Witwassen informatie

HR 26 april 1994, NJ 1994, 737 m.nt. Sch
(Art. 2 lid 1 aanhef onder b Opiumwet)
In het gewraakte proces-verbaal stond dat bij de chef van het bureau CID van de (..) is informatie
binnengekomen dat .... Ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard verbalisant: Tijdens het afluisteren van de telefoon van rechter-commissaris heb ik zelf die de informatie over ene Hans uit Amsterdam verkregen. Ik heb deze informatie niet aan de CID doorgegeven omdat ik ben vergeten een tipformulier ten behoeve van de CID op te maken. Ik heb deze informatie dus niet van de CID verkregen. Deze gang van zaken was noodzakelijk om de tap af te schermen.

Rechtbank (samengevat):
Komt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie: de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal op een voor de beoordeling van de zaak wezenlijk onderdeel is aangetast en verdachte in zijn belang geschaad aangezien daardoor immers niet meer behoorlijk kan worden nagegaan of er tegen verdachte een gerechtvaardigde verdenking is gerezen.

Hof:
Een en ander acht het hof bedenkelijk. Voorop staat dat een proces-verbaal van de politie, zeker ook in dit opzicht, waarheidsgetrouw moet zijn opdat bij behandeling van de strafzaak kan worden beoordeeld op grond van welke feiten of omstandigheden door de politie redelijkerwijs kon worden vermoed dat de verdachte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Indien de politie gegronde redenen heeft de bron van haar informatie niet openbaar te maken, zal zij dat in haar proces-verbaal dienen te vermelden. In zulk een geval geldt temeer dat de politie in haar proces-verbaal nochtans zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, afhankelijk van de aard van de redenen om de bron van haar informatie af te dekken, waarheidsgetrouw verantwoording moeten afleggen over de inhoud en de mate van betrouwbaarheid van de verkregen informatie. Aan die vereisten voldoet het onderhavige proces-verbaal niet. Dat leidt echter nog niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een geval als onderhavige waarin: (verkort weergegeven, red.) a. de verdediging alle gelegenheid heeft gehad getuigen te doen horen (omtrent de werkelijke aanleiding tot observatie van het woonhuis en de aanhouding), en is niet onherstelbaar in haar belangen geschaad; b. alsnog voldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit destijds ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeide.

Achteraf kan niet gezegd worden dat verdachte geen eerlijk proces meer te verwachten heeft. Cassatiemiddelen: 1. Aan art. 5 lid 2 EVRM (onverwijlde informatie omtrent redenen aanhouding) niet voldaan; 2. het ligt op de weg van politie en openbaar ministerie, niet op die van de verdediging, om de juiste gang van zaken rond de gerezen verdenking aan het licht te brengen;

Hoge Raad:
ad 1. Het middel faalt, art. 5 lid 2 EVRM omvat niet de verplichting om de verdachte na zijn arrestatie onverwijld mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die tot zijn aanhouding hebben geleid; ad 2. De stelling brengt immers niet zonder meer met zich mee dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging indien politie en openbaar ministerie niet aan hierboven bedoelde verplichting hebben voldaan. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot het oordeel te komen dat het aan het meerbedoelde proces-verbaal klevende gebrek niet meebrengt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken