5.6. Casus

5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)

Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd door burgerinfiltranten.

Feiten en omstandigheden


Op een dinsdag in september 1991 gaat een man met een sporttas een filiaal van de Rabobank in Utrecht binnen. Noot Hij stelt zich voor als Soussi en kondigt aan dat hij van plan is veelvuldig grote hoeveelheden buitenlands geld, Frans en Belgisch, te wisselen. Het bankpersoneel verwijst hem vervolgens naar het hoofdkantoor. Daar wordt gevraagd naar de herkomst van het geld in de sporttassen die hij inmiddels bijna dagelijks aanbiedt. Soussi, die meneer T. blijkt te heten, vertelt dat het geld afkomstig is van zijn autohandel en van andere Marokkanen. De bank is voorlopig gerustgesteld en verleent haar diensten. In ruim een jaar gaan sporttassen met 25 miljoen gulden aan buitenlandse valuta over de toonbank. De directie van de bank vraagt op een gegeven moment naar een mogelijke relatie met verdovende middelen. De heer T. ontkent met klem. Ondanks het feit dat de Wet melding ongebruikelijke transacties bij financile dienstverlening (MOT) nog niet van kracht is, acht de bank het toch wenselijk melding te maken van deze opmerkelijke grote hoeveelheden buitenlandse valuta in sporttassen. Het Meldpunt ongebruikelijke transacties bij de CRI ontvangt in januari 1993 (na zestien maanden) de eerste melding. De RCID Utrecht besluit deze melding na te trekken en ontdekt dat T. zeer regelmatig naar Rotterdam rijdt, daar een aantal panden bezoekt en direct weer terugrijdt naar Utrecht. Daar wordt een aantal sporttassen geleegd bij de bank. Inmiddels doet de bank een vervolgmelding aan het meldpunt waarin staat dat inmiddels weer 30 miljoen is aangeboden aan de bank om te wisselen. De zaak wordt overgedragen aan de RCID Rotterdam die reeds informatie blijkt te hebben over de panden in relatie tot verdovende middelen. Besloten wordt een gerechtelijk vooronderzoek te openen. Ontdekt wordt dat de handel in verdovende middelen onder meer plaatsvindt vanuit een snackbar en een videotheek. Vanuit de videotheek worden per telefoon regelmatig vreemde zaken besteld. Zo wordt gesproken over zendingen colberts, spul, jonge varkentjes, zuivere aarde, melk, kamers. Bovendien blijkt het mogelijk om halve cassettes en halve video-films te bestellen en wordt vaak verzocht om te komen met een weegschaal. De bestellingen worden gedaan bij een woning die naderhand een safe-house van verdovende middelen blijkt te zijn. In de loop der tijd wordt duidelijk dat de organisatie bestaat uit twee Marokkaanse families Z. en B. en een groep geldwisselaars die in anderhalf jaar tijd 270 miljoen gulden aan buitenlands geld hebben gewisseld.

Politieel en justitieel onderzoek

Tussen de eerste MOT-melding en de opening van het gerechtelijk vooronderzoek wordt proactief onderzoek gedaan. In deze periode wordt een aantal vaststellingen gedaan, zoals blijkt uit de verklaringen ter terechtzitting. Niet duidelijk wordt op welke wijze dit vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Gezien de vaststellingen lijkt observatie te zijn gebruikt. Vervolgens wordt het onderzoek overgedragen aan het Regionale bureau bovenlokale criminaliteit Rotterdam (RBBC). Op 10 juni 1993 wordt een gerechtelijk vooronderzoek geopend op de geldwisselaar T. Door middel van langdurige observatie en het tappen van telefoongesprekken komt de politie onder andere uit bij de twee Marokkaanse families (Z. en B.) Bij de observatie in dit onderzoek werd gebruik gemaakt van fotocamera's en videocamera's. De opgenomen telefoongesprekken worden vertaald door tolken. Verder worden nog registraties van een aantal autotelefoons opgevraagd met een machtiging van de rechter-commissaris. In de doorlichting staat dat diverse ATF gesprekken zijn afgeluisterd middels de kolibrie. In het requisitoir wordt nadrukkelijk vermeld dat er geen autotelefoons zijn afgeluisterd. Noot

Vooraankopen

Een informant die zich in het criminele milieu kon bewegen doet vier vooraankopen van herone en cocane in opdracht van de RCID Rotterdam/Rijnmond.
Deze informant is in de ogen van officier van justitie De Groot geen infiltrant, immers hij bevindt zich al in het criminele milieu dus hij hoeft hierin niet meer te infiltreren, noch is er sprake van pseudo-koop. Van het begin af aan was het de bedoeling door middel van deze aankopen CID-informatie te bemachtigen. Er is geen sprake geweest van pseudo-koop. Noot

Voor deze aankopen wordt vooraf onder andere buitenlandse valuta verstrekt door het ministerie van Justitie. Dit geld wordt gemerkt teneinde de geldstromen te kunnen volgen. Noot De informant krijgt een beloning voor het doen van de aankopen. Dit CID-traject loopt parallel met het gerechtelijk vooronderzoek. De vooraankopen vinden plaats tussen 1 september 1993 en geruime tijd voor 3 oktober 1994 Noot en betreffen hoeveelheden van minder dan 100 gram, tussen de 100 en 750 gram of meer dan 750 gram. Noot Elke aankoop heeft een ander aspect zoals een andere hoeveelheid of een andere persoon. Het doel van de aankopen is bevestiging te verkrijgen van reeds aanwezige informatie over de samenstelling van de organisatie en met name over de safehouses en de geldstromen. Het is niet bedoeld om bewijs tegen personen te verkrijgen. Daarom worden deze aankopen door het openbaar ministerie niet beschouwd als opsporingshandelingen Noot omdat ze niet hebben plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek en niet gericht
zijn geweest op bewijsgaring. Slechts informatie over het feit dat twee panden druggerelateerd zijn is doorgegeven aan het tactisch team.
Het traject kwam tot stand in overleg tussen de RCID en de CID-officier van justitie. De informant zat strak aan de regie. De informant mag geen mensen uitlokken. De informant heeft zich gedragen op de manier waarop een informant zich moet gedragen. Noot De hoeveelheden werden vooraf afgesproken. Toen zijn geen afspraken gemaakt over het totale aantal voorkopen, noch om de operatie buiten het dossier te houden. Deze afweging is later gemaakt. Noot De inzet van dit middel werd nodig geacht omdat het hier een gesloten familie-organisatie betrof waarin een groot aantal familieleden zich bezighield met strafbare feiten en het verkrijgen van informatie over deze groep erg moeilijk was. Om deze reden werd het ook niet voor mogelijk gehouden om een politie-infiltrant in te zetten. Bovendien was reeds een informant ingeschreven bij de RCID die informatie over deze groepering kon verschaffen.

De CID-officier van justitie en de zaaksofficieren zijn achteraf op de hoogte gehouden van de voorkopen door middel van mondelinge verslaggeving en processen-verbaal waarin van elke aankoop het tijdstip, de hoeveelheid en de prijs staat vermeld. Noot De runners waren niet op de plaats aanwezig waar de aankoop zich had afgespeeld en de informant was evenmin in het bezit van afluisterapparatuur. Noot De rechtsgrond voor de aankopen is onduidelijk. In deze aankopen is niet voorzien in de Richtlijn infiltratie 1991.

De richtlijnen voor pseudo-koop zijn zo gemaakt maar de ontwikkelingen gaan wat harder. Ik heb deze affaire besproken met de hoofdofficier van justitie. We hebben intern besproken of we van de richtlijn af zouden wijken. We vonden de richtlijn achterhaald. Noot Het onderzoek ter terechtzitting Processen-verbaal van de vooraankopen komen aanvankelijk niet voor in het zittingsdossier. Op herhaald verzoek van de rechtbank wordt hierover informatie verstrekt door het openbaar ministerie en de criminele inlichtingendienst in de vorm van een proces verbaal en een getuigenverhoor van de chef CID, het getuigenverhoor van de CID-officier van justitie en geanonimiseerde processen-verbaal van de vooraankopen. Deze blijken zodanig geanonimiseerd dat niet veel duidelijkheid geschapen wordt over de feiten en omstandigheden van elke aankoop. De getuigenverhoren van de CID-officier van justitie en de CID-chef werpen ook niet meer licht op de zaak en worden gekenmerkt door zinsneden als: Ik weet dat wel, maar wil er geen uitspraak over doen. en Als ik dat bevestig of ontken, is dat een vingerwijzing naar de identiteit. Noot De rechtbank verzucht:

Voorzitter (In 't Velt-Meijer): Dat betekent dus dat u nooit volledige opening van zaken kan geven zonder de identiteit van de informant vrij te geven?
Getuige RCID-chef (In 't Veld): Dat klopt. Dat was ook van tevoren voorzien, en het is de afweging geweest die wij hebben gemaakt. Noot
Vervolgens wordt door de officier van justitie de mogelijkheid van het opvoeren van de informant/infiltrant als anonieme getuige overwogen. Hiervan wordt echter afgezien omdat op dat moment er niet voldoende concrete aanwijzingen zijn dat iemand uit de Ramola-groepering zich bedreigend naar de informant uitliet Noot .

De officier van justitie vermeldt in zijn requisitoir dat naar de mening van het openbaar ministerie de verstrekte informatie voldoende mogelijkheden biedt tot toetsing door de rechter van de rechtmatigheid van de vooraankopen. De rechtbank denkt hier anders over. Tijdens de zitting worden hierover signalen gegeven. (..) deelt de voorzitter mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om nogmaals om overlegging van de processen-verbaal van pseudo-koop te verzoeken, aangezien zij daar reeds eerder om gevraagd heeft en zij de processen-verbaal ook toen niet heeft gekregen. Wat de consequentie daarvan is zal door de rechtbank worden overwogen. Noot

De verstrekte informatie wordt met name onvoldoende bevonden om aan het Tallon-criterium te toetsen. De rechtbank oordeelt als volgt:
Op dit punt is slechts bekend geworden dat er sprake was van een groep van personen die reeds in grote hoeveelheden drugs handelde. Dit is echter onvoldoende om voor elkeverdachte afzonderlijk te kunnen vaststellen of hij reeds in grotere hoeveelhedenharddrugs handelde voordat hij door de informant zou kunnen zijn benaderd, hetgeen toch minimaal nodig is om ervan te kunnen uitgaan dat de opzet van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten niet door het optreden van de informant is gevormd.(..) De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie door de beslissing aankopen te laten doen door een informant, zodat zonder diens identiteit prijs te geven onvoldoende informatie kan worden verstrekt om het gebruik van deze opsporingsmethode te kunnen toetsen en op grond waarvan is besloten in het geheel geen melding te maken
van het gebruik van deze methode op zodanige wijze handelt in strijd met de goede procesorde dat het de niet-ontvankelijkheid over zichzelf afroept.
Het feit dat door de verdediging wordt aangedragen dat deze vooraankopen elke rechtsgrond missen wordt door de rechtbank niet als zwaarwegend gezien. Rechter In 't Velt-Meijer zegt hierover tijdens het openbaar verhoor:

De heer Vos :
De heer In 't Veld heeft zich afgevraagd of het wel zo schokkend was dat aankopen werden gedaan en niet in het proces-verbaal terechtkwamen. Die aankopen werden namelijk toch niet als bewijs in de zaak gebruikt. Kunt u daarop reageren?
Mevrouw In 't Velt-Meijer:
Ja, ik verwijs dan ook weer naar het vonnis. De rechtbank heeft daar ook op gereageerd. Van de kant van de verdediging werd namelijk naar voren gebracht dat dit op zichzelf al zo erg was dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. In het vonnis van de rechtbank staat dat het een verkeerde inschatting is geweest dat het, omdat het niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden, niet nodig was om het te vermelden. Over de gang van zaken en de vraag wie er is ingelicht over de beslissing om de informant in te zetten, hoe vaak dit is gebeurd en of daar voldoende controle op is geweest, is ter zitting voor de rechtbank voldoende duidelijkheid gekomen. De rechtbank heeft ook gezegd: het enkele niet vermelden is voor ons geen reden om te zeggen dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. Noot
Uit het vonnis blijkt dat op een aantal andere punten de rechtbank van mening verschilt met het openbaar ministerie. Dit betreft ondermeer de vraag wanneer een methode een opsporingsmethode is. Het betreft in casu aankopen van verdovende middelen die gedaan zijn tijdens een gerechtelijk vooronderzoek en met het doel om ten behoeve van dat onderzoek informatie te verkrijgen. Het betreft derhalve een opsporingsmethode en wel een die vergaand en ingrijpend van aard is. (..) Ongeacht de benaming van deze methode (vooraankoop of pseudo-koop) dient een dergelijke gang van zaken volledig door de rechter te worden getoetst. Noot

Een mogelijke interpretatie van dit vonnis is dat het staat voor een vertrouwensbreuk tussen de zittende en staande magistratuur:

De heer Gerding:
Los van de vraag of dit vonnis in hoger beroep stand zal houden, vind ik het een vrij dramatisch vonnis, omdat de rechtbank tussen de regels door heeft gezegd: officier van justitie, openbaar ministerie, wij geloven u niet. De geloofwaardigheid van het OM in Rotterdam heeft toen een geduchte knauw gekregen. Noot
De plaatsvervangend hoofdofficier te Rotterdam Gerding voegt hieraan toe dat vroeger het woord van de officier van justitie het is goed gegaan in de opsporing voldoende was. Nu is dit naar zijn mening niet meer zo. Niet iedereen deelt deze mening. CID-officier van justitie De Groot acht deze suggestie van vertrouwensbreuk begrijpelijk doch niet juist. Dit wordt bevestigd door de voorzitter van de strafkamer In 't Velt-Meijer. Immers het feit dat het openbaar ministerie ter terechtzitting meldt dat de verdachte schuldig is aan het plegen van bepaalde strafbare feiten maakt toch ook niet dat de rechtbank dit zonder zelfstandige toetsing overneemt?

De heer Vos:
Ik wil aan de orde stellen dat van de zijde van de officier gezegd is: rechtbank, geloof mij nu maar; het is voldoende zorgvuldig gegaan. En dat is voor u uiteindelijk toch onvoldoende gebleken?
Mevrouw In 't Velt-Meijer:
Ja, het gaat namelijk om een juridisch oordeel over de vraag of er is uitgelokt of niet. Het feit dat het OM zegt dat dit niet zo is geweest, vond de rechtbank onvoldoende. Wij wilden dat zelfstandig kunnen toetsen. Om de lijn door te trekken: als iemand verdacht wordt van moord en de officier zegt dat wij hem maar moeten geloven dat diegene dat heeft gedaan, dan nemen wij daar ook geen genoegen mee. Noot
In deze zaak is het openbaar ministerie in de vervolging van het merendeel van de feiten niet ontvankelijk verklaard. Het OM heeft hoger beroep aangetekend. In dit kader is extra informatie over een aantal verdachten overhandigd aan de advocaat-generaal. Noot Op de vraag welke les het openbaar ministerie uit deze zaak heeft getrokken zegt De Groot tijdens het verhoor:

De heer De Groot:
De les uit het Ramola-vonnis is wat mij betreft getrokken op het moment dat de Hoge Raad zijn oordeel heeft geveld. Noot
In hoger beroep komt het gerechtshof te Den Haag tot een andere eindconclusie: ten onrechte heeft de rechtbank de officier van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard. Noot Het hof wijst de zaak terug
naar de rechtbank voor verdere afdoening. Het hof deelt overigens de kritiek van de rechtbank op de handelwijze van het openbaar ministerie, maar acht de bezwaren in dit specifieke geval in onderdelen en tezamen niet z ernstig, dat niet-ontvankelijkheid behoort te volgen.

Het hof onderscheidt twee type bezwaren. Het ene type is dat van de integriteit van de strafrechtspleging, een belang dat in een meer verwijderd verband van de verdachten staat.
Het hof acht deze bezwaren groot, maar de omstandigheden van het geval voldoende zwaarwichtig om van de infiltratierichtlijnen af te wijken. Die omstandigheden zijn gelegen in de uitzonderlijke omvang van de geldtransacties, die uit een navenante uitzonderlijke omvang van drugshandel zouden kunnen voorkomen, met alle nevengevolgen vandien; het gebrekkige resultaat van de reeds ingezette opsporingsmiddelen; het kennelijke gebrek aan professionele infiltranten; de lange duur van het onderzoek; de wat betreft zijn betrouwbaarheid positieve ervaringen die men al met de informant had, die bovendien ook zelf de risico's van zijn handelen op de koop zal hebben genomen; het beperkt aantal aankopen dat men heeft verricht, de zorgvuldige begeleiding van de informant; en het feit dat drugs uit de markt zijn gehaald en vernietigd, welk laatste feit de ernst van het door de overheid gepleegde misdrijf aanzienlijk relativeert. Het andere type bezwaren betreft de controleerbaarheid van gegevens, waartegen de verdachte zich moeilijk kan verdedigen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat door de toepassing van de methode grondrechten van de verdachte zijn geschonden. Weliswaar is verder veel oncontroleerbaar, maar aan de hand van de verklaringen van de CID-officier van justitie en de CID-chef is wel controleerbaar dat de aankopen niet hebben gestrekt tot het verkrijgen van bewijs.

Dat betekent, aldus het hof, dat de verdachte wordt aangesproken op feiten, die niet direct met die aankopen in verband staan. Hij zal zich dus niet hebben te verantwoorden voor andere handelingen dan die waartoe hij mogelijkerwijs is uitgelokt of die rechtstreeks met die vooraankopen in verband staan. Voor die handelingen wordt, tot het tegendeel blijkt, steeds een afzonderlijk wilsbesluit verondersteld. De vooraankoop, bezien vanuit het perspectief van de mogelijk uitgelokte eerste verkoop, impliceert niet vanzelfsprekend dat volgende wilsbesluit. Derhalve moet aannemelijk worden dat de verdachte door toedoen van de politie onlosmakelijk in het drugsmilieu is beland en dat hij daardoor geen anderekeus had dan het feit te begaan, wil zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid een kans maken. Dat door de gewraakte handelingen de verdenking kan zijn gerezen, acht het hof niet een omstandigheid waarvan gezegd kan worden dat jegens de verdachte sprake is geweest van een zodanige ernstige schending van procesrecht dat hij niet vervolgd kan worden. Ernstig acht het hof dat politie en justitie niet onmiddellijk opening van zaken hebben gegeven. Het mag volgens het hof, niet zo zijn dat geheel en al van de verdediging afhankelijk is of kennis wordt verkregen van een toegepaste opsporingsmethode. Het hof verbindt daar in dit geval geen consequenties aan omdat volstrekt niet aannemelijk is geworden dat de gegevens achter zijn gehouden om de rechter te misleiden, Noot maar dat de reden daartoe veeleer gezocht moet worden in het op zichzelf te respecteren en niet onbegrijpelijke feit dat men de informant heeft willen afschermen. Het achterhouden van processen-verbaal wordt in de infiltratierichtlijn mogelijk gemaakt, indien bewijs op andere wijze kan worden geleverd, terwijl het in casu niet om bewijs gaat. Bovendien is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende - voor juist te houden - informatie verstrekt

5.6.2 CoPa (Colombia-Paramaribo)

Een casus ter illustratie van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek waarbij harddrugs worden doorgelaten.

Algemeen

Het CoPa-onderzoek wordt gestart in 1992 door de politieregio Haaglanden en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van het voormalige militair gezag in Suriname bij de cocanestroom van Suriname naar Nederland. Tevens wordt een grootschalig financieel onderzoek gestart naar hiermee gepaard gaande witwastrajecten. Aan de start van dit ambitieuze onderzoek is wel wat voorafgegaan, zo zegt de zaaksofficier:

De heer Van der Voort:
(...) Ik zal proberen om dat kort toe te lichten. De onderzoeken tot dan toe hadden geleid tot succesvolle verdovende-middelenzaken, waarbij partijen waren onderschept en waarbij verdachten waren veroordeeld. Daarnaast werd steeds meer informatie gegenereerd, waaruit aanwijzingen kwamen dat het voormalige militaire gezag in Suriname, de voormalige legerleiding, in feite betrokken was bij, dan wel achter die permanente cocanestroom vanuit Nederland naar Suriname zat.

De voorzitter:
Inclusief de hoogste baas. (...)
De heer Van der Voort:
De voormalige legerleiding, waaronder ook de voormalige legerleider.
De voorzitter:
Bouterse.
De heer Van der Voort:
Bouterse. Er was dus sprake van aanwijzingen. Noot Uit onderzoek blijkt dat de cocane in heel- of halffabrikaat uit Brazili of Colombia komt en via Suriname naar Nederland wordt vervoerd. Dit is veelal verstopt bij de legale goederenstroom, zoals vis, hout, groente of rijst. Ook worden de halffabrikaten in laboratoria in Suriname verwerkt en vervolgens doorgevoerd. Retour naar Suriname gaat een enorme geldstroom van tientallen miljoenen dollars. Het doel van het opsporingsonderzoek is tweeledig. Ten eerste een strafrechtelijke, dan wel politieke uitschakeling van het zogenaamde Paramaribo-kartel in Suriname. Van der Voort zegt hierover:
De heer Van der Voort:
Dat is een verzameling van personen op hoog niveau, politiek en militair, in Suriname met banden met landen die de cocane leveren. De cocane komt uiteindelijk niet uit Suriname. Het wordt ergens vandaan betrokken. Het gaat om de gezagsdragers daar die op de achtergrond verantwoordelijk zouden zijn voor - het wasnog maar een aanname, wij hadden er aanwijzingen voor, maar geen bewijzen - en betrokken zouden zijn bij de internationale handel in verdovende middelen, namelijk cocane.
Als tweede doelstelling voegt hij hier aan toe:
De tweede doelstelling, de subdoelstelling was, om in elk geval belangrijke tussenhandelaren in cocane strafrechtelijk te vervolgen, aan te houden en in Nederland te berechten. Noot Financieel onderzoek blijkt een belangrijk middel om de verdachte goederenstromen in kaart te brengen. Het betalingsverkeer tussen Nederland en Suriname wordt geanalyseerd en hieruit blijkt onder meer dat meer bedrijfjes in Nederland kapitalen op hun bankrekening hebben staan die door de (officieel) opgegeven handel nooit verdiend had kunnen zijn. Noot Bovendien wordt duidelijk dat in toenemende mate criminele organisaties gebruik maken van het chartale in plaats van het girale verkeer zodat de financile papertrail moeilijk is te volgen. Ook wordt in de loop van het financile onderzoek een smeergeldaffaire ontdekt tussen Nederlandse zakenmensen en de Surinaamse top. Het financile onderzoek is mogelijk door de informele en vrijwillige verstrekking van financile gegevens door financile instellingen aan het CoPa-team. Financieel rechercheren is ten tijde van het begin van dit onderzoek nog vrij ongewoon:

De heer Van der Voort:
Het was natuurlijk een krankzinnige opdracht. Het was ook duidelijk dat, voor zover die opdracht gehaald zou kunnen worden, het niet via een klassieke manier van rechercheren zou gaan. Er zou op een andere manier moeten worden nagedacht over de aanpak van het onderzoek. Het financieel rechercheren is nu heel gewoon geworden - inmiddels hebben wij de wet MOT - maar in die tijd, medio 1992, was het nog geen algemeen goed om op die manier te rechercheren. Dat is n van de innovatieve dingen die wij in het team hebben uitgeprobeerd, in samenwerking met de BFO's en met de FIOD. Wij hebben dus op een heel speciale manier geprobeerd om financieel onderzoek te bedrijven. Noot
Via een trapsgewijze aanpak wordt getracht bij de top van de organisatie uit te komen. De drie hoofdgroepen van opsporingsmethoden, te weten observatie, infiltratie en informanten, worden gebruikt. Met tappen en observeren doet zich een aantal moeilijkheden voor. De verdachten bevinden zich vaak op grote afstand, onder andere veel in Suriname en Miami. Er is echter voor gekozen om niet met Surinaamse diensten samen te werken. Ook worden barrires opgeworpen door de machtspositie van de te onderzoeken groep, zowel in politiek als economisch opzicht. Met de bronlanden van de drugs, Colombia en Brazili, wordt wel samengewerkt. Bovendien wordt ook gezocht naar informanten met deze nationaliteiten om het onderzoek verder te helpen. Informanten hebben onder meer een rol in de zogenaamde Prismamethode die uitgeprobeerd is in dit onderzoek.

Halverwege 1994 worden op basis van een drietal gerechtelijke vooronderzoeken tegen Desi B. en twee handlangers twee maal wereldwijd huiszoekingen verricht, die worden gericht op financieel-economische achtergronden. De eerste keer gaat het om ruim 30 huiszoekingen, de tweede keer betreft het 130 huiszoekingen die tegelijkertijd in 12 landen plaatsvinden. De criminele groepering is al vanaf het begin goed op de hoogte van het CoPa-onderzoek. Er worden zelfs processen-verbaal in Paramaribo verkocht. In het gehele CoPa-onderzoek is tactisch, financieel, CID- en inlichtingen onderzoek gedaan. In dit kader is contact geweest met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tevens is de internationale samenwerking belangrijk gebleken.

In april 1995 is het afgeronde dossier aangeboden aan de top van het openbaar ministerie. Dit wordt

doorgesproken met de minister waarna er een afweging moet worden gemaakt over een eventuele vervolgactie.

De voorzitter:
U bent toch nog niet zo succesvol geweest, bijvoorbeeld in het grote onderzoek, waar we nu over spreken? Misschien zeer succesvol op de deelterreinen, maar niet op de hoofddoelstellingen.
De heer Blok:
Dat hangt ervan af. Wanneer ik, net als de heer Van der Voort, het totale traject bekijk, weet ik dat er in ieder geval ruim 2000 kilo cocane in beslag is genomen, en dat er 65 mensen zijn veroordeeld. Dat vind ik op zich, met name als ik naar die veroordeelden kijk, die meestal straffen kregen van 10 tot 14 of meer jaar, en waarbij het ging om belangrijke drugshandelaren, niet onsuccesvol. Noot
De vraag of strafvorderlijk zou kunnen worden opgetreden moest beantwoord worden aan de hand van aanleiding die de strafdossiers daartoe gaven. Noot
Inmiddels is een nieuw rechtshulpverdrag tussen Nederland en Suriname afgesloten, waarin overigens niets staat over uitlevering. Hierbij is wel van Nederlandse zijde bedongen dat alle vragen door de minister persoonlijk gefiatteerd dienen te worden.

Minister Sorgdrager heeft op basis van dat rechtshulpverdrag met Suriname op 15 december 1995 haar ambtgenoot ingelicht dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen onder meer Desi Bouterse is geopend. Parallel aan het opsporingsonderzoek hebben een aantal gesloten CID-trajecten gelopen waarin bijzondere opsporingsmethoden zijn gehanteerd.

CID-traject A

Een informant wordt belast met de afhandeling van partijen verdovende middelen die naar Nederland worden gestuurd door de drugmafia in Zuid-Amerika. Hij levert aan de CID-Haaglanden informatie over een schip met een paar duizend kilo cocane dat binnen afzienbare tijd naar West-Europa zal komen. Deze partij is bestemd voor drie groeperingen in Nederland. Inmiddels wordt bij een politile-actie een grote partij van meer dan duizend kilo cocane in beslag genomen en een groot aantal leden van n van deze drie groeperingen wordt aangehouden. De Zuidamerikanen komen hierdoor in de problemen. Er is geen geld voor het vervoer van een gereedstaande partij cocane en zij willen nu eerst de betrouwbaarheid van deze nieuwe lijn testen. Er wordt een plan gesmeed om enkele duizenden kilo's marihuana te verzenden, en vervolgens van de opbrengst het vervoer van de cocane te betalen. Met deze laatste partij zullen ook de Zuidamerikaanse hoofdrolspelers overkomen, aldus de informant.

De CID vat het plan op om een gecontroleerde aflevering van de lijntester van softdrugs te doen. Hierna kunnen van criminele zijde de financin worden afgehandeld waarna een partij harddrugs zou kunnen volgen die vervolgens onderschept zou worden. De Centrale toetsingscommissie gaat op 9 februari 1995 niet akkoord met dit plan. Deze is er onder meer niet van overtuigd dat een partij cocane zou volgen op de doorlevering van marihuana.

Dit oordeel brengt grote problemen met zich mee. Het blijkt dat de liaison officer in Zuid-Amerika de informant runt voor Haaglanden en dat de informant er diep inzit en niet meer terug kan inzake de partij drugs. Het gaat nu om een proefzending van meer dan twintgduizend kilo marihuana. Bovendien ligt de partij cocane van meer dan zesduizend kilo klaar ter verscheping met hetzelfde schip als de softdrugszending. Dan blijkt ook dat de partijen qua financiering toch niet van elkaar afhankelijk zijn. De cocane komt toch, en is bestemd voor vijf organisaties in Nederland. Wanneer deze partij in Nederland aankomt, zal een aantal kopstukken van Zuidamerikaanse kartels overkomen om de partij de inspecteren en te splitsen, aldus de informant. De informant komt naar Nederland en zal hier gerund worden door de CID. Hij opereert dan als een burgerinfiltrant en zal daadwerkelijk een actieve rol gaan spelen. De doelstelling is het gecontroleerd doorvoeren van de partij marihuana tot zover de Zuidamerikanen van mening zijn dat de lijn safe is. Eventueel kan op een gegeven moment een deel bij n van de afnemers in beslag worden genomen. Het plan is om in ieder geval de partij cocane in beslag te nemen en de kopstukken aan te houden. Voor dit traject wordt voorwaardelijke toestemming door de Centrale toetsingscommissie gegeven. Aanbevolen wordt dit traject aan de minister voor te leggen.

Bij een latere toetsing wordt gemeld dat de partij marihuana zoek is. De infiltrant meldt nu dat de partij eigenlijk al binnen is, maar weet niet met welk schip of in welke haven de partij is ingevoerd. Onbekend is of deze partij misschien al door een dienst ergens geveegd is of niet. Het vervolgtraject schijnt nog wel gewoon door te gaan.

CID-traject B


Een informant benadert de RCID-Haaglanden met het verhaal dat hij door een belangrijke drugscrimineel in Suriname gevraagd is om een partij cocane Nederland binnen te brengen. Het is bekend dat deze drugcrimineel onder bescherming van de voormalig legerleider opereert. Het CoPa-team gaat erop in. De criminele organisatie geeft aan eerst een proefzending te willen doen, waarna een grotere partij zal volgen. De RCID gaat naar de douane met het verzoek om doorlating van de partij. Er wordt een lijntester van meer dan tien kilo cocane doorgelaten en het milieu in gevolgd zonder dat wordt ingegrepen. De criminele winsten voor dit eerste transport levert de informant niet in. Voor latere transporten worden hierover wel afspraken gemaakt. Na deze succesvolle lijntester wordt door de criminele organisatie een tweede partij afgezonden van meer dan honderd kilo cocane naar een Nederlandse haven. Het schip ligt reeds voor de rede als de informant gevraagd wordt de partij ongezien door de douane te loodsen. Hij geeft dit door aan de politie waarna de officier van justitie rechtstreeks contact opneemt met de douane. Hier rijst een probleem. De container is reeds geselecteerd voor controle en kan dus niet ongezien worden doorgelaten. De informant komt in een lastig pakket. Hij moet met een smoes terug naar de organisatie en adviseert de organisatie om van de partij af te blijven. Later wordt deze partij gecontroleerd afgeleverd, alwaar de partij in beslag wordt genomen en er vijf aanhoudingen worden verricht.

De informant heeft voor bewezen diensten een beloning tussen de 20.000 en 30.000 gulden van justitie ontvangen. De hoofdverdachte in dit onderzoek is niet naar Nerderland gekomen. Een andere reeds lang nagejaagde Surinaamse drughandelaar is wel voor de partij op komen dagen. Deze is in hoger beroep tot een langdurige gevangenisstraf en een forse geldboete veroordeeld.

CID-traject C

Dit traject is een illustratie van de Prismamethode . Het ideaaltype is dat een politie-infiltrant de invoer regelt van een beperkte partij cocane die de criminele organisatie als lijntester wil gebruiken. Vervolgens wordt bekeken (observatie) waar de partij het milieu ingaat. De politie-infiltrant dient de oorspronkelijke informant af te dekken. De methode mislukt in deze zaak enigszins omdat er uiteindelijk twee lijntesters moeten doorgaan, de informant er niet goed uitkomt omdat een politie-infiltrant later ook nog zijn bedrijf moet gebruiken voor transport, en er een derde partij kwijtgeraakt.

De heer Koekkoek:
Is het met doorleveren - lijntesten - voorgekomen dat een partij onbedoeld toch verdween, omdat men het zicht erop verloor?
De heer Blok:
U bedoelt dat het de bedoeling was dat het een gecontroleerde aflevering zou worden, en dat de partij vervolgens gemist werd?
De heer Koekkoek:
Ja.
De heer Blok:
Dat is voorgekomen.
De heer Koekkoek:
Ook met harddrugs?
De heer Blok:
Ja.
De heer Koekkoek:
Grote hoeveelheden?
De heer Blok:
Zeker.
De heer Koekkoek:
Honderden kilo's?
De heer Blok:
Ja.
De voorzitter:
Is dat dan een observatieteam dat voor een stoplicht staat, of is het dan toch weer de positie van de informant, die er te dicht op zit, waardoor we er niet meer bij kunnen komen?
De heer Blok:
Nee, het zit meer in de sfeer van puur ongeluk, bijvoorbeeld aanrijdingen, of het eenvoudigweg missen. Zo simpel is het ook niet: je moet als observatieteam vaak op vrij grote afstand opereren, juist om de
informant te beschermen en eruit te kunnen houden. Ook in verband met contra-observatie moet je soms op vrij grote afstand opereren. Dan gaat het wel eens mis. Dan is de bedoeling anders, maar de partij komt dan wel op de vrije markt. Noot

5.6.3 De Jehova's Getuigen-infiltratie-actie Een casus ter illustratie van een bijzondere

politile infiltratie-actie

De overval op het AH filiaal te Oosterbeek

Op 14 mei 1990, 's ochtends vroeg, dringen mannen het filiaal van de Albert Heijn in Oosterbeek binnen. Noot En gewapend met een pistool en de ander met een riotgun. Er is reeds personeel aanwezig. Zij bevelen dat iedereen moet gaan liggen en dat de kluissleutel moet worden ingeleverd. Niemand is echter in het bezit van deze sleutel. Na enig geschop en getrap beseffen de overvallers uiteindelijk dat de kluis niet open zal gaan.
Hierop begint een overvaller n voor n de personeelsleden met een nekschot te executeren. En van hen ziet dit twee maal gebeuren en probeert te vluchten. In zijn vlucht wordt hij twee keer in de rug geschoten. Naar aanleiding van enkele getuigenverklaringen en een reconstructie van de werkwijze van de daders komt het Recherche Bijstands Team (RBT) uit op Ab A. (bijgenaamd Appie) als n van de vermoedelijke daders. Hij zou degene met de riotgun zijn geweest die de personeelsleden in koelen bloede heeft vermoord c.q. verwond. Gezien de werkwijze heeft hij waarschijnlijk ook al verschillende bankovervallen in Hilversum en Bussum, een overval op een postagentschap in Vreeland en een overval op een AH filiaal in Baarn op zijn geweten. Evenals in Oosterbeek waren bij deze gelegenheden de overvallers gekleed in overalls en bivakmutsen, dreigden zij met een riotgun en een pistool en gebruikten gestolen Opels als vluchtauto's die zij na achterlating besprenkelden met ondermeer ammoniak. Noot Al snel is derhalve duidelijk dat Appie A. waarschijnlijk betrokken is bij deze zoveelste overval, dit keer met dodelijke afloop. Echter, sluitend bewijs kan niet worden verkregen met methoden als semascan, het opvragen van gegevens bij PTT-Telecom, de inbeslagname van post, videocamera's, direct afluisteren in een Huis van Bewaring, afluisteren van telefoongesprekken onder andere met een Kolibrie, opvragen van bankgegevens etc. Om in de buurt te kunnen komen van Appie A. wordt besloten over te gaan op politile infiltratie.

Politile infiltratie

Vanaf april 1992 heeft de ingezette pseudo-koper (A 807) van het Amsterdamse infiltratieteam regelmatig contact met Appie A. tijdens kerkdiensten van de Jehova's Getuigen in Bussum. De CID-officier in deze zaak, Koers, zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:

De heer Koers:
(...) Het bijzondere in deze situatie was dat de hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt was van, zeg maar, zo'n zestig kennissen, vrienden om hem heen, slechts op n publiek toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die gemeenschap. Toen hebben wij ons de vraag gesteld: op welke manier zou het mogelijk zijn, iemand in de buurt van die hoofdverdachte te brengen, niet om hem te verhoren, maar om aanwezig te zijn? Als de politie, zeg maar, in die kring van zestig betrokken of kennissen en vrienden met getuigenverklaringen zou beginnen en als het ware steeds dichterbij zou komen, dan ontstaat er psychologisch druk, zeker als je geweten niet schoon is. En als je dan iemand in de buurt kunt hebben die, als er onder die druk een uitlaatklep gezocht wordt, aanwezig is om te horen wat er gezegd wordt, zou dat mooi zijn. Die vraag hebben wij ons gesteld. Toen hebben wij gezegd: wij kunnen/moeten gaan kijken of dat lukt. Vervolgens bleek dat eigenlijk de enige plek om mogelijk een contact te laten ontstaan, die bijeenkomst was. Toen hadden wij gelijk een groot probleem. Ik had een gewetensprobleem; anderen ook: mag je dat doen of mag je dat niet doen? Wij hebben daar intern over gepraat, er best lang over gepraat. Ik kan mij nog herinneren dat wij toen bij de hoofdofficier geweest zijn. Ik weet niet wanneer hij bij de PG geweest is, maar er is behoorlijk over gepraat. Wij hebben gezegd: als wij nou iemand gewoon daar laten binnenkomen die absoluut geen contact zoekt...
De heer Vos:
Geen politieman?
De heer Koers:
...een politieman die eruit ziet als - en nu zeg ik het even zwart-wit - iemand met een crimineel verleden en je brengt hem dus in die geloofsgemeenschap waar onze hoofdverdachte aanwezig was die, zo zou je kunnen zeggen, het criminele verleden de rug toe gekeerd had, gekozen had voor die gemeenschap, maar wel dat wereldje nog kende en waarschijnlijk een bekeringsdrang zou hebben... En gelijk de eerste keer dat onze politieman zich daar vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de hoofdverdachte zelf nam contact met onze man op. Noot
Dit contact komt dus snel tot stand. Appie A. blijkt te weten van het (gefingeerde) crimineel verleden van de politie-infiltrant, wat het gehoopte gevoel van verwantschap biedt. Tevens gaat het contact over woonruimte die Ab zal kunnen regelen voor A 807. Naarmate het contact vordert worden de ontmoetingen uitgebreid naar de woonadressen van zowel Ab als van A 807, alwaar bij de laatste video-opnamen met geluidopname worden gemaakt. Koers verklaart dat het tot nu toe verloopt volgens plan:

De heer Koers:
En dit is iets wat zo apart is en waar zo zwaar over nagedacht is. Ik denk nog steeds na over de vraag: hoe ver mag je juist met dat soort dingen gaan? Daarom kan ik het u zo precies vertellen. Ik heb dit als CID-officier gedaan; ik heb ook uiteindelijk gezegd: doen. Ik heb ook heel veel gesprekken gehad bij de briefing en de debriefing en de begeleiding daarvan. Toen hebben wij gezegd: het is mooi dat dat contact er is, maar er mag in die gemeenschap absoluut niets gebeuren.
De heer De Graaf:
Wat bedoelt u met niets gebeuren?
De heer Koers:
Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd. Noot

Over en weer worden bij deze gelegenheden ontboezemingen gedaan over ieders crimineel verleden. Bij n van deze ontmoetingen zou Ab verteld hebben over zijn betrokkenheid bij de overval in Oosterbeek. Tevens vertelt Ab dat hij wil trouwen met zijn Chileense vriendin in Nederland waarna zij willen vertrekken naar Chili. Echter, er zijn problemen met de formaliteiten van de ondertrouw en hij vertelt geen geld te hebben om samen naar Chili te vertrekken. Hij werkt immers als concirge bij een school, waarvoor hij f.1500 per maand krijgt. De politie-infiltrant biedt hem aan om de tickets naar Chili te betalen, dit voorstellende in het kader van een soort ruil voor de woonruimte van Ab waar de politie-infiltrant dan in zou kunnen trekken. Zodoende kan er controle gehouden worden op de vertrekdatum. Later is er nog het plan om samen, Ab en A 807, naar Chili te vluchten omdat het de politie-infiltrant ook te heet onder de voeten zou zijn geworden. Om onduidelijke redenen verstrekt A 807 aan Ab een bedrag van 2500 gulden.

Echter, op een gegeven moment komt Ab niet meer opdagen bij de Jehova-diensten en niemand schijnt te weten waar hij is. Later blijkt dat de druk van de politie hem te groot is geworden omdat personen in zijn omgeving, waaronder zijn vriendin, worden aangehouden voor een verhoor over de connectie van Ab met de overval te Oosterbeek. Tevens blijkt hij gehoord te hebben dat A 807 een infiltrant is. In paniek stapt hij op een avond in oktober 1992 op het vliegtuig naar Chili, zonder zelfs zijn vriendin in te lichten. De vogel is gevlogen. Noot

Het onderzoek ter terechtzitting

Naar aanleiding van een uitleveringsverzoek van de Nederlands overheid aan de Chileense autoriteiten is Appie A. in november 1994 aan Nederland uitgeleverd. Dit ondanks het feit dat er geen uitleveringsverdrag is tussen Nederland en Chili.

Ter terechtzitting wordt door de voorzitter een brief voorgelezen van de hand van Appie A. waarin hij aan de nabestaanden zijn spijt betuigt. Hij bekent de overvallen. De verdediging voert ondermeer aan dat met betrekking tot de infiltratie-actie onregelmatigheden hebben plaatsgevonden waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in haar vervolging zal moeten worden verklaard. De rechtbank is echter van mening dat met het getuigenverhoor van de teamcommandant van het politile infiltratieteam en de overlegging van de processen-verbaal van A 807 genoeg uitsluitsel wordt gegeven over de gang van zaken tijdens de infiltratie. Tevens acht zij het recht op een rustig en ongestoord verloop van de godsdienstuitoefening niet geschonden. Bovendien wordt de op deze manier verzamelde informatie niet als bewijs gebruikt. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in haar vervolging van Appie A. Noot

De rechtbank oordeelt op 18 april 1995 Appie A. schuldig aan moord en poging tot moord, dubbele afpersing en een poging tot afpersing. Ondanks een psychiatrisch rapport dat Appie A. tijdens de misdrijven minder toerekeningsvatbaar was, is levenslange gevangenisstraf zijn deel. Noot Het ingestelde hoger beroep wordt ingetrokken.

5.6.4. Export zaak Twente Een illustratie van een opsporingsonderzoek waarbij een

combinatie van methoden wordt ingezet, waaronder burgerinfiltratie

Feiten en omstandigheden

In Twente houden de heren M., C. en B. zich bezig met criminele zaken. Al geruime tijd gaan er in Twente geruchten over de aard van deze zaken. Zij zouden zich bezig houden met mensensmokkel uit India en Pakistan naar Nederland en Engeland. Tevens zouden zij betrokken zijn bij de handel in verdovende middelen. Deze informatie bereikt de CID van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de RCID van de regiopolitie Twente. De informant van de RCID Twente is geclassificeerd meestal betrouwbaar, en de informatie gehoord/niet bevestigd. Noot

Een proactief onderzoek wordt gestart. In dit onderzoek komt wederom CID-informatie over de criminele organisatie van de informant maar nu met betrekking tot een concrete container, vermoedelijk met verdovende middelen. De politie besluit deze zaak nader te onderzoeken en richt een opsporingsteam op in januari 1994 onder de naam Exportteam. De KMar, in verband met de vermeende mensensmokkel, en de politie Twente zijn hierin vertegenwoordigd. Doel is om de criminele organisatie op te rollen en het wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen. Noot In de loop van het onderzoek blijkt inderdaad dat de organisatie zich bezighoudt met de smokkel van mensen (Sikhs) en verdovende middelen, zowel hard- als softdrugs. Het betreft eigenlijk twee deelorganisaties met enkele dwarsverbindingen. Beide opereren wel onder de leiding van B. en C. Deze Twentse organisatie is een zijtak van een criminele organisatie die opereert in het westen des lands. De opsporing richt zich op beide deelorganisaties. Deze casus richt zich met name op het onderzoek naar die tak
van de organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Dit vanwege de inzet van het middel burgerinfiltratie.

Politieel en justitieel onderzoek

De RCID Twente doet vanaf eind 1992 proactief onderzoek naar deze bende. Een observatieteam wordt ingezet en video-apparatuur wordt geplaatst. Tevens worden informanten gerund. Tijdens deze proactieve fase nemen andere opsporingsinstanties partijen verdovende middelen, die vervoerd worden in containers, in beslag die bestemd zijn voor de criminele organisatie in kwestie. Dit zijn drie partijen verdovende middelen. Deze acties leveren niet veel duidelijkheid op over de criminele organisatie. In de loop van het proactieve onderzoek kan de verkregen CID- informatie over de criminele activiteiten onvoldoende bevestigd worden. In januari 1994 besluit de RCID Twente om een container gecontroleerd door te laten teneinde uitsluitsel te krijgen over de vraag of de zaak zich nu leent voor ontmanteling door opsporing of niet. De politie observeert de container die naar een bedrijf in Geesteren gaat. Hierbij komen M. en B. in zicht. Het spul gaat zonder tussenkomst van de politie het milieu in. Noot De doorlating bevestigt de reeds aanwezige RCID informatie. Duidelijk wordt dat een opsporingsonderzoek kan worden opgestart.

Burgerinfiltratie

In januari 1994 wordt het Exportteam opgericht dat onderzoek gaat doen op basis van RCID-informatie en een analyserapport. Het blijkt dat er nog onvoldoende uitsluitsel is over de betrokkenheid van individuele leden van de criminele organisatie zowel bij de smokkel van verdovende middelen, als bij de mensensmokkel. Verder is er nog geen duidelijkheid over de lokatie van de opslagplaatsen van de verdovende middelen en de financile stand van zaken. De RCID besluit in januari 1994 tot de inzet van de eerder vermelde informant als burgerinfiltrant. Deze wordt door een andere RCID overgedragen. De introductie van een politie-infiltrant wordt niet mogelijk geacht gezien het gesloten familiekarakter van de criminele organisatie. De burgerinfiltrant moet duidelijkheid scheppen over de daadwerkelijke handel in verdovende middelen. Incidenteel mag hij strafbare feiten plegen teneinde zijn rol binnen de criminele organisatie op geloofwaardige wijze te vervullen. Hij heeft deelgenomen aan diverse transporten. De infiltratie-actie duurt ongeveer acht maanden. In deze periode wordt de infiltrant afgeluisterd en geobserveerd teneinde te checken of de verstrekte informatie klopt. Er worden geen processen-verbaal opgemaakt van de activiteiten van de infiltrant. Noot De infiltrant verdient aan zijn activiteiten voor de criminele organisatie. De afspraak is dat hij alle verdiensten inlevert bij de RCID. Dit is tot eind 1995 echter nog niet gebeurt. Er is hem een tipgeld van f.10.000,- in het vooruitzicht gesteld. Noot In het kader van dit opsporingsonderzoek worden zestien gerechtelijke vooronderzoeken geopend waarin een aantal opsporingsmethoden wordt ingezet, te weten het tappen van faxen en (auto)telefoons, al dan niet met een kolibrie, het parallel schakelen van semafoons en het opvragen van (historische) printgegevens. Tevens worden er acht strafrechtelijk financile onderzoeken geopend.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken