5.5 Controle en samenwerking
5.5.1 De politie
De organisatie van de politile infiltratie is in handen van de ANCPI en de PIT's. Een politile infiltrant wordt
tijdens zijn optreden bijgestaan door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee of meer begeleiders. Deze
begeleiding geschiedt onder verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het kernteam of het
regionale korps dat om de infiltratie heeft verzocht.
De divisiechef zware georganiseerde criminaliteit voor wie het PIT op dat moment werkzaam is, ziet bij
teambijeenkomsten de teamleider, de begeleiders en de infiltranten. Dat betekent niet dat hij van alle
activiteiten met infiltranten op de hoogte wordt gesteld.
De rol van de informant in de zaak Bever is slechts in hoofdlijnen doorgesproken met de tactische recherche.
Er is geen overleg geweest met de ZwaCri-commissaris Jansen. Alles vond plaats in het overleg tussen de
uiteindelijke Rotterdamse runner, kernteamchef Hagen en CID-/kernteamofficier van justitie De Groot.
De korpsleiding is volgens de Richtlijn infiltratie bij de infiltratieprojecten niet betrokken. Slechts bij
uitzondering vindt die betrokkenheid desalniettemin plaats (bijvoorbeeld bij een operatie, waarbij een
Nederlandse politie-ambtenaar in Canada infiltreerde). Er wordt wel gesteld dat de korpsleiding zeker voor
grote CID-operaties vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het personeel betrokken hoort te zijn bij de gang van
zaken. Het openbaar ministerie is hierbij niet de juiste trait d'union daar het openbaar ministerie geneigd is op
zaaksniveau te oordelen.
De regionale organisatie van de politile infiltratie levert (afgezien van de selectie, opleiding en de rol van de
CTC) afschermingsproblemen op, terwijl ook de (hoge) kosten op dit moment in de niet-westelijke regio's waar
de PIT's nu zijn gevestigd op bezwaren stuiten. Ook al vanwege de gewenste consistentie in beleid en omdat
het middel vaak regio-overschrijdend is, zien sommigen de beslissingen terzake infiltratie gaarne centraal
geregeld.
5.5.2. Het openbaar ministerie
Infiltratie wordt tot nu toe beschouwd als ultimum remedium. Zoals hiervoor bleek, vergt infiltratie volgens de
Richtlijn infiltratie 1991 steeds schriftelijk toestemming van de officier van justitie en moeten alle infiltraties
worden getoetst of geregistreerd door de Centrale toetsingscommissie. De officier van justitie moet volgens de
richtlijn goedkeuring verlenen voordat tot de inzet van een infiltrant mag worden overgegaan. In beginsel heeft
de regionale officier van justitie het gezag over het feitelijk verloop van de infiltratie en dat kan zowel een
CID-officier als een zaaksofficier zijn. In de regel gaat het evenwel om de CID-officier; zeker tot voor kort kwam
de zaaksofficier slechts te weten wat aan het papier was toevertrouwd.
In sommige arrondissementen is de CID-officier tevens zaaksofficier. Elders - bijvoorbeeld bij het kernteam
Randstad Noord en Midden - vormen CID- en zaaksofficier een vast koppel. Hoe dan ook, de bij de infiltratie
betrokkene officier is er voor de sturing en de tactische aspecten verantwoordelijk; hij zal slechts bij uitzondering
met een begeleider spreken en zelden of nooit met een infiltrant (zie Bijlage Organisaties hoofdstuk 3
Criminele inlichtingendiensten).
De meeste vormen van politie-infiltratie vergen in de praktijk de goedkeuring van de hoofdofficier. Dat is
overigens anders bij de pseudo-koop. Soms - en zeker bij iedere politie-infiltratie waarvan de ANCPI vindt dat
deze grensverleggende activiteiten betreft - wordt de infiltratie ook aan hogere echelons ter kennis gebracht:
een procureur-generaal of zelfs staatssecretaris of minister. Dit was bijvoorbeeld het geval met de lijntesters is
het CoPa-onderzoek;
- De heer Koekkoek
:
- Hoeveel malen is niet alleen aan het begin, maar ook daarna, in voortgangsrapportages
het hele
CoPa-onderzoek besproken met een procureur-generaal? Is dat frequent geweest?
- De heer
Blok:
- In ieder geval als het ging om datgene wat u doorleveringen noemt. U weet dat wij spreken over
proefzendingen of lijntesters. Daar zit toch een zeker verschil in. Die werden altijd met de procureur-generaal
besproken. De algemene voortgang van het onderzoek werd ook regelmatig met de procureur-generaal
besproken. Elke keer wanneer het met de minister werd besproken, werd tevoren dezelfde presentatie aan de
procureur-generaal gegeven, zodat hij wist, wat wij de minister zouden melden.
Noot
In het bijzonder de gecontroleerde aflevering en de doorlating zou horen te worden gemeld aan de
procureur-generaal, meent de heer Gonsalves. In tegenstelling tot vroeger, wordt over de doorlating nu per
casus in de Vergadering van procureurs-generaal beslist.
- De heer Gonsalves:
- (..) Daarvan hebben wij gezegd dat dit alleen in uitzonderlijke omstandigheden mag.
Daarbij doet zich weer die afweging van proportionaliteit voor. Het mag alleen met toestemming van het
College van procureurs-generaal.
- De voorzitter:
- Heeft u in de afgelopen jaren die speciale casus besproken waarbij dat is toegepast? Heeft u
daar toestemming voor gegeven?
- De heer
Gonsalves:
- Neen, want dat wisten wij niet....... Dat heeft ook te maken met ons systeem. Door de
embargoteams werd een heleboel vitale informatie beperkt tot een zeer kleine kring. Het was tot voor kort ook
bij ons niet bekend dat een methode als de gecontroleerde doorlevering op grote schaal werd toegepast.
- De
voorzitter:
- Dus er ging nooit een hoofdofficier naar een PG, waarna die PG dat in de vergadering bracht.
Dat is nooit voorgekomen.
- De heer
Gonsalves:
- Neen. Bij mijn weten niet. Het zal voor het eerst aan de orde zijn gekomen toen werd
gesproken over de verwikkelingen rond de zogenaamde IRT-affaire...... Toen dat eenmaal naar buiten was
gekomen, heb ik in de PG-vergadering voorgesteld - ik herinner mij dat nog goed - om met elkaar af te spreken
dit soort zaken in de vergadering te brengen om ze gezamenlijk te bespreken. (...) De
voorzitter: Is er ooit in de
PG-vergadering gesproken over het doorlaten van harddrugs?
- De heer
Gonsalves:
- Ja. Daar is wel over gesproken.
- De
voorzitter:
- Zijn er toen ook besluiten gevallen? Is dat toegestaan?
- De heer
Gonsalves:
- Het wordt nu anders - over gecontroleerde doorlevering moeten wij nu per casus
beslissen - maar tot voor kort spraken wij daar in de PG-vergadering niet over. Wij zeiden gewoon dat dit de
verantwoordelijkheid was van de verantwoordelijke procureur-generaal, eventueel doorlopend tot en met de
minister als de zaak ernstig genoeg was. Er is wel in het algemeen besproken of zoiets zou mogen. Zo ja, mag
dat dan eenmalig? Stel dat je n keer vier kilo doorlaat, zodat je de volgende keer 100 kilo pakt en de hele
organisatie oprolt...
- De
voorzitter:
- Dan zegt u ja.
- De heer
Gonsalves:
- Dat soort discussies hebben wij gevoerd.
- De
voorzitter:
- Het gaat er meer om of u het goed heeft gevonden.
- De heer
Gonsalves:
- Die beslissing werd op een ander niveau genomen; door de hoofdofficier en de betrokken
procureur-generaal. In sommige gevallen legde de betrokken PG het voor aan de departementsleiding en
eventueel aan de minister.
Noot
In beginsel acht het ministerie van Justitie (ook buitenlandse) infiltraties een zaak voor het openbaar ministerie
en de politie. De invloed van de minister kan weliswaar bestaan in stopzetting van bepaalde acties (waarop
dadelijk wordt ingegaan), maar kwam de facto tot 1995 niet voor, daar de minister niet was ingelicht.
Over de toezegging van Hirsch Ballin in het IRT-debat dat geen hard drugs zouden zijn doorgelaten zegt de
- heer Blok:
- Die specifieke uitlating van de minister van Justitie dat het uitsluitend om doorlatingen ging...
- De
voorzitter:
- Voor een goed begrip: in het IRT-geval.
- De heer
Blok:
- ...van softdrugs en nooit om harddrugs, heb ik voor de eerste keer gehoord in mijn voorgesprek
van de heer De Graaf. Daarvoor is het mij nooit opgevallen.
Noot
Het is de vraag of de politie de formele lijn in de praktijk steeds heeft aangehouden, in het bijzonder bij
burgerinfiltratie. De CID-functionarissen plegen maximale inspanning om te zorgen dat hun infiltrant anoniem
blijft. Zij vinden dat een kwestie van ethiek, waarvoor de officier van justitie, de hoofdofficier en de minister de
verantwoordelijkheid niet kunnen overnemen.
- De voorzitter:
- Voor de grote Delta-zaak is dus nooit toestemming gegeven?
- De heer
Van Randwijck:
- Juist.
- De heer
Koekkoek:
- Vindt u dat u dat had moeten weten?
- De heer
Van Randwijck:
- Ja.
Noot
Volgens het systeem moet de officier van justitie toestemming geven in het geval strafbare feiten gepleegd
(gaan) worden. Soms zal deze toestemming als het ware ingebakken zitten in een andere beslissing. Wanneer
een frontstore wordt opgericht, moeten er noodzakelijkerwijs valse handtekeningen worden gezet. Soms ook zal
het plegen van een strafbaar feit moeilijk te voorkomen zijn, bijvoorbeeld als de infiltrant diep in het milieu zit
en een monster van een drug aangeboden krijgt. Er wordt evenwel van uitgegaan dat de officier over andere
strafbare feiten steeds opnieuw een beslissing zal moeten nemen.
Een buitenlandse infiltrant in Nederland werkt onder Nederlandse regie en aansturing en volgens de
Nederlandse richtlijnen (zie hoofdstuk 10). Het wordt onaannemelijk geacht dat buitenlandse infiltratie-acties
op Nederlandse bodem plaatsvinden, waar de landelijke officier van justitie niet tevoren in is gekend; dat doet
niet af aan het feit dat er voorbeelden zijn waarbij de betrokken zaaksofficier van justitie pas zeer laat op de
hoogte wordt gebracht.
Overigens ging de HR 17 januari 1984, NJ 1984, 405 m.nt ThWvV (V-mann David) ermee accoord dat het
openbaar ministerie het optreden van de infiltrant, voor zover dat heeft plaatsgevonden voordat diens
activiteiten door de Nederlandse justitie konden worden gecontroleerd, achteraf heeft gedekt, na te hebben
onderzocht of dat optreden heeft voldaan aan de in Nederland te dien aanzien geldende maatstaven.
5.5.3 Centrale toetsingscommissie
Zoals onder 5.3 bleek moeten de meeste soorten infiltraties ter toetsing worden voorgelegd aan de Centrale
toetsingscommissie (CTC); ten aanzien van eenvoudige soorten kan worden volstaan met het ter registratie aan
de CTC voorleggen. Deze commissie bestaat uit ervaren leden van het openbaar ministerie;
politie-ambtenaren hebben een adviserende stem; de zittende magistratuur is er niet in vertegenwoordigd.
Formeel fungeert de CTC als te consulteren orgaan voor het lokaal bevoegde openbaar ministerie; de CTC
heeft ook als taak het ontwikkelen van richtlijnen.
Ten behoeve van toetsing en registratie wordt een formulier toegezonden aan de CTC. Doorgaans volgt in
geval van toetsing ook een mondelinge presentatie voor de CTC. Dat geldt zowel voor politie- als
burgerinfiltratie. De casus wordt daar mondeling toegelicht door de teamleider en de CID-officier, hetgeen voor
de hand ligt daar de aanmeldingsformulieren nogal summier worden ingevuld. Ook alle internationale
(projectmatige) infiltratiezaken moeten worden getoetst door de CTC.
Binnen de CTC leeft de gedachte dat de CTC een instituut met voorbijgaande status is, tenzij naar aanleiding
van de parlementaire enqute de wetgever het een wettelijke status zou verlenen. Zowel vanuit het openbaar
ministerie als vanuit de politie worden bezwaren geuit tegen dit instituut. Er doen zich twee kernproblemen
voor. Vooral bij de politie leeft de zorg dat de stukken van de CTC (aanmeldingsformulieren en dergelijke) door
een advocaat ter zitting worden opgevraagd. Men vreest dat de rechtbanken dit niet zullen weigeren en dat
daardoor grote gevaren voor infiltranten en/of informanten ontstaan. Voorts is het de vraag of (en zo ja in
hoeverre) de rechter ter terechtzitting zich zal laten leiden door het oordeel van de CTC.
Waarschijnlijk is dat de rechtbank zelf zal willen toetsen of de verdachte in zijn rechten is geschaad; als dat het
geval is dan is aannemelijk dat de rechter op zeker moment de stukken van de CTC zal willen inzien. De
rechter zal immers willen kunnen vaststellen of er geen uitlokking heeft plaatsgevonden. Tot nu toe is er nog
geen rechterlijke uitspraak geweest waarin de positie van de CTC werd getoetst, waarbij stukken werden
opgevraagd of waarbij de voorzitter als getuige werd opgeroepen. Ook na de instelling van de CTC zijn er
infiltratie-acties geweest waarvan alleen de CID-officier en de chef CID op de hoogte waren.
Dat was het geval bij het Bever-onderzoek, waarbij volgens de CID-officier de hoofdofficier in grote lijnen op de
hoogte was, maar de procureur-generaal en de minister laat staan de korpsbeheerder waren dat niet. Men
achtte dat niet nodig bij een methode die zo frequent wordt toegepast. Voorbeelden van zaken waarvan de
minister of de staatssecretaris op de hoogte zijn gebracht, is het CoPa-onderzoek en meer in het algemeen
lijken infiltratie-acties in het buitenland op het hoogste niveau te worden doorgesproken (zoals de infiltratie in
Canada en Turkije).
De door de CTC gehanteerde normen zijn hiervoor onder 5.3 aan de orde gekomen.
- De heer Jansen:
- Ten aanzien van n traject hebben wij de opmerking gemaakt dat wij zeker niet akkoord
zouden zijn gegaan met het doorleveren van een zo grote hoeveelheid. Ten minste hadden wij bedongen dat
een stap zou zijn ingebouwd. Men had veel kleiner moeten beginnen en moeten nagaan wat die kleine stap
zou opleveren. Echter, het was een gelopen traject waarbij tot en met de hoogste OM-functionaris was
ingestemd met deze werkwijze.
- De
voorzitter:
- Welke functionaris was dat?
- De heer
Jansen:
- De PG. (Addens, red.)
- De
voorzitter:
- Is bij de presentatie van de trajecten die aan uw commissie zijn voorgelegd, gesproken over de
vraag of de minister met een en ander had ingestemd?
- De heer
Jansen:
- Dat is niet aan de orde geweest.
- De
voorzitter:
- Heeft u zichzelf de vraag gesteld of dat van belang zou kunnen zijn?
- De heer
Jansen:
- Ik heb mij die vraag wel gesteld. De zaken hadden allemaal te maken met een bepaald
onderzoek dat van een dergelijke lading was, dat ik er eigenlijk van uitging dat een en ander ook met de
verantwoordelijke minister was besproken.
Noot
Recentelijk heeft de minister een infiltratie-actie stopgezet. In dat geval vond de Centrale toetsingscommissie
het optreden verantwoord.
- De voorzitter:
- U bent met een infiltratietraject bij de
Centrale toetsingscommissie geweest. Waar ging dat over?
- De heer
Paulissen:
- Wij deden een
infiltratie in een criminele organisatie, die vanuit Nederland internationaal
opereert.
- De
voorzitter:
- Daarbij is aan de orde geweest dat er eventueel doorgelaten moest worden?
- De heer
Paulissen:
- Ja. Op een gegeven moment zijn wij voor de keuze gekomen of er een gecontroleerde
doorvoer moest plaatsvinden. Wij hebben gezegd: als wij die niet laten plaatsvinden, dus als wij op de eerste
partij ingrijpen, dan komen wij naar onze inschatting niet tot een ontmanteling. Wij vinden het middel van de
infiltratie, dat wij gebruikt hebben en dat op dat moment geheel blootgelegd zou moeten worden, dan niet
meer opwegen tegen hetgeen wij bereiken. Daarom vonden wij dat wij eenmalig moesten laten doorgaan.
- De voorzitter:
- Het infiltratietraject dat u bij de
Centrale toetsingscommissie bracht, was een traject met
politie-infiltratie. Dat heeft voor u het voordeel dat u in ieder geval meer in het proces-verbaal krijgt. U kunt het
dus beter gebruiken dan een burger-infiltratietraject.
- De heer
Paulissen:
- En het is controleerbaar. Dat vind ik ook heel belangrijk. Ik zei net dat informantenacties
niet 100% stuurbaar zijn. In de professionele begeleiding die op
infiltratie plaatsvindt, vind ik dat ik daarbij
voor mij zelf, als teamleider, een grote mate van zekerheid heb dat dingen zo gebeuren zoals wij ze gepland
hebben.
- De
voorzitter:
- In welke orde van grootte wilde u eventueel doorleveren om daarna meer succes te hebben?
- De heer
Paulissen:
- Wij wilden eenmalig doorleveren. Het is in ieder geval een wat grotere partij geweest dan
500 kilo.
- De
voorzitter:
- Meer dan 1000 kilo?
- De heer
Paulissen:
- Laat ik zeggen: enige duizenden.
- De
voorzitter:
- Had u een garantie dat het bij die ene keer zou blijven?
- De heer
Paulissen:
- Gezien de turbulentie die er op dit moment rond de gecontroleerde doorvoer is, hadden wij
voor ons zelf gesteld: jongens, in deze tijd moeten wij echt een plan maken waarin het maar n keer
plaatsvindt.
- De
voorzitter:
- Maar je kunt dan natuurlijk een situatie hebben waarin je zegt: wij moeten het toch twee keer
doen.
- De heer
Paulissen:
- Die situatie moet je niet uitsluiten. Wij hebben die in dit geval wl uitgesloten. Ik denk ook
niet - zo helder heb ik het ook voor de
CTC gezegd - dat ik in dit specifieke geval voor een tweede keer terug
was gegaan met: heren, er is mij iets overkomen waarover ik eens met u wil praten.
- De
voorzitter:
- De
CTC heeft deze werkwijze goedgekeurd. Daarna keurt de minister het af.
- De heer
Paulissen:
- Dat klopt.
- De
voorzitter:
- Is u geworden waarom de minister het afkeurde? Hoorde u dat via de telefoon van Justitie? Hoe
is dat gegaan?
- De heer
Paulissen:
- Ik ben er zelf niet bij geweest, maar wij hebben uiteindelijk een briefje van de minister
gekregen, een heel kort briefje: op het punt van de gecontroleerde doorvoer kon zij op dit moment geen
toestemming geven.
- De
voorzitter:
- Dat moet ongeveer in mei van dit jaar zijn geweest.
- De heer
Paulissen:
- Ja.
- De
voorzitter:
- Heeft u het toen weer op een andere manier opgepakt? Wat is er toen gebeurd?
- De heer
Paulissen:
- Wij hebben toen besloten te stoppen. Wij vonden de gecontroleerde doorvoer echt
noodzakelijk voor het bereiken van het grotere doel in de
infiltratie. Wij zijn meteen gaan denken of er binnen
de consignes van de minister nog mogelijkheden waren om dat doel op een andere manier te bereiken. Toen
werden wij helaas geconfronteerd met het feit dat de zaak was uitgelekt in de pers. Toen hebben wij besloten
om de zaak abrupt te stoppen.
- De
voorzitter:
- Dus daarmee is deze episode van de baan?
- De heer
Paulissen:
- Ja.
Noot
- De voorzitter:
- Ligt het aan de politieke gevoeligheid dat u in mei van het jaar van de infiltratie-operatie in het
Zuiden zegt die niet meer te willen doen. Die methode leek, vergeleken met de IRT-methode, zeer verantwoord
te zijn. Ik doel dus op de infiltratiemethode van het
kernteam in het Zuiden, waarvan u zegt het niet meer te
willen doen, omdat er te weinig garantie is dat men de zaak echt in beslag kan nemen.
- Mevrouw
Sorgdrager:
- Als de zaak waar u nu over spreekt, in het zuiden des lands, loopt, is er geen kader wat
de Centrale toetsingscommissie kennelijk had vastgesteld.
- De
voorzitter:
- Zij vonden het goed!
- Mevrouw
Sorgdrager:
- Zij vonden het goed, maar het openbaar ministerie twijfelde kennelijk, want men is naar
mij toegekomen met de vraag of het door kon gaan. Wij hebben toen die methode besproken en bekeken wat
de te verwachten effectiviteit was. Ik vond, nu men het mij toch vroeg, dat men een te vaag doel had. De
effectiviteit van de methode was niet groot genoeg. Ik verwachtte dat men over enige tijd weer bij mij zou
komen met dezelfde vraag over dezelfde zaak. Dat moesten wij dus gewoon niet doen.
- De
voorzitter:
- Dat is toch een heel ander soort oordeel, mevrouw Sorgdrager, dan toen u op 30 april 1994 door
de heer Bleichrodt werd genformeerd? Is de reden daarvoor niet de veel meer politieke aandacht voor het
onderwerp?
- Mevrouw
Sorgdrager:
- Natuurlijk. De heer Bleichrodt geeft mij, als procureur-generaal, bepaalde informatie. Dan
heb ik wel het politieke gevoel om dat aan mijn minister te vertellen. Vervolgens gebeurt er natuurlijk een
heleboel. Eind april speelt dan de Bever-zaak, met alle commotie van dien. In mei komt men met deze zaak.
Daarvan zeg ik dan: Gut, als je bij mij komt met zo'n verhaal en als ik zie wat men daarmee hoopt te bereiken,
dan vind ik dat het niet moet. Noot
5.5.4. De rechter
Veel rechters, maar zij niet alleen, benadrukken het belang van wetgeving inzake infiltratie. Zij vragen zich ook
af waarop de CTC op dit moment haar toetsing kan baseren. Dat neemt niet weg dat ook rechters waarschuwen
voor pogingen al te uitputtend te zijn. In het algemeen gesteld lijkt de cordinerend rechter-commissaris, of
enige andere rechter nog nauwelijks betrokken te worden bij het besluitvormingsproces inzake infiltratie. Een
enkele keer komt het voor dat een rechter-commissaris op de hoogte wordt gesteld dat het in die zaak gebeurt,
maar dan meer als achtergrondinformatie dan met het oog op toestemming.
- De heer Koers:
- (...) in dit onderzoek, waar er heel intens overleg met de
rechter-commissaris was, vonden wij
het niet verstandig om de rechter-commissaris, die de verantwoordelijkheid voor een gerechtelijke
vooronderzoek heeft en die de verantwoordelijkheid heeft voor het afluisteren van telefoons, onkundig te laten
van dit (infiltratie-; red.)traject, dat uiteindelijk toch openbaar zou worden.
- De heer Vos:
- Heeft u daar de cordinerend
rechter-commissaris voor ingeschakeld en heeft u er enige
meerwaarde van ervaren?
- De heer
Koers:
- Daar hebben we geen cordinerend
rechter-commissaris voor ingeschakeld. Die heeft, voor
zover ik weet, met deze zaak geen enkele bemoeienis gehad. Maar de rechter-commissaris die al vanaf 1992...
de Arnhemse rechter-commissaris die bij het onderzoek betrokken was.
- De
voorzitter:
- En als hij gezegd had neen, doe dat niet?
- De heer
Koers:
- Dan hadden we tegen hem gezegd, dat dit al liep en dat er geen neen meer tegen was te
zeggen. Dit is iets wat voor onze verantwoordelijkheid komt. De zittingsrechter bepaalt straks wel of het goed
is of niet goed is.
Noot
Tot voor kort leken slechts weinig rechters-commissarissen er behoefte aan te hebben om ambtshalve navraag
te doen over wat zich allemaal precies in de infiltratie(fase) had afgespeeld. De enkele rechter-commissaris die
dat wel wil, heeft daar echter weinig mogelijkheden toe: een rechter-commissaris wordt in zijn toetsende rol
geplaatst voor voldongen feiten en met een beroep op het belang van de veiligheid van de informant wordt
hem soms essentile informatie onthouden.
Denkbaar is dat de rechter-commissaris of de raadkamer in het politieel vooronderzoek een voorafgaande
toetsende rol krijgt, al wordt benadrukt dat de noodzaak blijft bestaan dat uiterst gevoelige informatie kan
worden afgeschermd. Zonder wettelijke regeling wordt het niet zinvol geacht een rechter-commissaris bij de
zaak te betrekken; deze levert immers geen garanties ten aanzien van het gedrag van de zittingsrechter.
- De heer De Graaf:
- Als een
rechter-commissaris in de Ramola-zaak had gezegd dat hij dit had getoetst en dat
er geen sprake was van uitlokking, had de rechtbank daar dan genoegen mee kunnen nemen? Ik vraag nu naar
uw standpunt op dit moment.
- Mevrouw
In 't Velt-Meijer:
- Ik ben bang van niet.
- De heer
De Graaf:
- Dan had u dus toch zelf meer informatie willen hebben. Dan is die rol van de
rechter-commissaris in de voorfase dus niet zo vreselijk relevant?
- Mevrouw
In 't Velt-Meijer:
- Neen.
Noot
Dat de toetsing op dit moment door de CTC geschiedt en niet door een rechter-commissaris wordt slechts
zelden met zoveel woorden ter discussie gesteld. Sommigen zien voor de CTC een taak vooraf en voor de
rechter-commissaris of de raadkamer een taak achteraf weggelegd. Anderen zien in het geheel geen rol voor
de rechter. Die mening wordt door een aantal rechters gedeeld: een rechter-commissaris kan geen grip op een
infiltratie-actie houden en behoort bovendien afstand te bewaren en zelfs tegen toetsing door een rechter wordt
met scepsis aangekeken.
vorige        
volgende        
inhoudsopgave en zoeken