4.8 Conclusies

1. Een informant is iemand, die onder zekere waarborgen aangaande zijn anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te plegen strafbare feiten. In de praktijk worden evenwel zeer veel verschillende definities gehanteerd, waardoor in het bijzonder het verschil tussen informanten en burgerinfiltranten onhelder is. 2. De meeste informanten worden geworven of dienen zich aan als zij als verdachte met de politie in aanraking zijn gekomen, zijn afkomstig uit het criminele milieu en hebben wetenschap van drugsdelicten. Een minderheid meldt zich spontaan aan of wordt benaderd door de CID. Eveneens is een minderheid afkomstig uit het relatienetwerk van een subject, of uit het dienstverlenende bedrijfsleven, en/of heeft informatie over fraude en andere niet-klassieke delicten. Geconstateerd is dat ook politieambtenaren als informant worden geregistreerd.

3. Informanten worden onderscheiden in incidentele informanten/tipgevers, passief gerunde informanten en gestuurde informanten. Daarnaast zijn er burgerinfiltranten, op welke categorie personen in hoofdstuk 5 Infiltratie nader wordt ingegaan.

4. Er bestaan geen specifieke wettelijke regelingen terzake het runnen van informanten; wel zijn relevante algemene regelingen de CID-regeling 1995, de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) en de Modelbrief deals met criminelen (1983).

5. Inlichtingen van een informant hebben in het algemeen geen betekenis voor het bewijs, maar zijn vooral van belang als begin van verdere opsporingshandelingen en als sturingsinformatie. Indien de rechtmatigheid van die opsporingshandelingen wordt betwist, kan het verlangen ontstaan de CID-informatie op grond waarvan ze zijn aangevangen (dan wel de informant) aan nader onderzoek door de rechter te onderwerpen. Het is voorgekomen dat het OM en/of de politie bewust de sanctie van niet-ontvankelijkheid hebben aanvaard om de informant te beschermen in gevallen waarin de rechter de informant als getuige wenste te horen. In het verleden werden op voet van het de auditu-arrest anonieme getuigen geaccepteerd; mede onder invloed van de rechtspraak van het EHRM (Kostovski) is inmiddels de Wet bedreigde getuigen van kracht. Er zijn gevallen waar informanten als bedreigde getuigen zijn gehoord, maar niet uitgesloten is dat anonieme getuigen, die niet als bedreigde getuigen zijn gekwalificeerd, een rol zullen blijven spelen. Er bestaat geen getuigenbeschermingsprogramma; toch zijn enkele malen getuigen voor langere tijd door de politie beschermd.
6. Er bestaat behoefte in het veld aan een verdergaande invulling van de gedragsregels bij contacten met informanten.
7. Er zijn meer dan vijfduizend personen als informant aangemeld. Er bestaan tussen de RCID-en grote verschillen in aantallen ingeschreven informanten. Naar schatting zijn drie tot vier maal zoveel informanten ingeschreven als er daadwerkelijk (actief of passief) gerund worden. Enkele honderden worden actief gerund. 8. De CID is exclusief (ook tijdens het tactisch onderzoek) belast met het runnen van informanten. De CID instrueert de informant dat hij geen strafbare feiten mag plegen. De CID-runners voelen zich zeer verantwoordelijk voor de veiligheid van de informant. Daarom (en omdat zich anders naar hun mening minder informanten zouden aandienen) hechten zij zeer aan het behoud van de anonimiteit van de informanten. Hoewel het enkele keren is voorgekomen dat een informant om het leven is gebracht, heeft de commissie niet met zekerheid kunnen vaststellen dat het ging om liquidaties vanwege de informantenrol. 9. Inlichtingen van informanten dienen ertoe nieuwe zaken in beeld te brengen en te selecteren. In de tweede plaats dragen inlichtingen van informanten bij aan het onderzoek in lopende zaken. Veel verzamelde CID-informatie wordt in het geheel niet gebruikt.

10. Informanten worden in beginsel onbetrouwbaar geacht. Er wordt naar gestreefd informatie die afkomstig is van informanten, bevestigd te krijgen. Daartoe worden soms ook opsporingsmethoden ingezet (een observatieteam). Onbetrouwbaar gebleken informanten moeten op een zwarte lijst worden geplaatst. Ondanks een daartoe strekkend verbod komt het voor dat runners contact met op de zwarte lijst geplaatste informanten blijven onderhouden.

11. Onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de vraag wanneer een mededeling van een informant aanleiding is om iemand als CID-subject (ofwel als verdachte of als betrokkene) te beschouwen, dan wel als grijze veld-subject te registreren of op een andere wijze (op 4x4tjes of in journaals) op te slaan. In de praktijk lijkt hierover geen beleid te bestaan.

12. Er bestaan geen criteria in welk geval een informant om specifieke informatie over bepaalde personen mag worden gevraagd. Feitelijk is het niet duidelijk of dergelijke vragen alleen worden gesteld met betrekking tot CID-subjecten, of ook met betrekking tot grijze-veldsubjecten of personen die geheel niet zijn geregistreerd. 13. Een maximale termijn van vijf jaar is genoemd om contacten met actief gerunde, gestuurde informanten te onderhouden. Deze termijn wordt in de praktijk overschreden.

14. Afspraken tussen CID-rechercheurs en informanten worden bijna nooit schriftelijk vastgelegd. Tegen het opmaken van een convenant of contract tussen runner en informant bestaat hier en daar verzet. 15. Tipgeld is afkomstig uit diverse bronnen: eigen budget van de politie; justitiebegroting; derden ( verzekeringsmaatschappijen en dergelijke). Niet alle uitbetalingen worden centraal geregistreerd. De berekening van de hoogte van het tipgeld is weliswaar geregeld, maar daar wordt niet de hand aan gehouden. Wel wordt enige gelijkheid in het justitiebeleid bevorderd doordat n departementsambtenaar bij de behandeling van alle aanvragen voor tipgeld betrokken is en doordat de CRI een adviserende rol speelt. In de uitbetaalde gelden zit in de loop der jaren een aanzienlijke stijging (1989: f.649.350; 1995: f.1.822.300). De CID Amsterdam keert meer dan de helft van het totaal aan door het ministerie ter beschikking gestelde tipgelden uit. Informanten staan hun criminele winst vrijwel nimmer af aan justitie. Er wordt naar gestreefd hierin verandering te brengen.

16. Een modelbrief van de procureurs-generaal uit 1983 is de enige basis voor deals met criminelen die leiden tot verstrekking van informatie over derden. Toch komen dergelijke deals (ook buiten de in de brief genoemde gevallen) voor. Daar lijkt vanuit het perspectief van de rechtspraak weinig op aan te merken voor zover de rechter kan toetsen of de informant zijn informatie vrijwillig verstrekte en of de informatie betrouwbaar is. Er zijn echter ook rechtspolitieke overwegingen waarover de rechter zich niet kan uitlaten, zoals het gevaar voor de integriteit van de politie, de consistentie van optreden jegens personen met wie een deal wordt gesloten en de gerechtvaardigdheid om (eventueel zware) delinquenten lichter te straffen dan vergelijkbare personen die minder informatie kunnen bieden. Deals bestaan in de praktijk uit: niet-actief opsporen, sepot, toezegging lagere strafeis, milder regime, wegzenden, strafonderbreking. De Gratiewet biedt enige ruimte tegemoet te
komen aan afgestraften en een deel van de straf kwijt te schelden indien zij tijdens het ondergaan van hun straf als informant optreden, indien zij ook reeds ten tijde van de strafoplegging als informant werkzaam waren en de rechter daar geen wetenschap van had.

17. De voornaamste politile controle op de wijze waarop wordt omgegaan met informanten in de regio's plaatsvinden. De chef van de CID en/of de teamleider heeft een centrale rol bij het runnen van informanten. De korpsleiding laat zich hiermee nauwelijks in. Het werken met informanten leidt soms tot wantrouwen tussen de CID en de tactisch recherche. De communicatie tussen de verschillende CID-en is met name bij het gebruik van elkaars informanten en de overdracht van informanten, niet optimaal.

18. Vanwege het openbaar ministerie is de CID-officier van justitie betrokken bij het begeleiden en runnen van informanten. Tot voor kort was deze betrokkenheid afstandelijk. Zelf heeft de CID-officier in de regel geen contact met de informant. Het gaat tegen de cultuur in om de naam van de informant te vragen. Voor zover het gaat om passieve informanten geldt als uitgangspunt dat de CID-officier van justitie pas ingelicht behoeft te worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Centrale toetsingscommissie speelt pas een rol als er sprake is van burgerinfiltratie.

19. De rechter-commissaris komt slechts zijdelings in aanraking met inlichtingeninwinning door middel van informanten. Soms geeft een verdachte aan informant te zijn; vaker komt het voor dat de rechter-commissaris verzocht wordt toepassing van een dwangmiddel goed te keuren op grond van CID-informatie die van een informant afkomstig is.


vorige         inhoudsopgave en zoeken