Feiten en omstandigheden
De zaak Charles Z. betreft een onderzoek naar een criminele organisatie met als belangrijke hoofdactiviteit het importeren van grote hoeveelheden hash uit Marokko. De hash is bestemd voor zowel de Nederlandse markt als voor de doorvoer naar het buitenland. Verder houdt de criminele organisatie zich bezig met het witwassen van met die handel verkregen gelden.
Voor het transport van de hash vanuit Marokko naar Nederland wordt gebruik gemaakt van koelwagens van
reguliere transportondernemingen. Daarnaast beschikt de organisatie over een groep die zich bezighoudt met
zowel het inpakken van de hash in Marokko als het uitpakken en doorvoeren naar decentrale opslagplaatsen in
Nederland. De leden van deze groep zijn eveneens betrokken bij het ophalen van crimineel verkregen geld in
het buitenland, het wisselen en tellen ervan. Het tellen van het geld speelt zich af in de kelder van de villa van
Charles Z. De criminele gelden worden onder meer witgewassen via de autohandel (Ferrari's, Porsches,
Maserati's, Rolls Royces en dergelijke) door het aan Z. toebehorende bedrijf Investment Cars BV.
Binnen de organisatie wordt verscheidene malen geweld toegepast of gedreigd met geweld om leden van de
organisatie te dwingen zich te schikken naar de opdrachten die Charles Z. geeft.
Politieel en justitieel onderzoek
De zaak Charles Z. betreft een onderzoek dat wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team dat voor langere tijd speciaal is vrijgesteld. De Amsterdamse politie begint omstreeks eind mei 1991 met het verzamelen en in kaart brengen van her en der liggende processen-verbaal en CID-informatie rondom de groep Z.. Dit betreft een uitsluitend administratief onderzoek waarvan de resultaten zijn verwerkt in een zogenaamde misdaadanalyse.
De resultaten van dit onderzoek worden in augustus 1991 gepresenteerd aan de Amsterdamse driehoek, waarop besloten wordt tot de oprichting van een multidisciplinair onderzoeksteam. Het team wordt geleid door een volledig voor die taken vrijgestelde officier van justitie. Begin 1992 wordt het rechercheteam uitgebreid met personeel van de FIOD, afdeling douane-recherche.
In september 1991 begint het rechercheteam met een zogeheten proactieve fase van onderzoek.
Zo is bijvoorbeeld in de periode van februari 1992 tot en met juli 1992 de woning van Charles Z. met een camera geobserveerd en is bijgehouden welke auto's en bezoekers de oprit van de villa betraden of verlieten. Op 23 maart 1992 wordt het eerste gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak geopend en wel tegen een lid van de transportgroep: Ray W. Zelf wordt Charles Z. op 29 juni 1992 door de Algemene Verkeersdienst van de Rijkspolitie aangehouden. Hij heeft dan nog 690 dagen gevangenisstraf openstaan in verband met een hashzaak waarvoor hij in 1985 is opgepakt en door de rechtbank en later het hof en de Hoge Raad tot 2 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Op 3 juli 1992 wordt Charles Z. overgebracht naar de penitentiaire inrichting De Berg in Arnhem, van waaruit hij op 13 januari 1993 wordt overgeplaatst naar De Marwei in Leeuwarden. Op 9 juli 1992 wordt een gerechtelijk vooronderzoek geopend tegen Charles Z. en verleent de rechter-commissaris een machtiging voor het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken die Charles Z. vanuit de gevangenis voert. Bijgehouden wordt welke personen hem in detentie bezoeken. Het blijkt dat de detentie niet leidt tot het onderbreken van de criminele activiteiten.
Z. pleegt tijdens zijn detentie 14.300 telefoontjes en geeft opdrachten via briefjes die zijn vriendin voor hem
verspreidt.
In het voorjaar van 1993 vindt een groot aantal aanhoudingen plaats van personen die betrokken zijn bij de
organisatie van Charles Z. De volgende golf van aanhoudingen en huiszoekingen vindt medio september 1993
plaats. Charles Z. zelf wordt op 12 september 1993 aangehouden (op 17 september 1993 zou hij zijn 690
dagen uitgezeten hebben).
Door de verschillende verdachten zijn veel belastende verklaringen tegen Charles Z. afgelegd. De bewijsvoering tegen hem is grotendeels opgebouwd uit deze verklaringen. Naar verluidt heeft de grote verklaringsbereidheid te maken met het feit dat Charles Z. een slechte werkgever is. Hij zou zijn medewerkers slecht of niet betalen en zou ze ook fysiek laten bedreigen.
Het onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van 40 verdachten waartegen een proces-verbaal is opgemaakt dat 79 ordners beslaat. Hiervan zijn ongeveer 10 ordners interessant voor het bewijs tegen Charles Z . zelf.
Opsporingsmethoden in de zaak Charles Z.
Observatie Tijdens het onderzoek is veelvuldig geobserveerd, zowel op vaste posten als dynamisch met verschillende vervoermiddelen. De observaties vonden plaats op openbare plaatsen of in gebouwen danwel op niet-openbare lokaties met toestemming van de rechthebbenden. Tijdens de observatie-acties zijn foto's en video-opnamen gemaakt. Tijdens verschillende dynamische observatie-acties zijn bij moeilijk te volgen verdachten (in verband met de rijstijl of contra-observatie) peilzenders aan voertuigen aangebracht. Voor het plaatsen van de zenders zijn geen lokaties betreden en is niet ingebroken in voertuigen. Scannen Tijdens de proactieve fase van het onderzoek heeft het team gebruik gemaakt van scanners, zowel in voertuigen als op vaste lokaties. De inhoud van de gescande gesprekken is niet verwerkt of vastgelegd in processen-verbaal of anderszins in het onderzoek gebruikt. Evenmin zijn over de inhoud van de gesprekken mededelingen gedaan aan anderen. Later in het onderzoek heeft het team met machtiging van de rechter-commissaris diverse mobiele telefoons afgeluisterd.
Vuilnissnuffel Het team heeft meerdere keren 's nachts vuilniszakken weggehaald voor de deur van onder meer verdachte Ray W. De inhoud van de zakken is bekeken op de aanwezigheid van informatie die van belang zou kunnen zijn voor het onderzoek, zoals vliegtickets, plaatsbewijzen en dergelijke. De gevonden informatie is ter beschikking gesteld aan de CID. Vervolgens is de CID-informatie weer neergelegd in processen-verbaal in de strafzaak tegen Ray W.
Informanten Tijdens het onderzoek zijn informanten gerund door zowel de CID-rechercheurs die deel uitmaakten van het rechercheteam als door personeel van de CID Amsterdam. Informanten in het onderzoek naar Charles Z. hebben volgens teamleider geen strafbare feiten gepleegd met toestemming van politie of justitie. Uit door de CID Amsterdam toegezonden informatie blijkt dat de CID tot het einde van het onderzoek heeft beschikt over een informant die voor zijn diensten is beloond met een bedrag van enkele tienduizenden guldens. Noot Door de informanten werd onder andere informatie verschaft over betrokken personen en transporten. In het onderzoek is geen gebruik gemaakt van infiltratie. Noot Inkijkoperaties Gedurende het onderzoek heeft het team een aantal parkeergarages, loodsen en vrachtauto's bekeken. Dat gebeurde doorgaans door van buiten naar binnen te kijken, bijvoorbeeld door een ventilatieopening, door een raam, middels een stok met een spiegel waarbij een schroef van een plank is losgedraaid, door openstaande deuren. En keer zijn rechercheurs meegelopen met een makelaar die een loods inspecteerde.
In een loods in Purmerend is een inkijkoperatie uitgevoerd door het AT. Dit gebeurde op grond van artikel 9 Opiumwet. Bij de inkijkoperatie is sprake geweest van braak. Het rechercheteam heeft de informatie, die uit de inkijkoperatie was verkregen, ontvangen van de CID Purmerend zonder te weten dat het hier een inkijkoperatie betrof. Er waren overigens geen verdovende middelen aangetroffen.
In het onderzoek is n keer in een woning binnengekeken. Hier is de politie zonder dat de hoofdbewoonster
daarvan wist, meegelopen met de woningbouwvereniging die de woning inspecteerde.
Niet alleen de politie heeft gebruik gemaakt van bijzondere methoden, ook de criminele organisatie heeft zich
niet onbetuigd gelaten op dit vlak. Zo zouden telefoongesprekken van de teamleider zijn opgenomen. Noot
Tevens is in augustus 1994 ingebroken in de woning van de zaaksofficier waarbij onder andere diskettes zijn
meegenomen. Ook andere politie- en justitiemedewerkers zijn op deze manier met een bezoek vereerd.
Bovendien zijn in het najaar 1994 delen van dagrapporten van het opsporingsteam getoond in een tweetal
televisieprogramma's.Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank Amsterdam heeft Charles Z. op 9 maart 1994 veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Charles Z. tekende appl aan waarna het hof Amsterdam op 8 september 1995 begon met de zitting die in totaal veertien zittingsdagen zou kosten. Het gerechtshof te Amsterdam deed op 10 januari 1995 uitspraak. Noot Bij aanvang van de zitting heeft de raadsman verzocht een 36-tal getuigen op de getuigenlijst te plaatsen. Charles Z. bestrijdt namelijk de tegen hem afgelegde verklaringen: Er is geen hash, er zijn geen vrachtauto's en geen chauffeurs. Er zijn naar zijn mening beloften, giften, betalingen en toezeggingen aan vele getuigen gedaan. Voorts zegt hij sterk de indruk te hebben dat in zijn zaak de veelbesproken gewraakte onderzoeksmethoden uit de IRT-affaire zijn gebruikt.
Het hof besluit uiteindelijk 18 getuigen op de lijst te plaatsen, alsmede de illegale bandjes Noot en de transcripten daarvan aan het dossier toe te voegen, aangezien naast het onderzoek naar de vraag of de verdachte de hem telastegelegde feiten heeft begaan, ook dient te worden onderzocht of het in het dossier gepresenteerde bewijsmateriaal op rechtmatige wijze is verkregen.
De als getuige opgeroepen politiemensen worden met name gevraagd over de gebruikte methoden. Dit gebeurt mede aan de hand van de illegale bandjes. De getuigen/medeverdachten leggen veelal verklaringen af waarin zij hun eerdere verklaringen met betrekking tot de rol van Charles Z. intrekken, danwel melden dat zij hebben gehoord dat anderen een deal met de politie hebben gesloten in ruil voor hun verklaring. Getuige K. verklaart ter zitting dat zijn verklaring bij de politie klopt, behoudens de passages over Z. Hij heeft niets tegen de politie over Charles Z. verklaard. Tegen hem is een proces-verbaal terzake meineed opgemaakt. Noot
Getuige S. verklaart dat getuige A. hem had verteld dat hij in ruil voor strafvermindering, een andere woning voor zijn vrouw en 1 miljoen gulden een extra zware verklaring tegen Z. wilde afleggen. Als blijkt dat getuige A. moeilijk traceerbaar is doet de verdediging afstand van het horen van A. Het Hof echter wil A. toch horen. A. verklaart dat het allemaal kletskoek is en dat hij op geen enkele wijze met de politie aan de gang is geweest en ook geen deal met het OM heeft gesloten. Noot
Op 24 oktober 1994 verzoekt de raadsman, in verband met het door hem gevoerde verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de opsporing, een plan van aanpak van de politie aan het dossier toe te voegen, zoals dat is bekend gemaakt in het televisieprogramma Eerst zien van 20 oktober 1994. Het betreft een plan van aanpak tot september 1992, dat op kennelijk onrechtmatige wijze bij politie of justitie weggenomen is. Het Hof wijst dit verzoek af, omdat het niet rechtstreeks betrekking heeft op het aan het licht brengen van eventuele onrechtmatigheden in de opsporing, maar op de besprekingen die binnen het opsporingsteam plaatsvonden over de onderzoeksmogelijkheden in deze zaak. Dit laat natuurlijk de mogelijkheid onverlet de teamleider over het stuk te horen. Noot
Op 3 december 1994 deelt de raadsman mee dat hem de avond ervoor door een journalist van het NRC Handelsblad telefonisch informatie is verschaft, afkomstig uit dagrapporten van de politie. Hieruit zou onder andere blijken dat er is ingekeken in een loods. De raadsman verzoekt vervolgens alle in de dagrapporten genoemde verbalisanten als getuige ter zitting op te roepen.
Het hof acht het bedenkelijk dat het strafproces onder druk komt te staan van gegevens die de verdediging gedoseerd presenteert en die verkregen zijn door gedrag dat niet anders dan als crimineel kan worden beschouwd. Het hof overweegt verder dat de advocatuur zich dient te realiseren dat zij onderdeel van de rechtsstaat uitmaakt. In aanmerking nemend dat het de taak van de rechter is om de materile waarheid te vinden, heeft het Hof behoefte aan controle over de activiteiten van het team in de zogenaamde proactieve fase. In plaats van het horen van alle verbalisanten als getuige, zoals door de raadsman verzocht, hoort het hof de teamleider ter terechtzitting nader als getuige en vraagt hem een loop-proces-verbaal op te maken waarin een samenvattend relaas wordt gedaan van de gang van zaken in de proactieve fase. Noot
De raadsman stelt bijvoorbeeld aan de hand van de hem bereikte informatie sterke indicaties te hebben dat inkijkoperaties hebben plaatsgevonden. Hij wijst onder andere op het feit dat in het dagrapport van 6 november 1991 sprake is van een fax aan de FIOD met een verzoek de villa van Charles Z. nader te bekijken. In het PV wordt uitgelegd dat deze fax het verzoek inhield een onderzoek in te stellen binnen het kadaster met betrekking tot de beschikbare gegevens over de eigenaar van en de hypotheek op het pand. Op 26 november 1991 is daarover een fax terug ontvangen, die als bijlage bij het pv is gevoegd.
Verder geeft het proces-verbaal een overzicht van de gebruikte werkmethoden in het algemeen en een overzicht van specifieke onderzoeken, zoals onderzoek in een bepaalde garage of loods. De voorzitter van de strafkamer Willems zegt desgevraagd hierover het volgende:
Observatie Een groot deel van het onderzoek berust op observatie en het aan elkaar koppelen van de stukjes
informatie die daaruit gedestilleerd konden worden.
Scannen In het onderzoek tegen Charles Z. heeft de politie 3 weken gescand in de proactieve fase zonder machtiging van de rechter-commissaris. De gesprekken zijn eenzijdig opgenomen op een taperecorder. Het hof beschouwt het scannen van mobiele telefoons als een feit van algemene bekendheid. Scannen is eenvoudig door iedereen te doen en daarom in deze zaak toelaatbaar voor de politie mits het gedaan is binnen de grenzen. In de zaak tegen Charles Z. heeft het scannen zich beperkt tot een duur van 3 weken. De gesprekken zijn slechts eenzijdig beluisterd en met het doel slechts vast te stellen f gebruik werd gemaakt van de autotelefoon (ATF). Het scannen heeft in dit geval geen resultaat gehad. Het gebruik van de taperecorder doet hieraan niets af. De taperecorder is slechts gebruikt om een permanente aanwezigheid van teamleden te voorkomen. De opnamen voegen niets toe aan de verkregen gegevens. Het gebruik van de taperecorder doet niets af aan de beperkte strekking vaststellen f .... Tevens zijn de banden gewist. Het hof gaat er kennelijk vanuit dat het scannen behoort tot een algemene opsporingstaak van de politie (artikel 141 Sv; artikel 2 Politiewet 1993). Het Hof acht het gebruik van mobiele scanners met beperkt bereik ten behoeve van observatie-activiteiten in dit geval toegestaan.
Inkijkoperaties Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt het onderzoeksteam toch inkijkoperaties te hebben uitgevoerd. Het hof acht het betreden van loodsen teneinde daar te kijken rechtmatig. Bij een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt het Hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren. Noot Met betrekking tot het vereiste van een redelijk vermoeden vindt het hof, conform de jurisprudentie, dat CID-informatie een voldoende basis kan zijn. De suggestie dat meer inkijkoperaties plaatsgevonden zouden hebben dan vermeld staat in het aanvullend proces-verbaal, is volgens het hof niet waar gebleken of anderszins aannemelijk geworden. Het hof is van mening dat de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd was een loods te betreden tijdens een makelaar-inspectie waarbij er toestemming was van de huurder. Het hof acht artikel 9 Opiumwet daarvoor een voldoende basis. Het is in dit geval niet van belang of de huurder toestemming geeft. Met betrekking tot het betreden door de politie van de woning tijdens een renovatie-inspectie, redeneert het hof als volgt. De toestemming van de hoofdbewoonster was gegeven aan de woningbouwvereniging en niet gericht op een strafrechtelijk onderzoek. In dit geval vormt artikel 9, eerste lid sub b alleen niet voldoende basis. Daarnaast gaf het toenmalig derde lid als vereisten voor het betreden van een woning de vergezelling c.q. last n proces-verbaal/rapportage-plicht. Noot
Het hof verklaart het OM ontvankelijk en veroordeelt Charles Z. voor zijn leidinggevende rol in een criminele organisatie. Noot Die rol wordt als bestuurder in de zin van artikel 140, derde lid Sr beschouwd. Verder heeft het Hof bewezen verklaard dat Charles Z. zelf ook de invoer van een aantal partijen hash heeft medegepleegd. Hij wordt door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Charles Z. tekent cassatie aan bij de Hoge Raad.
Bij arrest van 19 december 1995 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van Z. verworpen. Het cassatieberoep richtte zich vooral op de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging.
r.o. 5.2 ...moet worden vooropgesteld, dat indien de rechter die over de feiten oordeelt vaststelt dat
opsporingsambtenaren in het opsporingsonderzoek of in het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de daaraan
voorafgaande fase onrechtmatig hebben gehandeld, hij zal behoren af te wegen of die onrechtmatigheid van
dien aard is dat daarop een processuele sanctie past. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag zal
als sanctie in aanmerking kunnen komen de uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat
onrechtmatig handelen is verkregen, indien het de verdachte is geweest die door dat handelen is getroffen in
een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Voorts kan niet worden uitgesloten dat
onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een dusdanig ernstige schending
van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat zulks - ook in een geval waarin overigens
voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is - tot niet-ontvankelijkverklaring van
het openbaar ministerie dient te leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen
indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove verontachtzaming
van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Van geval tot geval zal dit moeten worden beoordeeld, zodat een algemene regel daarvoor bezwaarlijk kan
worden gegeven.
De Hoge Raad stipuleert andermaal dat inbreuken op fundamentele rechten van burgers, waaronder ook het in ontwikkeling voortgeschreden recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tijdens het opsporingsonderzoek of het daaraan voorafgaande onderzoek slechts gelegitimeerd kan zijn door of krachtens een wet in formele zin.
Observatie en het gebruik van informanten Ingevolge artikel 2 Politiewet is de politie bevoegd in de proactieve fase handelingen te verrichten welke de haar opgedragen taak meebrengt, zoals het ter handhaving van de openbare orde geven van een bevel zich te verwijderen of onder zich nemen van voorwerpen, observatie en schaduwen, alsmede in het openbaar fotograferen van personen, en dat ook indien door zulke verrichtingen een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt.
Scannen Volgens de Hoge Raad ligt in de overweging van het hof ter zake besloten dat door het gebruik van de scanner geen inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Een ieder die dat wenst kan met behulp van eenvoudige en gemakkelijk verkrijgbare technische middelen gesprekken gevoerd door middel van een mobiele telefoon afluisteren. Binnen zekere grenzen zal de gespreksdeelnemer moeten accepteren dat de gesprekken worden opgevangen en beluisterd. Daarmee gaat niet de gehele bescherming verloren. Immers indien, zoals in casu, opsporingsambtenaren gedurende een langere periode met behulp van daarvoor speciaal geplaatste apparatuur doelbewust en stelselmatig gesprekken afluisteren en opnemen, die vanuit of in de omgeving van de woning van een bepaalde persoon met een mobiele telefoon worden gevoerd, worden die grenzen overschreden. Artikel 2 Politiewet biedt voor een dergelijke inbreuk geen legitimatie. De door het hof genoemde omstandigheden betreffende de duur, doel, het slechts eenzijdig kunnen horen van de gesprekken, alsmede het ontbreken van resultaat doen niet af aan de schending van de verdragsbepaling. Deze omstandigheden zijn wel van belang voor de beoordeling van de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inbreuk is niet zodanig ernstig geweest dat dit - ook niet in samenhang met de beoordeling van de andere middelen - tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn tegen de verdachte ingestelde strafvervolging zou kunnen leiden.
Inkijkoperaties Anders dan in de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering het geval is, bindt artikel 9, eerste lid aanhef en onder b Opiumwet de aanwending van de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen door opsporingsambtenaren niet aan de uitoefening van een specifieke opsporingshandeling. Gelet op de reikwijdte van deze bepaling moet worden aangenomen dat deze mede omvat het - ten behoeve van de taakvervulling - bekijken van die plaatsen, mits is voldaan aan de voorwaarde dat in de te betreden plaats een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd danwel redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar zodanige overtreding wordt gepleegd. De bepaling laat echter geen ruimte voor stelselmatig en gericht onderzoek op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen (huiszoeking). Het afnemen van dactyloscopische sporen, alsmede het nemen van foto's zijn aan te merken als krachtens de opsporingstaak bevoegd verrichtte activiteiten.
Vuilnissnuffel 's Hofs oordeel dat degene die vuilniszakken ter inzameling aanbiedt geacht moet worden de eigendom van die zakken en de inhoud daarvan te hebben prijsgegeven is juist. Van inbreuk op het eigendomsrecht is geen sprake. Ook het onderzoek naar de inhoud van die zakken levert geen schending op van het recht op persoonlijke levenssfeer. Van degene die vuilniszakken ter inzameling op straat heeft geplaatst kan immers niet worden gezegd dat hij voor wat betreft de inhoud daarvan objectief gezien een redelijke verwachting heeft omtrent de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Feiten en omstandigheden
De zaak Henk R. betreft een onderzoek naar import en export van soft- en harddrugs, alsmede de produktie van
XTC, met als hoofdverdachte Henk R. en twee belangrijke medeverdachten.
Bij de politie Utrecht alsook bij verschillende andere opsporingsdiensten in zowel Nederland als in het
buitenland is bekend dat deze organisatie zich al vele jaren bezig houdt met de handel in grote hoeveelheden
hashish. De gelden die de organisatie uit de opbrengst daarvan verkrijgt, investeert zij in onroerend goed en
bedrijven.
De organisatie van Henk R. maakt bij de handel in verdovende middelen en het investeren van de financile opbrengsten hiervan gebruik van tientallen personen zowel in Nederland als in andere landen, zoals Marokko, Canada, Engeland, Belgi, Denemarken, Duitsland, Polen, Ierland, Suriname, Zwitserland en Liechtenstein. De organisatie heeft een eigen aanvoerlijn voor het importeren van grote hoeveelheden hash uit Marokko. De hash wordt veelal vervoerd in (koel)trailers van zowel reeds bestaande als speciaal hiervoor opgerichte Nederlandse en Belgische transportondernemingen. De (koel)trailers worden door leden van de organisatie voorzien van geheime bergplaatsen - een extra plafond in de trailer ingebouwd - om daarin de verdovende middelen te vervoeren. De bergplaatsen zijn geschikt voor het verbergen van enkele tonnen hash per transport. De organisatie beschikt in Nederland over verscheidene loodsen en schuren waarin de verdovende middelen worden op- en overgeslagen en waarin de (koel)trailers worden voorzien van geheime bergplaatsen. Vanuit Nederland wordt doorgaans met lege vrachtauto's naar Marokko gereden. Als legale lading worden vaak groenten en/of fruit uit Marokko naar Nederland vervoerd. De kosten van deze fruit- en/of groenteladingen zijn veelal hoger dan de opbrengsten.
Uit het politie-onderzoek bij enkele gerenommeerde in Nederland gevestigde transportondernemingen zal blijken dat het volstrekt ongebruikelijk en onrendabel is om met lege vrachtwagens naar Marokko te rijden. Daarnaast is het niet rendabel om deze produkten vanuit Marokko naar Nederland te importeren per vrachtauto. Vervoer per schip is veel efficinter en goedkoper.
In Spanje wisselen de chauffeurs elkaar regelmatig af. Op kosten van de organisatie van Henk R. reizen zij per vliegtuig heen of terug. Ook dit is in de reguliere transportwereld een bijzonder ongebruikelijke manier om beschikbare chauffeurs in te zetten.
In Marokko beschikt de organisatie over een eigen netwerk van personen die kunnen zorgen voor zowel de legale ladingen als de hash. Tevens beschikt de organisatie in Marokko over de nodige corrumptieve contacten in de havens.
Eind 1991 en in de eerste helft van 1992 worden verschillende transporten vanuit Marokko uitgevoerd. Zowel in Belgi als in Nederland wordt de hash uitgeladen, opgeslagen in loodsen en voor verder vervoer gereed gemaakt. De afzetgebieden liggen in Nederland, Engeland en Ierland. Met name in Engeland heeft de organisatie contacten met een groot aantal afnemers voor de soft- en harddrugs, met name XTC-tabletten. De afnemers zijn bekenden bij de Engelse politie, die ieder voor zich in Engeland beschikken over eigen criminele organisaties voor de opslag, aankoop, vervoer en distributie in Engeland en Ierland. Door verscherpte controles in de havens van Marokko en problemen in het transport van de organisatie loopt de aanvoer van hash uit Marokko medio 1992 sterk terug. Mogelijk als gevolg van de problemen in Marokko gaat de organisatie in de loop van 1992 over op de aanvoer van hash uit onder andere Pakistan en het vervoer per schip. In de loop van 1992 onderneemt Henk R. met hulp van leden uit zijn organisatie meerdere pogingen om te komen tot een eigen produktielijn voor de vervaardiging van XTC-tabletten. Met name in Denemarken, Polen en Rusland laat hij daarvoor de nodige voorbereidingshandelingen plegen.
De organisatie van Henk R. beschikt in Abcoude over een soort hoofdkwartier. Dit betreft een woonboerderij, die hij heeft gekocht via n van zijn Liechensteinse contacten. Aan de zuidkust van Spanje beschikken verschillende leden van de organisatie over huizen en/of appartementen. Deze gelegenheden worden vaak gebruikt als uitvalsbases voor de interne controle op hashtransporten vanuit Marokko. De organisatie maakt gebruik van moderne communicatie-apparatuur zoals semafoons, mobiele- en autotelefoons en telefaxapparatuur. De organisatie vreest dat de politie haar telefoongesprekken afluistert en maakt daarom geen gebruik van huistelefoonaansluitingen. Henk R. zorgt ervoor dat al zijn mensen doorlopend bereikbaar zijn via mobiele- en/of autotelefoons.
Verder heeft Henk R. belangen in een telecommunicatiebedrijf in Amsterdam. Dit stelt hem en de leden van
zijn organisatie in staat om op elk willekeurig moment van mobiele- c.q. autotelefoon of geheel van nummer te
wisselen. Dit gebeurt ook diverse keren, met name als een partij verdovende middelen inbeslaggenomen is
en/of leden uit de organisatie aangehouden zijn. Ook is de organisatie in staat om over telefoons te
beschikken, die niet bij PTT-Telecom zijn geregistreerd. Daarnaast worden telefoons aangeschaft met vervalste
papieren en worden telefoons op naam gesteld van niet bij de organisatie betrokken personen of zelfs op naam
van personen die absoluut van niets weten.Politieel en justitieel onderzoek
Januari 1991 start de Utrechtse recherche het onderzoek tegen Henk R. Deze zaak is gekozen uit de Top-tien
van criminele organisaties, die gemaakt is door het Bureau misdaadanalyse van de Utrechtse politie. Dit
bureau heeft in de periode oktober-december 1990 een analyse gemaakt op basis van informatie die
gedurende 10 jaren is verzameld. De keuze is formeel gemaakt door de procureur-generaal. Hij heeft hierover
overlegd met de hoofdofficier van justitie, omdat het onderzoek aanvankelijk een embargo-karakter had. Dit
omdat er sprake zou zijn van corruptie. De Rijksrecherche beschikte over informatie in die richting. Het
onderzoek naar mogelijke corruptie was niet het primaire doel. Het was slechts een extra facet in het onderzoek.
Het politieel en justitieel onderzoek zou tot eind 1993 duren.
Gedurende dit onderzoek worden tegen meerdere deelnemers van de criminele organisatie gerechtelijke vooronderzoeken geopend en worden (mobiele c.q. auto-)telefoongesprekken afgeluisterd, opgenomen en op schrift gesteld. Het afluisteren van de mobiele- en autotelefoongesprekken vindt plaats door middel van scanners.
Met name aan de hand van deze afgeluisterde telefoongesprekken, alsook aan de hand van ingestelde onderzoeken en observatiewaarnemingen wordt duidelijk dat Henk R. en twee medeverdachten leiding geven aan een organisatie die zich bezig houdt met de internationale handel in hard- en softdrugs. Tijdens het onderzoek werkt de recherche in Utrecht nauw samen met opsporingsdiensten in binnen- en buitenland. Dat leidt ertoe dat meermalen transporten verdovende middelen, die bestemd zijn voor of afkomstig zijn van deze criminele organisatie, inbeslag kunnen worden genomen. Ook worden de financile geldstromen zichtbaar.
Vanaf 9 mei 1993 worden op vele tientallen plaatsen in Nederland, Zwitserland, Liechtenstein en Duitsland huiszoekingen en inbeslagnemingen verricht en diverse verdachten aangehouden. In oktober 1993 wordt een scala aan verdovende middelen in beslag genomen, waaronder 24.556 kg hash, 3395 kg marihuana, 4,7 kg herone, 1 kg cocane en 85 kg XTC. Verder worden nog 12 schietwapens, 158 patronen en een aantal opleggers met geheime bergplaatsen, een omvangrijke hoeveelheid administratie, voertuigen, transportmiddelen, contanten, munten, kunst en sieraden in beslag genomen. Op dit moment zijn 164 personen verhoord. In totaal betreft dit 43 verdachten en 121 getuigen. In totaal zijn 36 verdachten aangehouden, waarvan er 27 in verzekering zijn gesteld en 6 personen in bewaring. In oktober 1993 bevinden de drie hoofdverdachten zich nog in voorlopige hechtenis.
Het financile deel van het onderzoek voert het Bureau financile ondersteuning (BFO) van de politie Utrecht uit in samenwerking met de Belastingdienst/FIOD/Fiscale Recherche Utrecht. Het financile onderzoek richt zich met name op de bij de huiszoeking inbeslaggenomen administraties. Tevens wordt hierbij gebruikt gemaakt van de afgeluisterde telefoongesprekken. In de loop van het financile onderzoek worden diverse personen gehoord. Voor zover mogelijk zijn in kaart gebracht: de geldstromen van de gehele organisatie over de periode van begin 1990 tot en met mei 1993 (totaal ca 240 miljoen gulden), de door Henk R. gedane uitgaven tijdens de periode van begin 1989 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 13 miljoen) en de door een medeverdachte gedane uitgaven over de periode van begin 1991 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 2,6 miljoen gulden). Het geld uit de verdovende middelenhandel is vermoedelijk gebruikt voor investeringen in nieuwe verdovende middelen-transporten, de aankoop van onroerend goed, luxueus levensgedrag, luxe goederen en voertuigen. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van rechtspersonen in Liechtenstein en Curaao.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een aantal opsporingsmethoden gebruikt. De crux van het verhaal is dat de politie van deze methoden geen proces-verbaal heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. In deze casus worden behandeld: inkijkoperaties, scannen van mobiele telefoons en video-observatie.Inkijkoperaties, betreden van een loods en een vrachtauto om een peilzender aan te brengen
Tijdens het opsporingsonderzoek naar de organisatie van Henk R. zijn verschillende inkijkoperaties uitgevoerd. De politie heeft de inkijkoperaties niet vermeld in de processen-verbaal, die zij aan het openbaar ministerie heeft aangeboden.
Op 21 februari 1994 meldt een artikel in De Telegraaf dat de Utrechtse recherche in een IRT-zaak in een loods
te Landsmeer heeft ingebroken en daar camera's en microfoons heeft geplaatst. De officier van justitie stelt
vervolgens hierover vragen aan de rechercheleiding en de CID-officier. De leiding van de tactische recherche
maakt op 23 februari 1994 een proces-verbaal op waarin wordt aangegeven dat er in de loods te Landsmeer
geen camera's zijn geplaatst en dat nooit opdracht is gegeven tot het plegen van een inbraak. Nadrukkelijk
wordt erbij gemeld zoals vermeld in het artikel in De Telegraaf. Op grond van dit proces-verbaal neemt de
zaaksofficier het standpunt in dat de politie niet heeft ingebroken in de loods in Landsmeer en daartoe
evenmin opdracht heeft gegeven. De CID-officier belt de teamleider van de CID. Deze zegt dat er geen
camera's of microfoons in een loods zijn geplaatst, maar zegt bewust niet dat er wel was ingekeken op verzoek
van de CID, zonder dat daarvoor toestemming was gevraagd aan de CID-officier. In die tijd was het niet de
gewoonte inkijkoperaties met de officier van justitie te bespreken.
Vervolgens heeft de CID-officier bewust nagelaten de ruimte tussen 16 maart 1995 en 29 maart 1995 (uitspraak) te gebruiken om de zaaksofficier vroegtijdig van de inkijkoperatie in kennis te stellen en de zaak te repareren.
Enkele politie-ambtenaren worden op grond van de verwikkelingen rond de inkijkoperaties als getuige bij het
hof gedagvaard. Wanneer zij het proces-verbaal begin november met elkaar bespreken, blijkt steeds meer
boven te komen. Vlak voor de verhoren bij het hof, meldt de politie nog drie inkijkoperaties. Deze rapportage
vindt plaats in de vorm van later opgemaakte processen-verbaal voor het hof. Zo maakt het lid van het AT West
II op 31 oktober 1994 een proces-verbaal, dat inhoudt dat hij op verzoek van de CID in de nacht van 20 op 21
juni 1992 de loods in Landsmeer heeft betreden om daar een vrachtauto van een peilzender te voorzien. De
chef CID en de chef Recherche-Ondersteuning hebben deze actie bij proces-verbaal van 2 november 1994
bevestigd. Wederom maakt de medewerker van het AT op 2 november 1994 een proces verbaal. Hierin staat
dat hij op verzoek van de CID in de nacht van 2 op 3 september 1992 een loods te Muiden heeft betreden om
daar een onderzoek in te stellen. Ook dit wordt bevestigd in een proces-verbaal van de beide chefs van
dezelfde datum. In dit proces-verbaal van de medewerker van het AT meldt hij tevens dat hij de loods te
Muiden eerder - in april 1992 - op verzoek van de tactische recherche heeft betreden met als doel het plaatsen
van een peilzender op een voertuig. Die plaatsing heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Vervolgens maakt de
tactische recherche op 3 november 1994 een proces-verbaal op waarin hij meedeelt dat hij de medewerker van
het AT op 23 april 1992 heeft verzocht in de nacht van 23 op 24 april 1992 peilapparatuur aan te brengen op,
aan of in een trailer in de loods te Muiden. Vervolgens werd hij echter op 24 april 1992 door de medewerker
van het AT medegedeeld dat plaatsing van de peilapparatuur op dat moment praktisch niet haalbaar was.
De politie heeft dus tijdens het onderzoek vier inkijkoperaties uitgevoerd en daarvan geen proces-verbaal
opgemaakt; de processen-verbaal zijn pas achteraf opgemaakt. Ook heeft de politie geen intern verslag
gemaakt van de inkijkoperaties. Bovendien heeft de politie geen overleg gepleegd met noch toestemming
gevraagd aan het OM voor het gebruik van de opsporingsmethode inkijkoperaties. De politie stelt zich op het
standpunt dat de Opiumwet haar daartoe een eigen bevoegdheid verleent.
Er is sprake van het witwassen van informatie uit inkijkoperaties. De teamleider- CID zegt ter terechtzitting de informatie uit de inkijkoperatie als CID-informatie aan de tactische recherche te hebben verstrekt. Dit achtte hij noodzakelijk ter bescherming van personen alsmede voor het afschermen van opsporingsmethoden. De wijze waarop met informatie uit inkijkoperaties is omgegaan, illustreert het breder gehanteerde need-to-know- principe dat geldt tussen de CID en de tactische recherche.
Scannen van mobiele telefoons Het OT luisterde de autotelefoons van Henk R. af met behulp van mobiele scanners. Voor de autotelefoonnummers die de politie kende, werd door de zaaksofficier machtiging gevraagd aan de rechter-commissaris. Bij scannen worden de gesprekken opgevangen die de verdachte via een gescande autotelefoon voert, ongeacht het nummer dat de telefoon heeft. Aangezien Henk R. veelvuldig van telefoon wisselde , bestond in feite geen verband tussen het autotelefoonnummer waarvoor machtiging werd verleend en het nummer dat werd afgeluisterd. Aanvankelijk was wel een algemene machtiging verleend, vervat in een clausule, voor het afluisteren van alle autotelefoongesprekken waaraan de verdachte deelnam, maar na vier weken stond die clausule niet meer in de vordering en daarmee ook niet in de machtiging.
Op de andere drie lokaties draaide 24 uren per dag een videocamera waarvan de band (met datum en tijdstip) door de tactische recherche werd beheerd. Het onderzoeksteam heeft de videobanden elke 24 uur bekeken. De waarnemingen zijn niet direct in een proces-verbaal vermeld, maar in een journaal verwerkt. Aan de hand van deze journaals zijn later de processen-verbaal opgemaakt. Het was beleid dat het gebruik van de camera niet openbaar werd gemaakt. Het moest niet te herleiden zijn waar de videocamera was opgesteld. De videobanden, die in getal toenamen, werden daarop op een gegeven moment ook gewist. De zaaksofficier wist daar niet van. Uit de processen-verbaal die van de observaties zijn opgemaakt, valt niet op te maken dat het om video-observatie ging. Gesuggereerd wordt namelijk dat de waarnemingen met het blote oog door de rechercheurs zelf zijn gedaan.
Termijnen en vormvoorschriften
De rechtbank Utrecht veroordeelde Henk R. op 28 maart 1994 tot vijf jaar gevangenisstraf en een boete van anderhalf miljoen gulden. Beide partijen gingen in beroep. De zaak diende bij het gerechtshof te Amsterdam in oktober 1994. De commissie concentreert zich hier op het arrest van het hof te Amsterdam Noot Het Hof spreekt zich ondermeer uit over de vier inkijkoperaties, het plaatsen van een peilzender en het scannen .
Inkijkoperaties De raadsman heeft met betrekking tot de inkijkoperaties een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM. Daartoe voerde hij aan dat door de politie vier inkijkoperaties in twee loodsen zijn uitgevoerd, waarvoor geen wettelijke grondslag bestond en die daarom onrechtmatig waren. Verder stelde hij dat twee van de bedoelde inkijkoperaties tot doel hadden een peilzender in of op een vrachtauto te plaatsen. Voor het plaatsen van deze peilzender ontbrak een wettelijke grondslag, terwijl daardoor een inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Van dit alles was naar het oordeel van de verdediging ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt.
Het hof achtte het betreden van de loodsen teneinde daar een inkijkoperatie uit te voeren rechtmatig. Bij een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren.
Het hof Amsterdam heeft echter met een verwijzing naar de artikelen 152 en 153 Sv (verbaliseringsplicht) bezwaar geuit tegen het ontbreken van processen-verbaal en het verzwijgen ter terechtzitting van de vier inkijkoperaties. Het hof stelt dat uit de gang van zaken en de verklaring van de CID-teamleider blijkt dat de inkijkoperaties bewust door de politie - ook ten opzichte van het OM - zijn verzwegen met als doel de rechterlijke toetsing te ontlopen. Het hof oordeelde in casu dat de toetsing op onaanvaardbare wijze is gefrustreerd. Dit achtte het hof zozeer in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat het OM niet ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging.
Betreden van een loods om peilzender te plaatsen Het hof Amsterdam acht het plaatsen van een peilzender (bij een redelijk vermoeden van een drugdelict) toegestaan. Voor het hiervoor betreden van de loods acht het Hof de betredingstitel van artikel 9 Opiumwet noodzakelijk.
Een peilzender wordt als hulpmiddel bij de observatie gebruikt. Het hof vindt observatie die bestaat uit het volgen van een vrachtauto geen inbreuk op artikel 8 EVRM. Het gebruik van het hulpmiddel peilzender wordt daarbij geoorloofd geacht. In dit geval (drugzaak) werd de bevoegdheid tot het betreden van de loods ontleend aan artikel 9 lid 1 sub 1 Opiumwet.
Scannen mobiele telefoon (ATF) Het gerechtshof te Amsterdam zegt met betrekking tot de vereiste machtiging van de rechter-commissaris dat in de praktijk geen telefoonnummers, maar bepaalde frequenties worden gescand. Het hof vindt dat er in feite geen verband is tussen praktijk en concrete telefoonnummers in de machtiging van de rechter-commissaris. Het hof acht een algemene machtiging - inclusief de clausule - een voldoende legitimatie. In deze zaak is bijna twee jaren met machtiging van de rechter-commissaris gescand. Daarvan is vier weken gescand met een machtiging op telefoonnummers n de genoemde clausule. Voor het overige heeft de politie gescand op basis van een machtiging met alleen de concrete telefoonnummers. De rechter-commissaris verklaart ter terechtzitting dat de algemene machtiging slechts bedoeld was voor de periode van vier weken. Het Hof oordeelt dat de gegevens uit telefoongesprekken gevoerd via telefoons, waarvan de nummers niet in de scanmachtiging waren vermeld, over de periode van ongeveer 20 maanden onrechtmatig zijn verkregen en niet voor de bewijsvoering gebruikt mogen worden. Het hof heeft op 1 december 1994 uitspraak gedaan. Slechts voor wapenbezit en een plak hashish van 997,1 gram heeft het Hof Henk R. kunnen veroordelen. Dit resulteerde in een straf van twee maanden hechtenis en een geldboete van duizend gulden.
Feiten en omstandigheden
In 1985 voeren de drie gebroeders Tom, Ron en Jan L. het bewind over twee grote afvalverwerkingsbedrijven in de haven van Amsterdam en Rotterdam (TCA en TCR). Noot Er is sprake van collectief leiderschap waarbij een ieder aandachtspunten heeft. Zo richt Tom zich voornamelijk op TCA en Jan en Ron op TCR. De gebroeders houden er een ruime levensstijl op na. Zo heeft n van de broers een geldverslindende hobby aan de autoracerij. De gebroeders worden ondersteund door een paar naaste medewerkers van TCA en TCR die samen De Groep vormen. De zaaksofficier van justitie zegt ter terechtzitting hierover: De echte beslissingen werden buiten de overlegstructuur om genomen, door de broers, als er na een ruzie een wolkje de deur uit kwam; (..) in de auto tussen Ron en Rob E.; tijdens een lunch met sat en frites en ga zo maar door!(..) De andere drie hier aanwezige verdachten hadden een zeer cruciale rol binnen TCR. Hans E. was de directeur, zonder zijn goedvinden konden de broers niet handelen. Wim de R. was plantmanager: hij was de onmisbare schakel naar de werknemers toe. (..) Daarnaast was Rob E. (hoofd waterhuishouding, red.) de bedenker van vele illegale handelingen, de chef List en Bedrog, ook wel genaamd Dirty Harry. Noot In het begin loopt de bedrijfsvoering aardig. De milieubranche is groeiende en wordt financieel ondersteund door de overheid. Verschillende subsidies worden verstrekt, waaronder een aanzienlijk bedrag voor de aanleg van Haven ontvangst installaties (HOI) waartoe Nederland zich verplicht heeft door de ondertekening van het Marpolverdrag. Noot
Echter in de loop der tijd zien de gebroeders zich gedwongen de bedrijfsvoering aan te passen. De olieprijs daalt drastisch zodat de opbrengst uit de verkoop van de gewonnen olie uit de afvalstromen terugloopt. Bovendien beschikken zeeschepen zelf over steeds betere schoonmaakinstallaties zodat de scheepsafvalstromen afnemen. Zowel TCA als TCR zien zich genoodzaakt zich mede toe te leggen op het inzamelen van landafvalstromen. Dit betreft afvalstoffen die afkomstig zijn van calamiteiten en reinigings- en restprodukten van industrile activiteiten, waarvoor echter de aanwezige installaties niet altijd geschikt zijn. Daarom wordt een deel van de giftige stoffen illegaal afgevoerd naar het buitenland waaronder Belgi en Engeland, en naar later blijkt verdwijnt een deel rechtstreeks in het havenwater. Vanaf 1989 beginnen de diverse controle-instanties, de provincies, VROM, de milieudiensten, rijkswaterstaat en de havenbedrijven misstanden te constateren bij TCA en TCR. Noot Veelvuldig blijken de milieunormen te worden overschreden, met name bij TCR. Dit resulteert in vele processen-verbaal voor beide bedrijven waaronder 43 voor TCR. De subsidie wordt stopgezet en er wordt een handhavingsteam ingesteld voor TCR om te zien of er verbetering optreedt. De zaaksofficier van justitie maakt deel uit van dit team en memoreert ter zitting een voorval:
Er was een (door TCR geplaatste, red.) camera die op de lozingspijp gericht stond waardoor het onmogelijk was het afvalwater vanaf de waterkant ongezien te bemonsteren. Het handhavingsteam vond dat de camera weg moest. Dat is ook gebeurd. Noot
Echter, in plaats van de camera verschijnt er een uitkijkhokje bij de lozingspijp. Personeel van TCR blijkt hierin de wacht te houden als er illegaal geloosd wordt. Zo kan tijdig gestopt worden met lozen als controle-instanties in de buurt komen. Ook wordt er 's nachts geloosd zodat lozingen, die niet aan de controle-instanties worden gemeld zoals voorgeschreven is, niet snel zullen worden ontdekt.
Inmiddels wordt door de directie ingezien dat controle-instanties vasthoudend worden en dat toedekking van de
malversaties moeilijker wordt en men besluit de boekhouding te vervalsen. Op papier lijkt de zaak dan aardig te
kloppen. Tevens wordt een aangebrachte monsternamecarrousel van Rijkswaterstaat gemanipuleerd door
gebruik te maken van een jerrycan die half gevuld is met havenwater. Bovendien begint men met processen.
Dit is het gedeeltelijk direct lozen van giftige afvalstoffen op oppervlaktewater waarna de tank wordt bijgevuld
met havenwater. Vervolgens wordt de lozing gemeld aan Rijkswaterstaat, die dan na controle wel moet
constateren dat de lozing binnen de vergunningseisen blijft. Noot
De directe lozingen op het oppervlaktewater worden verhuld door het tankstandenboek te vervalsen. Het
geweten van de medewerkers die de illegale lozingen moeten uitvoeren wordt afgekocht met zwart geld.
Verder hangt er een sfeer van angst binnen de bedrijvengroep. De officier van justitie zegt hierover:
De algemene mening is dat het hem (Jan, red.), maar ook Ron, niet kon schelen wat er gebeurde en hoe, als
er maar geld verdiend werd. Hier op de zitting kreeg ik ook sterk de indruk dat Jan ook nu nog in staat is door
een schrikbewind de anderen te bedreigen en bang te maken. Noot
Als een controleur komt, na de gebruikelijke melding van zijn komst, moet het bedrijfsterrein netjes worden
opgeruimd. Vervuilingen worden afgegraven en zeiltjes worden over containers getrokken. Noot
Herhaaldelijk wordt duidelijk gemaakt dat iemands baan op de tocht staat als hij niet meewerkt. Alles lijkt in
orde. Zelfs zo in orde dat de bedrijven in aanmerking komen voor milieukeurmerken. De Nederlandse
Vereniging van verwerkers van chemische afvalstoffen (NVCA), waarin broer Jan een prominente rol speelt,
verleent een milieucertificaat in september 1992 aan TCA en in januari 1993 aan TCR. Ook wordt door TCR in
september 1993 het ISO-9001 certificaat in de wacht gesleept. Dit certificaat wil zoveel zeggen als dat er een
toetsbaar en geordend managementsysteem is. Noot De officier van justitie zegt hierover:
Dit certificaat is met veel feestelijk vertoon uitgereikt in kasteel Rhoon. Voor de uitreiking was het gehele
netwerk in brede zin uitgenodigd, waaronder zelfs de milieu-officier, die daarbij om begrijpelijke redenen
verstek heeft laten gaan. Noot
Dit wekt zoveel vertrouwen dat bepaalde grote bedrijven als Shell en de Hoogovensgroep in zee gaan met de gebroeders L. Dit vertrouwen wordt nog eens versterkt door het feit dat TCR/TCA een gerenommeerd accountantskantoor en een Rotterdamse advocaat in de arm neemt, die vertrouwen geniet als voormalig Eerste Kamerlid. Ook de twee commissarissen R. en Van S. genieten binnen de overheid waardering en respect. Noot Bovendien stelt de bedrijvengroep zich altijd zeer coperatief op richting overheid. Uiteindelijk mag dit niet baten. Een opsporingsonderzoek wordt gestart, de gebroeders gaan bankroet en de bedrijvengroep gaat failliet.Het politieel en justitieel onderzoek
De aanleiding tot het uiteindelijke onderzoek naar TCA/TCR als onderzoekssubject is gelegen in eerder verrichte onderzoeken die op niets zijn uitgelopen. Er is door de tijd heen regelmatig geverbaliseerd. Hieruit zijn onderzoeken gestart in 1983/1985 en 1989/1990, die beide voortijdig gesloten werden. De eerste mislukte omdat uitlekte dat telefoons werden afgeluisterd nadat op hoog politiek niveau over dit onderzoek was gesproken. Het tweede onderzoek werd gestaakt door het OM. Er zouden niet voldoende aanwijzingen van strafbare feiten zijn. Ook hierover was hoog ambtelijk overleg gevoerd in maart 1990 tussen de drie secretarissen-generaal van Verkeer en Waterstaat, VROM en Justitie. Een aantal jaren worden TCA en TCR dan strafrechtelijk met rust gelaten.
Tot 1993, dan wordt in Rotterdams kernteamverband besloten een grote milieuzaak te gaan doen. Er is een aantal beperkte proactieve onderzoeken verricht naar afvalverwerkingsbedrijven waaruit TCA en TCR duidelijk naar voren springen. Dan wordt besloten weer een opsporingsonderzoek in te stellen naar deze bedrijven, maar nu onder strikt embargo op een aparte lokatie. Alvorens een gerechtelijk vooronderzoek te openen wordt er pro-actief onderzoek verricht van maart tot november 1993.
Een belangrijk onderdeel van het vooronderzoek vormt het verzamelen van reeds bestaande gegevens over de betrokken bedrijven. Het meldingensysteem van VROM wordt bestudeerd, de vergunningen, de personeelsgegevens en de fiscale gegevens. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden tot observatie en monsternames, zowel te water als over de weg. Noot
Er is een on line verbinding met de Kamers van Koophandel om het bedrijvennetwerk in kaart te brengen. Dit blijkt 120 bedrijven te omvatten. Tevens worden alle toezichtgegevens van de controle-instanties opgevraagd en geanalyseerd. Dit betreft bestuurlijke informatie betreffende de achtergrond en omstandigheden van de vergunningverlening, de onderhandelingen tussen bedrijf en provincie, de reden voor ontheffing etc. Een medewerker van Rijkswaterstaat wordt aan het team toegevoegd om dit proces van bestuurlijke informatievertrekking te vergemakkelijken. Dit uitgebreide informatieve onderzoek is onder andere nodig door de slechte informatiepositie van de CID op milieugebied. Er blijkt hier nauwelijks informatie aanwezig over het onderzoekssubject.
Er worden verschillende opsporingsmethoden ingezet in deze voorfase. In juni en september/oktober 1993 wordt het bedrijf TCR geobserveerd door camera's en thermische camera's die zijn opgesteld in een leegstaand fabriekspand. Deze worden ook bij TCA gebruikt. De opnamen worden op videoband vastgelegd. Ook worden observaties verricht vanaf een door het team gehuurde boot. Tijdens deze observatieacties wordt een scanner gebruikt om het portofoonverkeer tussen personeel onderling af te luisteren. De observaties en de scanner dienen ondermeer om te ontdekken wanneer er geloosd wordt. Dit is onder andere van belang voor de duikers van de marine die een nieuw ontwikkeld monsternemingsapparaat in de lozingspijp aanbrengen. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare band met daarin datalogapparatuur en vier glazen buizen die dienen als monsterkamers. Twee monsterkamers worden handmatig bediend vanaf de walkant door middel van een zender en twee worden automatisch in werking gesteld. Noot
De monsterkamers worden verwisseld door de duikers, vaak onder het spiedend oog van de op wacht staande
medewerker op de kant. In oktober 1993 wordt het monsternemingsapparaat ontdekt door werknemers en
verwijderd. Dit gebeurt onder het lijdelijk toeziend oog der observanten aan de walkant. Noot
Een probleem bij heimelijke monsterneming is de contra-analyse. Het bedrijf kan immers later de analyse van
de monsters in twijfel trekken en vragen om contra-monsters. Hierin wordt voorzien door inschakeling van een
notaris die monsters naar het laboratorium stuurt en de analyse-gegevens bewaart in de kluis. In februari 1994
worden deze vrijgegeven aan de betrokken bedrijven. Noot
Tijdens dit vooronderzoek wordt ook aandacht besteed aan grensoverschrijdende transporten van afvalstoffen. Zes transporten worden door het observatieteam van de AID geobserveerd en later stilgehouden en bemonsterd op grond van de Wet op de economische delicten of de Wegenverkeerswet. Noot Naast statisch en dynamisch observeren, scannen en bemonsteren wordt in de voorfase ook gebruik gemaakt van een informant. In maart 1993 meldt een anonieme beller dat bij TCR illegaal geloosd gaat worden. Later blijkt dit een werknemer van TCR te zijn. Hij legt vervolgens verklaringen af bij een koppel runners van de CID, aangevuld met een medewerker van het milieubijstandsteam voor de milieutechnische kennis. Eind april besluit de werknemer om ontslag te nemen en als getuige te gaan optreden. Dit vooronderzoek levert genoeg vermoedens op van het structureel plegen van milieudelicten om een gerechtelijk vooronderzoek te starten. Een multidisciplinair team wordt geformeerd waarin naast de recherche Rotterdam ook de CRI, het Milieu Bijstandsteam (MBT) en de FIOD participeren. Ook een medewerker van Rijkswaterstaat wordt aangetrokken. De betrokken medewerkers werken onder strikte geheimhouding. De reguliere controles vinden gewoon plaats, zonder dat de controleurs wetenschap hebben van het feit dat dit onderzoek loopt. Bijna gaat het dan ook mis. Niets vermoedende toezichthouders van Rijkswaterstaat ontdekken het monsternemingsapparaat. De officier legt hen geheimhouding op, op grond van het feit dat zij tevens opsporingsambtenaren zijn. Noot
Gedurende in totaal zes weken worden de telefoons van de hoofdverdachten getapt alsmede de faxen van de bedrijven. De CRI heeft een schatting gemaakt van de illegale verdiensten. Ook worden informanten als getuigen gehoord. Hierna worden huiszoekingen gedaan in december 1993 en worden aanhoudingen verricht.
Het onderzoek ter terechtzitting
In het voorjaar van 1995 wordt dit grote milieuonderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg behandeld. De rechtbank Rotterdam heeft een aantal strafbare feiten bewezen verklaard. Dit zijn deelname aan een criminele organisatie, het illegaal lozen van afvalwater op oppervlaktewater, EG-fraude, valsheid in geschrifte en belastingfraude. Noot
De illegale lozingen, die zijn vastgesteld door het nieuwe monsternemingsapparaat, worden niet bewezen verklaard. Niet omdat het apparaat niet zou deugen of de contra-monster procedure wordt afgekeurd maar, het ten laste gelegde met betrekking tot de lozingen 8, 9, 10 is niet wettig en overtuigend bewezen omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze lozingen effluent van straat 1 of straat 2 betreffen, terwijl de in de tenlastelegging genoemde vergunningvoorschriften uitsluitend betrekking hebben op het effluent van deze zuiveringsstraten. Noot
De rechtbank veroordeelt de oudste broer Jan L. tot zes jaar gevangenisstraf en oordeelt: In plaats van zijn macht in de L. groep en in het bijzonder in Tankcleaning Rotterdam aan te wenden om aan de milieu-eisen te voldoen, heeft hij met kennelijke minachting voor het milieu gehandeld ten behoeve van persoonlijk financieel gewin. (..) Hij heeft ertoe bijgedragen dat controlerende instanties om de tuin werden geleid, dat subsidiegelden een andere dan beoogde bestemming kregen, en dat fiscale afdrachten niet in voldoende mate werden gedaan. Noot
Dit is tot nu toe de hoogste straf in een milieuzaak. Ron L. wordt veroordeeld tot drie jaar en zes maanden, en Tom L. twaalf maanden. De handlangers Hans E., Willem de R. en Rob R. worden veroordeeld respectievelijk tot drie jaar, twee jaar en eveneens twee jaar cel, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Jan L. is de enige die hoger beroep heeft ingesteld.
De broers en de bedrijvengroep zijn failliet. Duidelijk wordt dat de ruim 40 miljoen aan verstrekte subsidie niet te incasseren zal zijn. De installaties blijken slechts 5 miljoen gulden waard bij verkoop. Ook de fiscus heeft het nakijken. De miljoenenaanslagen zijn waarschijnlijk niet inbaar.
Deze grote milieuzaak blijft de gemoederen bezighouden. Vooral de vragen hoe het zover heeft kunnen komen ondanks de controles alsmede de besteding van de rijkssubsidies staan centraal. Inmiddels is een onderzoekscommissie ingesteld die zich over deze vraag zal buigen. Mede wordt gekeken wat de bestuurlijke lessen zijn die uit deze zaak kunnen worden getrokken. Noot
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken