Ldi tegen Zwitserland

EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711 m.nt. EAA
Op 15 maart 1984 informeerde de Duitse politie haar collega's van het kanton Bern, dat een landgenoot in

gevangenschap 200.000 Zwitserse francs had gevraagd voor de aankoop van ongeveer 5 kilogram cocane in Zwitserland. Hierop startte de rechter-commissaris te Laufen een gerechtelijk vooronderzoek. Met toestemming van het Obergericht van het kanton Bern en op grond van het Berner Wetboek van Strafvordering beval de rechter-commissaris de telefoon van de klager af te luisteren. Daarnaast besloten de politie te Laufen en een speciale drugseenheid, dat een bedigd ambtenaar van de politie van het kanton Bern zich zou voordoen als een potentile koper van de cocane onder de verzonnen naam Toni. Zij handelden met toestemming van de leiding van de kantonale politie en brachten de rechter-commissaris te Laufen op de hoogte van hun plan. Rechtsvraag:

Was het aftappen van de telefoon gecombineerd met de manipulatie door de undercover agent een inbreuk op Ldi's recht op eerbiediging van zijn privleven in de zin van art. 8 EVRM? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (.39): There is no doubt that the telephone interception was an interference with Mr Ldi's private life and correspondence. Such an interference is not a breach of this Convention if it complies with the requirements of para. 2 of Art. 8. On this point the Court is in agreement with the Commission. The measure in question was based on Art. 171b and 171c of the Berne Code of Criminal Procedure, which apply - as the Federal Court found - even to the preliminary stage of an investigation, where there is good reason to believe that criminal offences are about to be committed. Moreover, it was aimed at the prevention of crime, and the Court has no doubt whatever as to its necessity in a democratic society. On the other hand the Court agrees with the Government that in the present case the use of an undercover agent did not, either alone or in combination with the telephone interception, affect private life within the meaning of Art. 8. Toni's actions took place within the context of a real deal relating to 5 kg of cocaine. The cantonal authorities, who had been warned by German police, selected a sworn officer to infiltrate what they thought was a large network of traffickers intending to dispose of that quantity of drugs to Switzerland. The aim of the operation was to arrest the dealers when the drugs were handed over. Toni thereupon contacted the applicant, who said he was prepared to sell him 2 kg cocaine, worth 200.000 Swiss francs. Mr Ldi must therefore have been aware from then on that he was ingaged in a criminal act punishable under Art. (..) and that consequently he was running the risk of encountering an undercover police officer whose task would in fact be to expose him.

In short, there was no violation of Art. 8.
In verband met Ldi's mogelijkheid getuigen te horen en de beweerde schending van art. 6 lid 1 en 3 onder d EVRM overweegt het Europese Hof als volgt: In het algemeen vereisen de leden 3 onder d en 1 van art. 6 EVRM dat de gedaagde een adequate en behoorlijke gelegenheid wordt geboden om een getuige charge te ondervragen en te betwisten, ofwel op het moment dat deze zijn verklaring aflegt, ofwel in een later stadium van de procedure. I.c. konden of wilden de
rechter-commissaris noch de rechters ter zitting een undercoveragent genaamd Toni als getuige horen (teneinde zijn anonimiteit te handhaven en de opsporingsmethoden niet op tafel te leggen) en een confrontatie uitvoeren die het mogelijk zou maken de verklaringen van Toni tegenover de beweringen van Ldi te zetten; bovendien kregen Ldi noch zijn raadsman gedurende enig moment tijdens de procedure de mogelijkheid om Toni te ondervragen en twijfel te opperen omtrent zijn geloofwaardigheid, hoewel dat mogelijk was geweest op een manier dat de veiligheid van Toni en zijn inzetbaarheid als undercoveragent bij toekomstige acties zouden zijn gewaarborgd. De rechten van de verdachte werden zodanig beperkt dat dat de klager geen eerlijk proces had. I.c. was er een schending van art. 6 lid 1 juncto 3 sub d EVRM.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken