De zaak Charles Z.

Gerechthof Amsterdam, 10 januari 1995, NJ 1995, 254
(Artt. 47, 56, 57, 140 Sr, 3 en 11 Opiumwet)
De beschrijving van deze zaak zal als volgt plaatsvinden: Per aangevoerd verweer (1 t/m 9) zal een korte inhoud van dat verweer gegeven worden, waarna gelijk (veelal door middel van een samenvatting) de overweging en beslissing op dit punt door het hof zal volgen. Bij het eerste verweer worden de inleidende opmerkingen van het hof, gemaakt voor de behandeling van de verweren, vermeld. 1. Verweer onvolledig proces-verbaal: Het proces-verbaal van de hoofdinspecteur van politie, Woelders, voldoet niet aan opdracht van het hof aan de procureur-generaal een volledige rapportgage met betrekking tot de gehanteerde opsporingsmethoden te verstrekken.

In algemene zin heeft het hof het volgende gesteld: (p. 6-7)
Met inkijkoperaties heeft de raadsman aangeduid het betreden van plaatsen door opsporingsambtenaren om te kijken wat zich daar bevond en het vervolgens bekijken van hetgeen zich daar bevond. In verband met het verweer dat de inkijkoperaties plaatsvonden in de pro-actieve fase (hier: de fase vr art. 27 Sv) en daarom onrechtmatig zouden moeten zijn, overweegt het hof dat terzake niet aannemelijk is geworden dat de litigieuze operaties uitsluitend hebben plaatsgevonden in die proactieve fase van het onderzoek, dat er dan in dit geval op gericht was vast te stellen of er van een redelijk vermoeden dat het strafbare feit van art. 140 Sr is of wordt gepleegd, sprake was. Het hof acht het in deze zaak niet van belang vast te stellen wanneer de overgang van proactief naar reactief heeft plaatsgevonden daar niet als uitgangspunt wordt aanvaard dat de bevoegdheden van opsporingsambtenaren ten principale anders worden beoordeeld naar gelang deze
plaatsvinden in die proactieve fase dan wel nadien. Geen regel van Nederlands recht verzet zich ertegen dat opsporingsambtenaren in beginsel hun opsporingsonderzoek voortzetten naast het onderzoek dat in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek door of vanwege de rechter-commissaris plaats heeft en dat terzake feiten of omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, gesteld noch aannemelijk geworden zijn. Voor zover met betrekking tot methoden en technieken geen regels zijn geformuleerd in wet of jurisprudentie, zullen die alsnog moeten worden vastgesteld: a) geen regelgeving voorhanden betekent nog niet, althans niet zonder meer, dat het hanteren van die methoden in strijd met het recht zou moeten worden geoordeeld; b) rekening dient te worden gehouden met het niet altijd voorhanden zijn van kenbare rechtsregels ten tijde van het inzetten van bedoelde methoden en technieken in het verbinden van rechtsgevolgen daaraan. Vervolgd wordt met een algemene overweging aangaande de opsporingsbevoegdheden, gelaagde structuur Wetboek van Strafvordering, wettelijke functionele toemeting. Vergeleken wordt met NJ 1994, 710 (XTC II) waarin eveneens de opsporingstaak van art. 2 Politiewet gekoppeld wordt aan de bevoegdheid strafbare feiten op te sporen, en daartoe onderzoeksactiviteiten te verrichten. Zodoende wordt een basis gelegd voor opsporingsactiviteiten in de proactieve fase. (ongeacht de vraag of zulks is overlegd met de officier van justitie dan wel deze daartoe toestemming heeft gegeven....)

Reactie hof op verweer 1:
Het proces-verbaal van hoofdinspecteur Woelders en zijn toelichting geven voldoende inzicht in de feitelijke gang van zaken voor een voldoende gefundeerd oordeel. Proces-verbaal opgemaakt op basis van need to know principe verworpen (verklaringen W. en inzage dagrapporten van de tactisch recherche en journaals observatieteams en CID-map)

2. Verweer rechtmatigheid betreden loodsen (inkijkoperaties) ter verificatie (meerdere malen) en in de proactieve fase en met stelselmatig zoeken
Reactie hof:
Is van oordeel dat de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen ingevolge art. 9 lid 1 onder b Opiumwet de bevoegdheid omvat tot het bekijken van de betreden plaats. Onderzoek in de pro-actieve fase was erop gericht gegevens te verzamelen om vast te stellen of er een redelijk vermoeden was van overtreding van het strafbare feit van art. 140 Sr, hetgeen onverlet laat dat in het kader van dat onderzoek reeds het redelijke vermoeden kan zijn ontstaan dat enig ander strafbaar feit, voor zover hier van belang in het bijzonder overtreding van enige bepaling van de Opiumwet, is of wordt gepleegd, welk redelijk vermoeden de grondslag kan vormen voor verdergaande activiteiten......

De vier inkijkoperaties (incl. de woning aan de Kickestein) worden kort een voor een door het Hof besproken. Conclusie: Hof acht het niet aannemelijk dat telkens sprake is geweest van stelselmatig zoeken, vanwege het ontbreken van feitelijke grondslag.

3. Verweer huisvuilsnuffel: Inhoud van de vuilniszakken onderzoeken is ontoelaatbaar. Die voorwerpen dienen vernietigd te worden (artt 5:5 en 5:18 BW). Een vuilnissnuffel levert een inbreuk op rechten van burgers: men behoeft er geen rekeninig mee te houden dat anders dan ophalen ter vernietiging, de zakken worden doorzocht ten behoeve van een strafrechterlijk onderzoek.

Reactie hof:
De eigenaar heeft door plaatsing daarvan op straat als voormeld zich van de eigendom willen ontdoen, weshalve zij ingevolge de door de raadsman genoemde artt 5:4 en 5:18 BW als res nullius juist door toeigening door een ander kunnen worden verkregen. Eigenaar heeft of wenst door plaatsing niet langer controle, en heeft op zichzelf rekening te houden met de mogelijkheid dat de inhoud een andere bestemming krijgt dan is beoogd.

4. Verweer ziekenhuiskamer/Tapkamer scannen: Scanner geplaatst in ziekenhuiskamer, telefoongesprekken afgeluisterd/opgenomen op band (ziekenhuiskamer is feitelijk een tapkamer). De politie had onder valse voorwendselen toegang tot het ziekenhuis (zogenaamd ten behoeve van veelvuldige inbraak auto's parkeerterrein ziekenhuis). Strijd met art. 8 EVRM.

Reactie hof:
Het hof stelt voorop dat van algemene bekendheid is een bekendheid die in ieder geval mag worden verondersteld bij iedere gebruiker van een autotelefoon - dat gesprekken waaraan een gebruiker deelneemt door een ieder die dat wenst met behulp van eenvoudige en gemakkelijk verkrijgbare technische middelen kunnen worden afgeluisterd. Zulks brengt mee dat tot aan zekere grenzen het inzetten door opsporingsambtenaren van scanners, die dat afluisteren mogelijk maken, in het kader van het onderzoek als hier aan de orde toelaatbaar moet worden geoordeeld. Grenzen (slechts drie weken, gesprekken eenzijdig te horen en scanner slechts de bedoeling vast te stellen of door verdachte in nabijheid van de woning gebruik werd gemaakt van autotelefoons...) niet overschreden, te minder nu het scannen geen resultaat heeft gehad, zelfs niet hetgeen beoogd werd. Misleiding van de autoriteiten van het ziekenhuis mist feitelijke grondslag, Woelders heeft verklaard dat autoriteiten volledig op de hoogte waren.

5. Verweer met betrekking tot de CID informatie: Niet wordt duidelijk gemaakt op welke wijze die informatie
door de CID is verkregen, niet valt uit te sluiten dat dit door inkijkoperaties is verkregen. Reactie hof:
Allereerst acht het hof het alleszins toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van CID informatie, gewezen wordt op het grote belang hiervan bij het opsporen van strafbare feiten (die op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegd worden). In de rechtspraak reeds lang en zonder voorbehoud aanvaard. Ten tweede, in het algemeen behoeven omtrent bron(en) geen mededelingen te worden gedaan, met het oog op bescherming betrokken personen/belangen van het onderzoek, en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een zekere controle kan plaatsvinden met betrekking tot de vraag of de verkregen informatie genoegzaam is als grondslag voor (verdere) politieel en justitieel optreden, met name met betrekking tot inzet dwangmiddelen/de vraag of informatie rechtmatig is verkregen. Het door Woelders verschafte inzicht acht het hof genoegzaam. 6. Verweer betreden van loods zonder toestemming rechthebbende/huurder.

Reactie hof:
Het betreden van de loods geschiedde krachtens art. 9 Opiumwet, weshalve is het niet van belang of huurder van die loods al of niet toestemming heeft gegeven.
7. Verweer: Parkeerplaats in parkeergarage met behulp van spiegels en het verwijderen van een plank geobserveerd.
Reactie hof:
Het hof vermag niet in te zien dat het enkel vanaf de buitenkant met behulp van spiegels van een of meer platen en/of planken min of meer afgezet deel van een open parkeerterrein, ontoelaatbaar zou zijn, ook niet indien daartoe een schroef van een plank wordt losgedraaid te minder waar met betrekking tot dit parkeerterrein CID-informatie uit een onderzoek tegen een ander dan verdachte voorhanden was, dat aldaar regelmatig hashish werd ondergebracht en eigen observatie het gegeven had opgeleverd dat aan de politie in verband met wetsovertreden in het onderwerpelijke onderzoek bekende personen regelmatig dat parkeerterrein bezochten.

8. Verweer: betreden woning Kickestein zogenaamd ten behoeve van een voorgenomen renovatie: Reactie hof:
De omstandigheid dat dat betreden geschiedde in gezelschap van een ander, die de woning kwam inspecteren in verband met - voorgenomen - renovatie, zulks met instemming van de hoofdbewoonster, vormt geen omstandigheid die de niet nakoming van het bepaalde in de leden 3 en 4 van art. 9 Opiumwet rechtvaardigt, nu die hoofdbewoonster niet kenbaar is gemaakt dat het binnentreden van de opsporingsambtenaren geschiedde in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, zodat zij - naar moet worden aangenomen - bij het geven van haar toestemming van niets anders is uitgegaan dan dat er inspectie van haar woning zou plaatshebben in het kader van die woningrenovatie. Geen gevolgen, in onderling verband en samenhang bezien: binnentreden slechts 5 minuten, geen bijzondere opsporingsactiviteiten door opsporingsambtenaren, geen resultaten en heeft slechts geleid tot een verminderde dynamische observatie op het betrokken perceel, binnentreden in het kader van een onderzoek tegen een ander dan verdachte. Ten overvloede overweegt het hof nog dat er ook geen redenen zijn om aan te nemen dat opsporingsmethoden, -technieken en activiteiten (observeren, foto's, peilzenders, videoapparatuur, runnen van informanten, mobiele scanners etc. gekoppeld aan opsporingstaak verwezen naar art. 2 Politiewet), waaromtrent de raadsman zich bij zijn pleidooi niet heeft uitgelaten, hetzij wat de aard van de methode, hetzij wat de wijze van toepassing ervan betreft, niet in overeenstemming met het recht zouden zijn gehanteerd onderscheidelijk ondernomen. Met name geldt dat veel genoemde opsporingsmethoden ook in de proactieve fase door opsporingsambtenaren kunnen worden toegepast, zulks krachtens de opsporingstaak overeenkomstig de welk in het WvSv is voorzien zulks mede in het licht van het bepaalde in art. 2 Politiewet, een en ander onder de beperkingen zoals in het arrest omschreven.

9. Verweer geen processen-verbaal van de gebruikte opsporingsmethoden opgemaakt, ook niet ten aanzien van het inzetten peilzenders (dit met toestemming van officier).
Reactie hof:
Algemene overweging art. 152 Sv: (verbaliserings) verplichting strekt ertoe rechterlijke controle (op onder meer bruikbaarheid/betrouwbaar) mogelijk te maken. Het niet opmaken van de processen-verbaal, blijkens verklaringen Woelders, diende om mogelijke verdachten niet vroegtijdig op de hoogte te stellen van de inhoud en werkwijze van de opsporing in het bijzonder ook in de pro-actieve fase en geschiedde in het algemeen slechts voor zover voor bewijs in strafzaak van belang was of zouden kunnen zijn. Niet ingegeven om rechterlijke controle te beletten. Wel voldoende deugdelijke aantekeningen bijgehouden in dagrapporten/journaals, zodat terzake gerapporteerd kon worden. (p. 17-19) Voor zover niet reeds zou kunnen of moeten worden aangenomen dat ook aldus - door de vastlegging van alle verrichtingen en bevindingen in dagrapportage en journaals - is voldaan aan het bepaalde in art. 152 WvSv - waaromtrent het hof nog overweegt dat ervan uitgegaan moet worden dat ook die vastlegging op door de opsporingsambtenaren afgelegde ambtseed geschiedt en in zoverre overeenkomstig het in bedoeld artikel bepaalde, plaats vindt -
geldt in ieder geval dat aldus wordt gehandeld conform de hiervoren uiteengezette ratio van dat artikel. (...) Voor zover onderzoek betrekking heeft op de pro-actieve fase, nog niet - zoals hiervoren uiteengezet - sprake is van een opgespoord feit, zoals bedoeld in art. 152 Sv, zodat de gedachte dat kan worden volstaan met neerlegging van verrichtingen en bevindingen in vermeldde vorm, zo niet toelaatbaar, dan toch op zijn minstgenomen begrijpelijk moet worden geoordeeld, zeker gezien de destijds bestaande uitzichten. Hof gaat ervan uit dat, zoals door Woelders verklaard een gedragslijn bij opsporingsautoriteiten en openbaar ministerie zal worden ontwikkeld.

Voor een uitgebreide behandeling van de zaak Charles Z. door de Hoge Raad (HR 19 december 1995, nr. 101.269, ongepubliceerd) wordt volstaan met een verwijzing naar de teksten van hoofdstuk 2 Juridisch kader en 3 Observatie van de bijlage 5 Methoden.Informatie en getuigen


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken