Coral Sea

HR 26 april 1994, NJ 1994, 736
(Artt. 3 onder b Opiumwet, 457 lid 1 aanhef onder 2 Sv (herzieningsomstandigheid)) De veroordeelde verdachte (P.S.) vraagt herziening aan van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 april 1992 omdat hij meent dat het onderzoek in deze zaak is aangevangen op basis van een vals informantendossier (D 20) van de douane, valse informatie verstrekt door diezelfde douane aan de FIOD en een vals proces-verbaal (43/91) bevattende valse informatie-formulieren. Ter staving van deze stelling is een afschrift van een proces-verbaal van de Rijksrecherche bij de aanvrage tot herziening gevoegd. Zeer verkorte inhoud hiervan: Argwaan ontstond omdat betaling van een boete van f. 15.000 direct kon plaatsvinden, terwijl de kraanmachinist daarentegen onvoldoende betaling had ontvangen voor door hem verricht werk. Douaneambtenaren gaan daarop de gangen na van de bemanningsleden van de Coral Sea (schip), de inschrijving (van een van hen) in een hotel onder een valse naam, door tussenkomst personeel hotel in zijn tas uit kluis gesnuffeld (zat een groot geld bedrag in). Om toch de douanerecherche te kunnen inschakelen - daar was haast bij want de tas zou de volgende dag worden opgehaald - werd besloten een informant in te voeren die zogenaamd in het begin van het onderzoek de tip zou hebben gegeven dat een schip verdovende middelen in Amsterdam zou worden overgeladen en dat daarbij een groep Beverwijkse criminelen betrokken was. Ook zou deze informant de tip hebben gegeven dat in een hotel in Haarlem de kassier van deze groep zat met een paar ton, verband houdend met handel in verdovende middelen.

Inschakeling van de douanerecherche leidde tot aanhouding van JPB en PJL. In het verdere onderzoek kwam naar voren dat met het desbetreffende schip, een klein jaar geleden, een partij van 15.000 kg hashish was afgezet op de kust van Canada. Die lading is destijds in beslag genomen. Verzoeker, P.S., heeft niets te maken met de invoer in Nederland, maar is veroordeeld wegens zijn betrokkenheid bij het transport van hashish naar Canada.

Conclusie A-G mr Fokkens:
Adviseerde in eerste conclusie tegen een herziening n deze zaak, want er is wel inbreuk op de rechten B en/of L, maar geen enkele aanwijzing dat enig recht van verzoeker daarbij in het geding was. Getwijfeld wordt aan de juistheid van de stelling dat het tegen hem gebruikte bewijsmateriaal als vrucht van het gewraakte optreden te beschouwen is (geen enkele indicatie dat verklaringen slechts zijn gegeven dankzij confrontatie). Nadere conclusie:

Tot hoe ver werkt aanvankelijk onrechtmatig handelen door? Bij nader inzien toch voldoende redenen om de rechter te laten onderzoeken of er tussen de onrechtmatige opsporing en het latere onderzoek tegen verzoeker een zodanig verband bestaat, dat ook in deze zaak de officier van justitie niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard of vrijspraak moet volgen.

Hoge Raad (samengevat):
Door dit proces-verbaal van het zogenaamde informantendossier is valse informatie aan de rechter voorgelegd. Het proces-verbaal van de Rijksrecherche geeft steun aan de stelling dat de bewezenverklaring in onderhavige zaak in belangrijke mate berust op bewijsmiddelen die op onrechtmatige wijze zijn verkregen. De Hoge Raad heeft het ernstige vermoeden dat het Hof, indien daarvan op de hoogte, niet tot een veroordeling zou zijn gekomen doch de officier van justitie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard dan wel aanvrager zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Gravenhage teneinde opnieuw behandeld en afgedaan te worden.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken