4 HET GEBRUIK VAN INFORMANTEN

4.1 Inleiding

Indien een proces-verbaal begint met de zin Uit bij de criminele inlichtingendienst binnengekomen informatie is het volgende gebleken, is de niet genoemde bron veelal een informant. Deze heeft zijn informatie op basis van vertrouwelijkheid aan een Criminele inlichtingendienst (CID) verschaft. Daarmee onderscheidt de informant zich van de gewone aangever en de gewone getuige. Het is weliswaar theoretisch mogelijk dat de informant op zeker moment als bedreigde getuige, of als anonieme getuige wordt gehoord, maar gebruikelijk is dat hij op geen enkele wijze in het strafproces wil worden gemengd.

De voorzitter:
Hoe heet een informant in het milieu?
De heer Mosterd:
Verklikker, verraaier, matennaaier. Dat zijn de kreten die gebruikt worden.
De voorzitter:
Het woord informant is daar niet ingeburgerd?
De heer Mosterd:
Nee, dat is duidelijk de wat neutralere benaming die wij met elkaar verzonnen hebben. Noot Zolang er politie bestaat, wordt gewerkt met informanten, of de basses-mouches zoals ze ten tijde van het
Ancien Rgime genoemd werden. Dat doet niet af aan het feit dat de verhouding tussen de politie en de informant in de loop der tijd drastische veranderingen onderging. Direct na de Tweede Wereldoorlog ving een periode aan waarin een grote voorzichtigheid aan de dag werd gelegd, maar de zogenaamde open verkenningen via caf-recherche gingen ook toen voort. Noot

Met de instelling van criminele inlichtingendiensten in de jaren zeventig kregen de informanten weer meer systematische aandacht. De mogelijkheid om voor de bewijsvoering anonieme getuigenverklaringen te gebruiken - welke mogelijkheid al voor de oorlog werd geaccepteerd - werd toen steeds vaker benut en dat maakte het minder vreemd om niet met name genoemde personen inlichtingen te laten verstrekken. Dat verklaart ten dele het intensievere gebruik van informanten, ook van die informanten die nimmer als anonieme getuige optreden.

In het rapport Opsporing gezocht betroffen enkele vraagpunten uitdrukkelijk de informanten. 5A. Kan worden volstaan met richtlijnen voor infiltratie en het runnen van informanten? 5B. Moeten de richtlijnen voor infiltratie en het runnen van informanten herzien worden vanwege het meerduidige karakter van deze richtlijnen?

5C. Hoe gaan politie en justitie in de praktijk om met de opsporingsmethoden infiltratie en het runnen van informanten? Zijn daar ontwikkelingen in te onderkennen?
5D. Hoe kan in het algemeen de onafhankelijke positie van politie en justitie ten opzichte van informanten worden gewaarborgd?
5E. In hoeverre worden informanten gebruikt als infiltranten?
5F. Welke grenzen dienen gesteld te worden aan de reikwijdte van infiltratievormen? 5G. Hoe moet de sturing en controle van infiltratie-acties plaatsvinden?
5H. In hoeverre kunnen politie en justitie participeren in het plegen van strafbare feiten teneinde informatie te krijgen over te plegen of gepleegde strafbare feiten?
5J. Aan welke procedurele en inhoudelijke criteria dient het geven van vergoedingen aan informanten te voldoen?
5K. In hoeverre moeten politie en justitie in staat worden gesteld andere dan financile deals met informanten te sluiten?
In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens, nadat het werken met informanten is gedefinieerd en in zijn verschijningsvormen beschreven (3.2) de volgende onderwerpen behandeld: de juridische grondslag (3.3), het feitelijk gebruik (3.4) en de feitelijke controle (3.5). Het is wellicht zinvol er hier op te wijzen dat in dit hoofdstuk niet specifiek wordt ingegaan op de problematiek van door informanten, die deel uitmaken van criminele organisaties, gepleegde strafbare feiten; evenmin wordt ingegaan op de rol van informanten in verband met doorlevering en doorlating (zie hoofdstuk 5 Infiltratie).


volgende         inhoudsopgave en zoeken