornemen uit te voeren, toelaatbaar is mits door de politie een aantal voorwaarden in acht wordt genomen. De belangrijkste voorwaarde is vergelijkbaar met het Tallon-criterium en komt erop neer dat ook zonder politieel ingrijpen het strafbaar feit zou zijn gepleegd.
3. Proportionaliteit:
Het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden moet betrekking hebben op vormen van zware criminaliteit of vormen van banditisme (georganiseerde misdaad).
4. Subsidiariteit:
Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gebruikt als het bewijs op geen andere
wijze verkregen kan worden. 5. Kennis en voorafgaande goedkeuring van het openbaar ministerie zijn verplicht: Voor het gebruik van
bijzondere opsporingsmethoden moet de politie een schriftelijk bericht voorleggen aan het openbaar ministerie; hierin moet worden uiteengezet wat de voorgenomen procedure is onder de voorziene omstandigheden; hiermee moet de Procureur des Konings instemmen; als zich tijdens de uitvoering van een onderzoek met behulp van bijzondere opsporingsmethoden onvoorziene omstandigheden voordoen en de opsporingsambtenaar moet dan een strafbaar feit plegen, dan dient het begane strafbare feit onverwijld aan het openbaar ministerie te worden meegedeeld. Noot

6. Uitvoering:
Bijzondere opsporingsmethoden mogen alleen worden gehanteerd door speciaal getrainde Belgische opsporingsambtenaren of buitenlandse collega's, met gebruik van een valse identiteit. Het gebruik van burgers is alleen toegestaan in zeer bijzondere omstandigheden.
7. Exclusiviteit:
Bepaalde bijzondere opsporingsmethoden zijn uitgesloten. Lange-termijn en deep-cover operaties mogen niet worden gebruikt. Noot In het hiernavolgende wordt ingegaan op een aantal (bijzondere) opsporingsmiddelen.

Observeren en volgen

Observaties worden uitgevoerd door alle politiediensten. Internationale observaties en observaties met behulp van technische middelen mogen slechts worden uitgevoerd door de Rijkswacht en de Gerechtelijke politie. Observatie op de openbare weg behoeft geen goedkeuring van de Procureur des Konings of van de onderzoeksrechter. Observatie in woningen of op erven behoeven wel diens goedkeuring. De circulaire van 24 april 1990 bevat regels voor de langdurige observatie en de geobserveerde aflevering (begeleide zending). Langdurende observatie is observatie van vijf dagen of meer dan wel gedurende vijf niet achtereenvolgende dagen binnen een tijdspanne van een maand. Langdurende observatie en observatie met behulp van technische middelen worden aan navolgende aanvullende voorwaarden gebonden: (proportionaliteit);

- Het middel mag alleen worden ingezet ter opsporing van de georganiseerde misdaad en banditisme begaan;
- en dienen objectieve aanwijzingen te zijn dat de te observeren persoon een halsmisdaad heeft begaan of zal uitzonderingen en het is niet zonder meer duidelijk welke technische middelen expliciet verboden zijn). - wettelijk niet-toelaatbare technische middelen mogen niet gebruikt worden (op deze regel bestaan Langdurige observatie en observatie met gebruik van technische middelen zoals afluisterapparatuur dienen te worden gemeld bij de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter bij aanvang van de operatie. Indien dit niet mogelijk is, dan dient dit zo spoedig mogelijk na aanvang te worden gemeld. De Procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan de observatie beindigen indien hij van mening is dat de operatie op onverantwoorde wijze ingrijpt in het privleven van de verdachte. Noot De plaatselijke politie dient in kennis te worden gesteld van de observatie-actie en mag zelf geen activiteiten in dit kader uitvoeren.Een ambtenaar van de gerechtelijke politie, die de leiding draagt over de langdurige observatie, dient een protocol (p.v.) te schrijven waarin hij het via deze methode verkregen bewijs opvoert dat in aanmerking komt voor rechterlijke toetsing: in de circulaire wordt er derhalve vanuit gegaan dat de door middel van de observatie vergaarde informatie als bewijs wordt opgevoerd. De schrijver van het protocol moet de anonimiteit van de aan de observatie deelnemende opsporingsambtenaren garanderen, de gebruikte methoden verantwoorden en de bewijsmiddelen aanleveren. Noot

Observatie met behulp van technische middelen wordt onder dezelfde voorwaarden als langdurige observatie toegestaan.
De technische ondersteuning voor de uitvoering van observaties is landelijk groot, maar regionaal of lokaal zeer bescheiden. De lokale eenheden hebben geen eigen observatieteams. De observatieteams zijn op het regionale en centrale niveau gesitueerd. Op lokaal niveau kan derhalve hooguit kortstondige observatie worden uitgevoerd.

Volgens onze respondenten komen bij de Nationaal magistraat en/of Algemene politie steundienst maandelijks 20 observatie-meldingen binnen, waarvan 7 8 een dringend karakter hebben. Observaties worden regelmatig gecombineerd met gecontroleerde afleveringen (m.n. betrekking hebbend op drugs). Voor grensoverschrijdende observatie is een rechtshulpverzoek nodig dat de Procureur des Konings zendt aan de aangezochte autoriteit. Het verzoek kan ook door tussenkomst van de Nationaal magistraat worden aangeboden.

Door onze respondenten wordt opgemerkt dat veel observatie-acties niet worden toegelaten op Nederlands grondgebied hetzij omdat de verzoeken niet zouden voldoen aan de Nederlandse proportionaliteitscriteria,
hetzij omdat in Nederland gebrek zou zijn aan capaciteit. Medewerking in grote(re) zaken wordt wel verleend. Een telling van het aantal binnengekomen Nederlandse observatieverzoeken is moeilijk, omdat centrale melding in het kader van het Benelux-verdrag ontbreekt.

Inbeslagneming van brieven en poststukken

De inbeslagneming van brieven en poststukken is geen in het Wetboek van Strafvordering geregelde opsporingsmethode. Wel kunnen voorwerpen die kunnen bijdragen tot het aan het licht brengen van de waarheid in beslag worden genomen. Algemeen wordt aangenomen dat de onderzoeksrechter beslag mag leggen op brieven. Over de niet-reguliere inbeslagneming van brieven en poststukken (bijvoorbeeld hengelen naar brieven) is ons niets bekend.

De gelegenheid tot inbeslagneming van brieven en poststukken wordt gerelateerd aan artikel 88 Wetboek van Strafvordering (zie Aftappen van telecommunicatie). De Nauw voert hiervoor het argument aan dat brieven gelijkgesteld kunnen worden met telefoongesprekken en telegrammen omdat er in beginsel geen reden is om aan te nemen dat de schending van het priv-leven in het ene geval groter of ingrijpender zou zijn dan het andere. Noot Het onderscheppen van post valt onder de Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en openen van privcommunicatie en -telecommunicatie van 30 juni 1994 en kan worden toegepast in de situaties waarin ook het aftappen van telecommunicatie is toegestaan. De wet maakt overigens duidelijk dat het onderscheppen van een boodschap dient plaats te vinden tijdens het traject tussen zender en ontvanger. Na aankomst op de plaats van bestemming is het gewone beslagrecht op de boodschap van toepassing en niet de Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Noot

Aftappen van telecommunicatie

Belgi was tot voor kort het enige Westeuropese land dat geen wettelijke regeling voor de telefoontap kende. Het was verboden op grond van artikel 17 van de Wet van 13 oktober 1930. Deze wet werd afgeschaft bij de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van economische overheidsbedrijven, waaronder de Belgische telecommunicatiemarkt. Noot In Belgi worden telefoongesprekken gelijkgesteld met het briefgeheim (artikel 22 Grondwet). Priv-communicatie valt derhalve onder de notie privleven en correspondentie, waarvan de bescherming wordt gegarandeerd door artikel 8, eerste lid, EVRM. Noot Naar aanleiding van een arrest van 2 mei 1990 werd bij Wet van 11 februari 1991 artikel 88bis in het Wetboek van Strafvordering ingevoerd betreffende het opsporen van telefonische mededelingen. Noot Op basis hiervan kan de onderzoeksrechter de nummers van telefoonaansluitingen doen opsporen, alsmede de dag, het uur en de duur van de gesprekken - dus niet de inhoud daarvan - vaststellen. Noot Op 3 februari 1995 is de Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en openen van privcommunicatie en -telecommunicatie van 30 juni 1994 in werking getreden. Deze regeling is enerzijds exclusief - in de zin dat deze het afluisteren verbiedt - en anderzijds permissief - in de zin dat de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek wanneer het onderzoek dit vereist, privcommunicatie of telecommunicatie tijdens de overbrenging kan afluisteren en opnemen, en kennis kan nemen van de inhoud, indien ernstige aanwijzingen bestaan dat het feit waarvoor hij geadieerd is, een ernstig strafbaar feit is (limitatief opgesomd in paragraaf 2) en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan (subsidiariteit). Noot

De tapbevelen van de onderzoeksrechter worden ter kennis gebracht aan de Procureur des Konings. Het bevel van de onderzoeksrechter moet datum, motivering, voorwerp van interceptie, periode waarin het tappen wordt uitgevoerd, en naam en rang van de uitvoerend opsporingsambtenaar bevatten. Een en ander betekent dat het bevel tot tappen niet achteraf kan worden ingediend, dat de onderzoeksrechter op zeer concrete wijze moet aangeven wat de aanwijzingen zijn voor strafbare feiten en dat hij aangeeft waarom het middel onmisbaar is voor het blootleggen van de feiten (subsidiariteit). Voor elke verdachte moet een apart bevel worden uitgeschreven. Indien de identiteit van de te tappen persoon niet bekend is, worden zoveel mogelijk identificatie-elementen genoemd. Noot

Een tap kan uitsluitend worden ingezet op aansluitingen in plaatsen waar de verdachte vermoedelijk verblijf houdt en kan worden gebruikt ten aanzien van de verdachte en personen van wie vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust. De telefoontap is als zodanig ook van toepassing op zogenaamde passieve subjecten, ofwel personen die regelmatig met de hoofdverdachte communiceren.

Vanwege het exclusief karakter van de wet wordt aan opsporingsambtenaren en justitie-ambtenaren een
gedragscode opgelegd voor het omgaan met gegevens die voortvloeien uit de telefoontap en/of het onderscheppen van correspondentie. Ten aanzien van het inzagerecht door de verdediging en interne openbaarheid van processtukken bestaat geen absoluut en onvoorwaardelijk recht om alle opnamen en transcripten te raadplegen, vanwege het recht op privacy van derden, bescherming van getuigen, ter voorkoming van frustratie van lopend onderzoek in andere strafzaken en ter voorkoming van consultatie van gedeelten die onder het beroepsgeheim vallen. De Wet van 30 juni 1994 geeft geen criteria op basis waarvan de (zittings-)rechter kan beslissen de transcripten van telefoontaps wel of niet te ontsluiten. Het is de taak van de zittingsrechter de inhoud en strekking van de transcripten te verifiren (controle op de onderzoeksrechter). Noot De minister van Justitie overlegt jaarlijks een rapport aan het parlement over de maatregelen die zijn genomen in het kader van de Wet van 30 juni 1994. Het doel van dit verslag is evaluatie van de toepassing van de (tele-)communicatie-tap en niet controle op de onderzoeksrechter. Noot Het is moeilijk te bepalen of en hoe vaak van de telefoontap gebruik wordt gemaakt in de prliminaire informatie-fase. Het is niet uit te sluiten dat voor de inwerkingtreding van de nieuwe afluisterwet telefoongesprekken werden afgeluisterd, maar daarvan is nooit proces-verbaal gemaakt. Vr de nieuwe afluisterwet leidde de ontoelaatbaarheid van de telefoontap niet tot uitsluiting van bewijs indien de telefoontap op rechtmatige wijze in het buitenland was uitgevoerd. Noot Noot Wij hebben niet de bevoegdheden van de Belgische veiligheidsdiensten inzake de telefoontap onderzocht.

In Belgische politiekringen wordt gezegd dat de nieuwe afluisterwet onwerkbaar is, omdat van alle opgenomen gesprekken een volledig transcript dient te worden opgemaakt, hetgeen zeer duur en arbeidsintensief is. Noot Onze respondenten zeggen dat de transcriptie van 1 uur telefoontap 12 mensuren kost. Daarnaast klagen opsporingsambtenaren over de limitatieve opsomming van de delicten waarvoor de tap toegestaan is. Fraude en corruptie staan niet op deze lijst, terwijl deze regelmatig verbonden zijn met georganiseerde misdaad en witwassen. Noot Onze respondenten zijn ook ontevreden over het ontbreken van geavanceerde apparatuur en zeggen dat de capaciteit beperkt is. In Belgi wordt wel met jaloerse ogen gekeken naar de faciliteiten in Nederland, waar gespecialiseerde opsporingsambtenaren gesprekken opnemen en analyseren vanuit tapkamers, waar verschillende telefonische lijnen naar toe zijn geleid. Een dergelijke infrastructuur staat de Belgen niet ter beschikking. Noot

Fotograferen en video-opnamen

Het heimelijk fotograferen of filmen van de activiteiten van een persoon is niet expliciet verboden of strafbaar gesteld, onafhankelijk van de vraag of deze vormen van optische observatie in publieke of privruimten plaatsvinden. Het maken van foto's en video-opnamen valt wel onder de bescherming van de Wet van 30 juni 1994, voor zover deze technieken vergezeld gaan van de mogelijkheid om de communicatie af te luisteren (vastleggen van beeld en geluid met camera en microfoon). Noot Indien de observatie plaatsvindt binnen of vanuit een privruimte zonder de instemming van de bewoner van deze ruimte kan de operatie worden beschouwd als strijdig met de onschendbaarheid van de woning (artikelen 439 en 440 Sv). Alhoewel er geen principieel bezwaar lijkt te bestaan tegen het gebruik van film- (.) of geluidsopnames, zal alles er van afhangen of ook hier geen bedrieglijke of deloyale middelen zijn gebruikt, aldus Hutsebaut. Noot Het gebruik van camera's moet aan de Procureur des Konings worden voorgelegd. Het richten van een camera op de voorkant van een woning valt volgens onze respondenten onder het observeren van een openbare plaats. Het bevestigen van apparatuur aan de buitenkant van auto's is mogelijk. Voor plaatsing in het voertuig is toestemming van de Procureur des Konings nodig. Zo'n verzoek aan de Procureur wordt minder dan 25 maal per jaar gedaan.

Betreden van plaatsen (inkijkoperaties)

Huiszoeking kan slechts plaatsvinden met behulp van een schriftelijk bevel van de onderzoeksrechter. Uitzondering geldt vooral onderzoek naar financile criminaliteit, waarvoor gespecialiseerde opsporingsambtenaren vergaande bevoegdheden tot huiszoeking hebben. Noot Inkijkoperaties worden niet uitgevoerd omdat ze niet gedekt zijn door de circulaire, aldus onze respondenten. Ook loodsen genieten de bescherming van de huisvrede. Het Belgische openbaar ministerie heeft een gereserveerde houding jegens het gebruik van deze methode.Observatie met behulp van afluisterapparatuur Het (direct) afluisteren van priv-gesprekken is niet expliciet toegestaan of verboden bij het Wetboek van Strafvordering. Afluisteren van priv-communicatie met behulp van technische middelen is echter alleen toelaatbaar krachtens de Wet van 30 juni 1994 (artikel 3; artikel 90ter . 1 Sv). Dit is anders indien een van de
deelnemers uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. Noot Het installeren van afluisterapparatuur (zoals bugs) in een priv-ruimte tast de onschendbaarheid van de woning aan en is een strafbaar feit (artikelen 439 en 440 Sv). Bevestiging van micro-opnameapparatuur aan het lichaam van een infiltrant hoeft daarentegen niet te betekenen dat de onschendbaarheid van de woning wordt overtreden en zou daarom een toelaatbare opsporingsmethode zijn, mits gehanteerd onder de voorwaarden van de circulaire van 24 april 1990. Uit interviews uitgevoerd door Rambach blijkt dat gebruik wordt gemaakt van richtmicrofoons en body-transmitters, het laatste vooral in combinatie met infiltratie. Noot

Observatie met behulp van plaatsbepalingsapparatuur

Voor het plaatsen van peilzenders in auto's is toestemming van de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter vereist. Tussen de Rijkswacht (SIE) en het KLPD in Driebergen zijn speciale convenanten afgesloten: de rijkswachters maken graag gebruik van de voorzieningen van Driebergen.Informanten en anonieme getuigen

De Parlementaire Bende commissie was van mening dat informatiegaring via informanten onmisbaar is voor de opheldering van ernstige misdrijven.
Zij stelde voor het gebruik van informanten vast te leggen in een verslag. Hierin zou de tipgever moeten worden gecodeerd. De premies zouden moeten worden getarifieerd. De circulaire van 24 april 1990 geeft regels voor het gebruik van informanten.

De Rijkswacht heeft in elk district en de Gerechtelijke politie bij elke brigade een informantenbeheerder aangesteld, die instaat voor de begeleiding van de contacten met de informant en waakt over de integriteit van de bij het onderzoek betrokken ambtenaren.

De beheerder voert ook onderzoek uit naar de betrouwbaarheid van de informant. Van elke informant wordt een dossier aangelegd. Van elk contact wordt schriftelijke verslaglegging gemaakt. De contacten met een informant mogen slechts door twee rechercheurs tegelijk plaatsvinden. Het runnen geschiedt door gewone rechercheurs, al hebben sommige eenheden straatlopers of runners. De gemeentepolitie runt ook informanten, maar moeten deze onderbrengen bij de informantenbeheerder van de Rijkswacht of Gerechtelijke politie. De meeste informanten zijn ondergebracht bij de Gerechtelijk politie.

Informanten worden landelijk per korps geregistreerd. Hiervoor wordt een nationaal coderingssysteem gebruikt (deze codering is fijnmaziger dan de in Nederland gebruikte, aangezien de code voor deze persoon uniek is). Tweemaal per jaar vergelijken de landelijke politiediensten de informantenlijsten om doublures te voorkomen. De zwarte lijsten worden tussen diensten uitgewisseld. Informantenregisters worden niet echt geschoond. Medio 1995 had de Gerechtelijke politie ruim 400 informanten. Het aantal informanten bij de Rijkswacht is onbekend. Volgens onze respondenten worden gestuurde informanten niet gebruikt, hetgeen wil zeggen dat informanten niet bewust worden aangezet door politie en justitie om strafbare feiten te plegen met het expliciete doel informatie in te winnen over een verdachte of een crimineel netwerk. Infiltratie door informanten is nadrukkelijk verboden in de circulaire. Informanten mogen daarentegen wel transporten ondernemen, mits zij kunnen worden afgeschermd.

Verklaringen van anonieme personen, tipgevers of informanten mogen door de Gerechtelijke politie gebruikt worden als hulpmiddel bij de opsporing of als aanzet tot de strafvordering, maar kunnen op zichzelf geen bewijsmiddel opleveren. Een persoon kan pas als getuige worden beschouwd wanneer deze, onder eed, een verklaring aflegt ten overstaan van een rechter. Noot Een informant heeft het recht om te zwijgen. Indien het voor afwending van het levensgevaar noodzakelijk is, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek onder ede een anonieme getuige een verklaring afleggen, waarvan de onderzoeksrechter proces-verbaal opmaakt. Noot De identiteit wordt verborgen gehouden voor de beklaagde, aan wie de inhoud van de verklaring wordt meegedeeld. Noot Worden informanten toch in bijzijn van de verdediging gehoord dan kan dat anoniem en/of met behulp van technische hulpmiddelen, zoals vermomming, intercoms e.d.

In de jurisprudentie is aanvaard dat een politieofficier, die een getuigenis aflegt, op grond van zijn beroepsgeheim de naam van zijn informant of tipgever weigert bekend te maken, indien hij dit in geweten voor de bescherming van die persoon en in het belang van de misdaadbestrijding nodig acht. Noot De Procureur des Konings is bevoegd te eisen dat de identiteit aan hem (mondeling) bekend wordt gemaakt - dit is gebonden aan de bewijsleveringsopdracht (alleen wanneer dit onontbeerlijk is). De onderzoeksrechter is bevoegd de naam via de Procureur des Konings op te vragen.

De anonieme tipgever of informant is veelal bekend aan het openbaar ministerie en mogelijk de onderzoeksrechter. De politie heeft soms aanzienlijke moeite met de onthulling van de identiteit van de
informant aan het openbaar ministerie: in het begin van de jaren '90 werden enkele onderzoeken stopgezet omdat het openbaar ministerie geen operaties wilde dekken zonder onthulling van de identiteit van de informant door opsporingsambtenaren. Noot De onderzoeksrechter kan een doorzoeking verrichten in een politiebureau om de identiiteit van een informant te achterhalen. Dit is wel eens gebeurd in verband met strafbare feiten door of rond een informant. De Procureur des Konings kan tegen de voorgenomen doorzoeking bezwaar aantekenen bij de Kamer van inbeschuldigingstelling (raadkamer).

In Belgi bestaat geen wettelijke regeling voor kroongetuigen. De kroongetuige is in Belgi uitsluitend bekend in het kader van bijvoorbeeld strafbare feiten waarbij sprake is van groeps- of georganiseerde misdaad. Dit zijn wettelijke strafverminderende omstandigheden (verschoningsgronden), die gelden voor:

Vrijstelling van straf kan volgen indien voor aanvang van de vervolging en voordat de misdrijven die de wetgever wil verhinderen gepleegd zijn, misdrijven en daders of medeplichtigen aan de overheid kenbaar maakt. Noot

De Drugwet kent een verschoningsgrond (artikel 6 Drugwet van 24 februari 1921). Volgens artikel 6, wet van 24 februari 1921 (gewijzigd op 9 juli 1975) kan een verdachte die de identiteit van daders van strafbare feiten weergeeft, vrijgesteld worden van een correctionele straf.

Het sepot kan een procesrechtelijke reactie zijn op het optreden van informanten Noot , maar dit wordt volgens onze respondenten alleen toegepast bij minder ernstige feiten. Van deals met criminelen als zodanig kan geen sprake zijn, maar met aanwending van het opportuniteitsbeginsel kan het lot worden verzacht in ruil voor informatie.

Financile beloning

De tipgeldregeling is opgenomen in de circulaire van 24 april 1990. De tip-en voorkoopgelden heten de A-fondsen, de toongelden de B-fondsen. De A-fondsen bevatten naast de tipgelden de kosten van undercoveroperaties. Voor betalingen boven de 20.000 BF is toestemming van de Procureur des Konings nodig. Deze kent dan de identiteit van de informant. Bij uitbetaling van tipgelden aan derden geldt dat de politie geen initiatieven mag nemen en dat het alleen mag gebeuren door tussenkomst van de informantenbeheerder. In beginsel kan tipgeld slechts worden uitgekeerd als de informant vooraf is aangemeld. Aanmelding gelijktijdig met verzoek om betaling wordt wel geaccepteerd. Belangrijkste principe is no cure, no pay. Betalingen geschieden alleen indien de eventueel geobserveerde illegale goederen in beslag worden genomen en indien aanhoudingen worden verricht.

Respondenten zeggen enigszins ontevreden te zijn met de regeling omdat niet voorkomen kan worden dat tipgevers rechtstreeks contact opnemen met verzekeraars en zo de politie erbuiten laten. Er zou volgens hen een convenant moeten komen met de bond van verzekeraars.

De beloning voor informanten is laag. Maximale bedragen variren per arrondissement. Zo is in Brussel eens een bedrag van ongeveer 360.000 BF uitgekeerd, terwijl in Gent het hoogst uitgekeerde bedrag 50.000 BF is geweest. In de tijd dat burger-infiltratie is toegepast lagen de bedragen hoger dan nu. Onze respondenten noemden als hoogste bedrag tweemaal 100.000 BF aan n burger-infiltrant voor enkele tonnen marihuana en een gestolen schilderij. In 1994 is in totaal 818.000 BF Premie A (informanten en voorkoop) uitgegeven. Een kwart daarvan is besteed aan drugszaken en een kwart aan banditisme.

Gecontroleerde aflevering

In Belgi wordt de gecontroleerde aflevering wel de begeleide zending genoemd: de politie laat een transport van illegale goederen plaatsvinden zonder tussenbeide te komen met het doel het transport in beslag te nemen op de uiteindelijke bestemming of op een ander controlepunt.

De begeleide zending of uitgestelde inbeslagneming is opgenomen in de circulaire van 24 april 1990 en vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van een magistraat. Er is schriftelijke en voorafgaande toestemming vereist van de Procureur des Konings in de plaats waar de zending begint n op de plaats van interventie. Dit kan eventueel bij binnenkomst in Belgi zijn. Volgens onze respondenten is het soms moeilijk precies te weten waar het transport binnenkomt. Bij grensoverschrijdende gecontroleerde afleveringen treedt doorgaans de
Nationaal magistraat op. Noot Hij neemt contact op met het plaatselijke parket en zorgt voor de nodige toelatingen. De circulaire bepaalt dat indien de gecontroleerde aflevering plaatsvindt op het territorium van een ander land, vooraf toestemming gegeven moet zijn door de buitenlandse autoriteiten die dienen te garanderen dat a). de illegale goederen in beslag zullen worden genomen en niet in omloop zullen worden gebracht en b). dat de verdachten van het illegale goederentransport zullen worden vervolgd. Het openbaar ministerie met bevoegdheid op het gebied van de interventie leidt het onderzoek en neemt alle beslissingen die relevant zijn voor de uitvoering van de operatie. Verder dienen de parketten die liggen op de route van de begeleide zending te worden genformeerd over de operatie. Als de zending of de verdachte dreigt zoek te raken mag de hulpofficier van justitie, die de leiding heeft over de operatie het transport onderscheppen en de goederen inbeslagnemen.Onze respondenten stellen dat in Belgi thans absoluut geen gecontroleerde aflevering van drugs plaatsvindt zonder inbeslagneming aan het einde (doorlaten): er wordt altijd ingegrepen wanneer de wetenschap bestaat van een illegaal transport. Wel zou voor de toekomst worden overwogen zendingen gecontroleerd te laten doorgaan.

De livraison surveille (geobserveerde aflevering) is verder geoorloofd op basis van artikel 73 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, mits deze regel in overeenstemming is met de Belgische Grondwet en de nationale rechtsorde. Een gecontroleerde aflevering op Belgisch grondgebied in het kader van Schengen moet voorafgegaan worden door toestemming van de Belgische autoriteiten. De gecontroleerde aflevering moet plaatsvinden onder de sturing en controle van de Belgische autoriteiten en deze zijn bevoegd in te grijpen.

Pseudo-koop, toonkoop, voorkoop

De circulaire van 24 april 1990 bepaalt dat de Procureur des Konings schriftelijk voorafgaande toestemming moet geven aan een pseudo-koop-operatie. De Procureur en in het voorkomende geval de onderzoeksrechter moeten op de hoogte gehouden worden van de operatie. Zij kunnen op ieder ogenblik een einde maken aan de operatie. Noot Alleen speciaal opgeleide politie-ambtenaren mogen pseudo-koop verrichten. In uitzonderingsgevallen mag van de laatste eis worden afgeweken. Ook buitenlandse opsporingsambtenaren mogen in Belgi een pseudo-koop verrichten.

Volgens onze respondenten worden pseudo-kopers bijna altijd in het milieu gentroduceerd via een informant. Dit verschilt van infiltranten, die bijna nooit door informanten worden gentroduceerd. Pseudo-koop is goedkoper dan infiltratie, zo'n 2000 3000 BF per operatie. Dit maakt het middel redelijk populair. De test- en vertrouwenskoop vinden plaats onder dezelfde voorwaarden als de pseudo-koop. Onder pseudo-koop is ook de flashroll operatie inbegrepen (zie ook onder infiltratie).

Infiltratie

Voor de inzet van infiltranten bestaat geen formele wetgeving. Het is geregeld in de circulaire van 24 april 1990.
Ex-minister Wathelet zei in 1970 dat dit middel alleen zou mogen worden ingezet bij criminaliteit met hoge risico's en hoge kosten, zoals het banditisme. De Parlementaire commissie vond dat er een wettelijke regeling moest komen voor infiltratie-technieken. De wetgever zou een gedragscode moeten uitwerken in verband met het bijna onvermijdelijk begaan van strafbare feiten.

Infiltratie is gedefinieerd als een politile handeling die wordt uitgevoerd onder een valse identiteit en voor een beperkte periode binnen een crimineel netwerk of criminele organisatie (waarover concrete aanwijzingen bestaan dat deze zware strafbare feiten pleegt) met het doel informatie en bewijs over deze en beraamde strafbare feiten te verkrijgen. De politie hanteert deze methode in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek en onder controle van de onderzoeksrechter. Noot Gedurende de infiltratie wordt de onderzoeksrechter over de operatie genformeerd door middel van een geschreven en vertrouwelijk rapport dat wordt opgemaakt door de hulpofficier van justitie die de operatie leidt.

De circulaire van 24 april 1990 maakt onderscheid tussen sting operaties (simuleren van interesse door undercover agent) en flash roll operaties (simuleren van interesse door het tonen van geld). Noot De laatste vorm valt onder de categorie pseudo-koop.

De infiltratie is voorts aan de volgende bijzondere voorwaarden gebonden:
- infiltratie mag in geen geval leiden tot het plegen van ernstige misdaden of wanbedrijven door de infiltrant. - infiltratie mag slechts van korte duur zijn; Van provocatie is geen sprake wanneer een undercover aan een potentile dader de gelegenheid geeft om een misdrijf te plegen, onder door de politie gecontroleerde omstandigheden, maar zonder enige benvloeding; Noot

In de praktijk valt infiltratie veelvuldig samen met langdurige observatie. Bij infiltratie wordt veel gebruik - een constante, schriftelijke rapportage.
gemaakt van technische middelen, zoals body-transmitters, microfoons en kleine zendertjes die aan het lichaam van de infiltrant zijn bevestigd. De Rijkswacht en de Gerechtelijke politie ondernemen geen gezamenlijke infiltratie-acties. Bij de infiltratie-eenheid van de Gerechtelijke politie leiden 1 op de 5 infiltratie-acties (vaak pseudo-koop) tot een veroordeling. Onze respondenten bij de Rijkswacht zeggen dat 30% van haar infiltratie-acties slaagt. Het duurt gemiddeld 4 tot 7 maanden voordat een infiltrant zijn eerste contact gelegd heeft, en 12 maanden voordat de eerste criminele handeling in kaart gebracht kan worden, aldus onze respondenten. Infiltratie kan CID-matig interessant zijn. In Belgi wordt bij infiltraties samengewerkt met buitenlandse collegae (een toenemend gebruik wordt gemaakt van uitwisseling via de International Police Working Group on Undercover Policing). Bij het starten van de zaak moet, althans bij de Gerechtelijke politie, de finaliteit (het uiteindelijke doel) van de actie worden aangegeven. De zaaksofficier houdt zich hiermee bezig.

De burgerinfiltrant is na de zaak Franois niet meer ingezet. In deze zaak ging de burgerinfiltrant er met het geld vandoor. Franois wilde het kastekort aanzuiveren door samen met de DEA een drugslijn op te zetten. Wel wordt inzet van burgerinfiltranten in de toekomst overwogen, aldus onze respondenten. Frontstores worden ook (nog) niet opgezet. De circulaire voorziet niet in het opzetten van fictieve firma's. Wel is de methode in onderzoek. Verzoeken uit Nederland om een frontstore in Belgi op te zetten werden een jaar of drie geleden geweigerd. De vraag is of de Belgische jurisprudentie het runnen van een frontstore toestaat. Sinds 1989 beschikt de Gerechtelijke politie over een politieel infiltratieteam, dat nu uit 11 mensen bestaat. Ook dit team is onderdeel van Divisie 1 (Operaties) van de BNB en staat binnen de organisatie bekend als de Intelligence Unit.

Het team houdt zich voornamelijk bezig met pseudo-koop-operaties. Langdurige diepte-infiltratie wordt nagenoeg niet ondernomen. In de eerste helft van 1995 hebben 27 zaken gelopen, waarvan 10 drugs betroffen, en daarnaast mensenhandel, valsemunterij en hormonen. 1 op de 5 zaken wordt succesvol, met een veroordeling, afgesloten. De infiltratie-acties die door de eenheid worden ondernomen geschieden alleen op vraag uit de brigades. Het team initieert zelf geen zaken. Wel wordt het team bij voorkeur reeds voor de aanvraag bij de Nationaal magistraat bij de zaak betrokken, hetgeen operationeel de beste kansen geeft en de zekerheid biedt dat het niet om te kleine zaken gaat (proportionaliteit).

Opslag, uitwisseling en verstrekking van gegevens

In de door ons bestudeerde literatuur vonden wij weinig informatie over de informatiehuishouding. De methode van gegevenskoppeling is niet bij wet geregeld, en ook niet in de circulaire van 24 april 1990. Wel bevat deze circulaire enige regels voor het beheer van criminele inlichtingen.

De informatie dient te worden uitgewisseld tussen de lokale afdelingen. Inlichtingen die niet lokaliseerbaar zijn, bovenlokaal of internationaal belang hebben worden op centraal niveau geregistreerd. Indien uit een informatierapport misdaden of wanbedrijven blijken, dan dient een afschrift naar de Procureur des Konings te gaan. De gemeentelijke politie moet de informatie deponeren bij de eenheid van de Rijkswacht of de Gerechtelijke politie waarbij aansluiting is gezocht (zie ook boven onder informanten). Politie en openbaar ministerie gebruiken soms informatie uit priv databanken en incidenteel is sprake van gerichte verzoeken om gegevens over personen en bedrijven. Internationale uitwisseling van gegevens loopt via Interpol, maar feitelijk vooral via de diverse verbindingsofficieren (liaison officers). Bij de Gerechtelijke politie wordt overwogen de software VIDOCQ te gaan gebruiken voor de verwerking van inlichtingen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken