8 INFORMATIEHUISHOUDING

8.1 Inleiding

8.1.1 Omschrijving informatiehuishouding

Het kenmerk van elke opsporingsmethode is het verzamelen van informatie. Informatiehuishouding heeft betrekking op de opslag, het beheer en de verstrekking van politiegegevens, ongeacht de wijze van vergaring. Politiegegevens zijn bovenal tot een persoon herleidbare gegevens.

Uiteraard kunnen ten behoeve van de opsporing ook registers van voorwerpen worden aangelegd. Deze registraties bevatten wel altijd gegevens, die tot individuele personen herleidbaar zijn. Aangezien opsporing en vervolging uiteindelijk altijd gericht is op een concrete (rechts)persoon zullen ook de (registers met in eerste instantie) niet-persoonlijke gegevens, toch gerelateerd kunnen worden aan een bepaalde persoon. In dit hoofdstuk wordt in de eerste plaats - kort - aandacht geschonken aan het strafdossier. Daarna worden de registers behandeld. In de eerste plaats die beheerst worden door de Wet politieregisters (WPoIR), vervolgens de door de politie onderhouden registers, waarop de Wet persoonsregistraties (WPR) van toepassing is. Tot slot de voor de opsporing en vervolging van belang zijnde registers van de bijzondere opsporingsdiensten. Bij deze onderscheiden verschijningsvormen wordt achtereenvolgens onderzocht de aanleg van het register en de opslag van gegevens, het beheer van het register en de gegevensverstrekking. Vanzelfsprekend wordt het onderzoek beperkt tot die registers, die blijkens de bevindingen van de commissie van belang zijn voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. De registers van de criminele inlichtingendienst (CID-register) zullen de meeste aandacht krijgen. Afzonderlijke aandacht zal worden besteed aan de verstrekkingen van gegevens uit opsporingsregisters ten behoeve van bestuurlijke maatregelen om criminaliteit en verwevenheid tussen legale en criminele activiteiten tegen te gaan (bestuurlijke rechtshandhaving). Gegevensverstrekking in het kader van internationale samenwerking tussen staten wordt behandeld in hoofdstuk 10.

8.1.2 Het strafdossier

De voornaamste gegevensverzameling in de strafvorderlijke fase is het strafdossier, de stukken van het geding. Dit bevat processen-verbaal van politie, waarin eigen bevindingen gerelateerd worden en de verbalen inhoudende de verhoren van personen. Daarnaast bevinden zich in het dossier verslagen van deskundigen, uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en andere openbare registers, alsmede de formele stukken van het eigenlijke geding. Bij de laatste categorie moet gedacht worden aan de dagvaarding, aan de zitting voorafgaande vorderingen van het openbaar ministerie en verzoeken van de verdediging, alsmede de rechterlijke beslissingen daarop en voorts de verslagen van handelingen van de rechter(-commissaris). Het strafdossier is niet zo zeer een opsporingsmethode of -middel als wel het resultaat van de inspanningen van de opsporingsinstanties en het openbaar ministerie om tot veroordeling van een bepaalde persoon te geraken. De functies van het strafdossier en de zich daarin bevindende processen-verbaal zijn de rechter in staat te stellen het onderzoek op de terechtzitting nader te structureren, een bijdrage te leveren aan de beantwoording van de vraagpunten van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (de kwesties waarover in het geding een beslissing moet worden genomen, en voor zover het betreft de processen-verbaal met name de bewijsvraag), alsmede controle uit te oefenen op rechtmatigheid van de opsporings- en vervolgingshandelingen.

Krachtens artikel 152 Sv is elke opsporingsambtenaar verplicht ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hem opgespoorde strafbare feit en van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden. De processen-verbaal worden opgemaakt op ambtseed (artikel 153, eerste lid Sv). Voorts behoren de opgemaakte processen-verbaal onverwijld te worden gezonden aan de hulpofficier van justitie, die deze eveneens onverwijld doet toekomen aan de officier van justitie (artikel 156, eerste lid Sv). Voor de bijzondere opsporingsambtenaren geldt hetzelfde met uitzondering van de opsporingsambtenaren bij 's Rijks belastingen. Zij sturen de processen-verbaal naar het (ressortelijk) bestuur van 's Rijks belastingen (artikel
80, tweede lid Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)). Behoudens het geval dat dwangmiddelen zijn toegepast, doet het bestuur van 's-Rijks belastingen de processen-verbaal slechts toekomen aan de officier van justitie, indien het vervolging wenselijk acht.

In de praktijk worden niet alle processen-verbaal aan het openbaar ministerie gezonden, en voor zover zij wel worden ingezonden gebeurt dat niet altijd onverwijld. De inzending geschiedt pas als het onderzoek is afgerond, of in een fase verkeert dat een beslissing van het openbaar ministerie nodig is. Dit laatste is doorgaans het geval bij toepassing van dwangmiddelen, staande houden en aanhouding alsmede het ophouden voor verhoor niet meegerekend. Bovendien zal alleen dan proces-verbaal worden opgemaakt indien de bevindingen relevant zijn voor de zaak. Relevant zijn ook de voor de verdachte ontlastende bevindingen. Noot

Het hof te Amsterdam in zijn arrest van 9 juni 1994 (NJ 1994, 710) geeft dezelfde uitleg aan de relevantie: naast de bewijsvoering, dient ook ontlastend materiaal te worden vastgelegd, en indien zulks wordt nagelaten kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid indien de verdachte door dat verzuim in zijn verdediging is geschaad. In zijn arrest van 4 februari 1993 Noot heeft het hof Amsterdam de in de zaak verrichte pseudo-koop activiteiten en undercover-operaties niet relevant geacht. Noot In dat arrest overwoog het hof dat het standpunt dat opsporingsambtenaren gehouden zijn tot het opmaken van proces-verbaal van iedere opsporingshandeling, zonder meer op straffe van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij achterwege laten daarvan, in zijn algemeenheid geen steun vindt in het recht. Het hof merkt daarbij op dat het niet opmaken van processen-verbaal of het achterwege laten van inzending aan het openbaar ministerie zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging, indien zulks zou geschieden met de uitsluitende bedoeling opsporingsactiviteiten aan controle te onttrekken. In de zaak Henk R. deed die situatie zich voor, aldus hetzelfde gerechtshof, en werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard (Hof Amsterdam 1 december 1994, NJ 1995, 159).

Naar aanleiding van de zaak Giessen Nieuwkerk heeft de toenmalige minister van Justitie in 1929 bij circulaire van 20 december 1926 de aanwijzing gegeven dat alle opgemaakte processen-verbaal in een zaak in het strafdossier moeten worden opgenomen. De officier van justitie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het strafdossier. Het staat de rechter niet vrij om stukken uit het dossier te verwijderen, bijvoorbeeld op verzoek van de verdediging omdat het daarin vervatte bewijsmateriaal onrechtmatig zou zijn verkregen. De rechter kan natuurlijk wel verlangen dat aanvullend materiaal aan het dossier wordt toegevoegd. De verdediging kan aan de rechter materiaal ter voeging bij de stukken overhandigen.

De rechter hoeft in het vonnis geen verantwoording af te leggen voor het al dan niet gebruiken van bepaalde stukken. Dit is slechts anders indien in strijd met een daartoe strekkend verweer, bepaald bewijsmateriaal toch gebruikt wordt.

In de opsporingspraktijk maakt de politie van meer vormen van verslaglegging gebruik. Als het gaat om stukken ten behoeve van de vervolging, wordt in ieder geval de vorm van het proces-verbaal gekozen. Heeft de verslaglegging een ander doel, dan kan in bepaalde gevallen worden volstaan met een journaal of een rapport. Het journaal wordt vooral gebruikt om de elkaar opvolgende handelingen vast te leggen; een rapport voor de vastlegging en overdracht van inlichtingen. Deze andere vormen van verslaglegging voldoen in zoverre aan de vereisten van een proces-verbaal dat zij doorgaans wel op ambtseed zullen worden opgemaakt. Ten aanzien van het vereiste dat in het proces-verbaal zoveel mogelijk uitdrukkelijk de redenen van wetenschap worden opgenomen, schieten de andere vormen van verslaglegging weleens te kort. In de proactieve fase bestaat geen wettelijke plicht tot het opmaken van proces-verbaal. Immers, er is nog geen strafbaar feit gepleegd dat opgespoord en vervolgd zal gaan worden. Proactieve opsporing is echter wel strafrechtelijk onderzoek, zij het dat het (nog) geen plaats in het Wetboek van Strafvordering heeft gevonden. Daarvoor dienen derhalve oplossingen te worden gevonden die passen in het bestaande wettelijk stelsel en in ieder geval daarmee niet in strijd zijn, aldus - alweer - het Amsterdamse gerechtshof (10 januari 1995, NJ 1995, 254). In deze laatste uitspraak stelt het hof wel vast dat de rechter in staat moet worden gesteld de toepassing van bevoegdheden, waarbij inbreuk wordt gemaakt op rechten en vrijheden van - al dan niet verdachte - burgers, te toetsen. Dit geldt voor proactief optreden niet anders. In casu achtte het hof dat voldoende deugdelijk aantekening is gehouden door vastlegging in dagrapporten en journaals, op grond waarvan nader gerapporteerd kon worden en het hof voldoende inzicht meende te hebben om genoemde toets uit te voeren. Het hof acht het te billijken dat eerst na aandringen van de verdediging de verbaliseringsplicht in volle omvang is nageleefd, omdat ten tijde van het onderzoek de toepasselijke rechtsregels voor de proactieve fase in grootschalige strafrechtelijke onderzoeken niet in alle opzichten duidelijk zijn. De Hoge Raad overweegt in het arrest inzake Charles Z. van 19 december 1995 dat, hoewel een wettelijke voorziening ten aanzien van de verslaglegging van handelingen in de proactieve fase ontbreekt,
verslaglegging in enigerlei vorm nochtans niet achterwege mag blijven. Ingeval een (tactisch) opsporingsonderzoek volgt zal bij het opmaken van de processen-verbaal op de voet van artikel 152 Sv immers zonodig moeten kunnen worden teruggegrepen op hetgeen voorafgaand aan het opsporingsonderzoek is verricht en bevonden. Voorts geldt ook hier dat, indien de rechter in het eindonderzoek nadere opheldering verzoekt omtrent bepaalde feiten en omstandigheden, doeltreffend moet kunnen worden gereageerd. Uitgangspunt voor de te volgen verslaglegging is dat de rechter in het eindonderzoek, overeenkomstig de aan een eerlijk proces te stellen eisen, in staat zal moeten zijn de rechtmatigheid van het onderzoek te toetsen en zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de resultaten van dat onderzoek. In eerste instantie ligt toetsing van de in deze te volgen gedragslijn krachtens artikel 13 Politiewet bij de officier van justitie. Naast de verzameling van processen-verbaal van de opsporingsambtenaren ontstaat na de vordering gerechtelijk vooronderzoek ook een dossier dat door de rechter-commissaris wordt opgebouwd. De processen-verbaal van de onderzoekshandelingen en de beslissingen van de rechter-commissaris worden integraal aan het zaaksdossier toegevoegd. De rechter-commissaris heeft - net als tijdens de opsporingsfase de officier van justitie - de bevoegdheid om bepaalde stukken tijdelijk aan de verdediging te onthouden. Van die onthouding dient aan de verdachte kennis te worden gegeven. Deze kan daartegen een bezwaarschrift indienen. Na sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek gelden de beperkingen op de inzage niet meer (zie de artikelen 30-34 Sv). In de zaken, waarin een gerechtelijk vooronderzoek loopt ligt de zeggenschap over de verstrekking van informatie uit de stukken niet bij het openbaar ministerie, maar bij de rechter-commissaris. In grote zaken, waarin meer gerechtelijke vooronderzoeken lopen, is het de bevoegdheid van de rechter-commissaris om stukken over en weer in de dossiers te voegen. Zeker als ook gerechtelijke vooronderzoeken tegen onbekende verdachten zijn ingesteld - en in deze NN-GVO's lopen vaak taps - is de positie van de rechter-commissaris cruciaal voor de interne openbaarheid, aangezien de verdediging veelal geen weet heeft van die onderzoeken.

8.1.3 Persoonsgegevens en privacybescherming

In de betekenisartikelen van de onderscheiden privacywetten en -reglementen wordt het begrip persoonsgegeven gedefinieerd als een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke persoon (artikel 1 Wet persoonsregistraties (WPR)). De definitie in het Europees dataverdrag luidt: Personal data means any information relating to an identified or identifiable individual. Noot De vertaling luidt: iedere informatie betreffende een gedentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Noot Dit is een ruime omschrijving. Sommige gegevens zijn naar hun aard persoonsgegevens. Maar ook andere gegevens zijn als zodanig aan te merken, het gaat daarbij om gegevens die bepalend kunnen zijn voor hoe iemand in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld. Elk gegeven dat over een bepaalde persoon informatie kan verschaffen, geldt derhalve als persoonsgegeven. Elk bestand van gegevens, waarin zulke gegevens zijn opgenomen valt, voor zover het om de persoonsgegevens gaat, onder de werking van de privacywetten.

Het klassieke - al in de wetgeschiedenis gebruikte - voorbeeld hiervan is de op naam van de kentekenhouder geregistreerde gegevens omtrent voertuigen in het kentekenregister. Het gaat niet alleen om de aard van het gegeven, maar ook om de samenhang waarin het gegeven voorkomt. De combinatie van gegevens kunnen tot personen herleidbare informatie leiden. Voor de toepasselijkheid van de privacywetgeving is niet van belang of daadwerkelijk de herleiding tot een bepaalde persoon plaats vindt. Het gaat immers om de herleidbaarheid. Of van het laatste sprake is hangt af van de mogelijkheden waarover de houder of beheerder in de zin van expertise, technische faciliteiten en dergelijke beschikt, alsmede de beschikbaarheid van aanvullende informatie. Daarbij moet bedacht worden dat spontane herkenning, vergelijking van gegevens of koppeling aan gegevens eveneens zouden kunnen leiden tot herleiding. De zorgvuldige omgang met persoonsgegevens vergt dat de registratiehouder of -beheerder zich ervan rekenschap geeft, dat de herleidbaarheid in geval van verstrekking van een gegeven zich ook kan voordoen bij de ontvanger. Of sprake is van een persoonsregistratie hangt af van de samenhang tussen de gegevens in een verzameling en de systematische toegankelijkheid daarvan. Noot

Een bijzondere categorie gegevens zijn de zogenaamde gevoelige gegevens. Dit zijn de gegevens waaruit ras, politieke overtuiging, godsdienst of andere levensbeschouwing blijkt, alsmede die welke betrekking hebben op seksualiteit of intiem levensgedrag en persoonsgegevens van medische, psychologische, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke aard (artt. 6 Europees Dataverdrag, 7 WPR en 5 WPolR). Noot Deze gegevens kunnen naar hun aard iemands persoonlijke levenssfeer diepgaand raken. Ook hier geldt dat onder omstandigheden ook die gegevens als gevoelig moeten worden aangemerkt, die zelf niet de informatie bevatten, maar waaruit dergelijke informatie rechtstreeks kan worden afgeleid wanneer zij worden vastgelegd.
Ingevolge artikel 6 Europees Dataverdrag mogen deze gegevens slechts geautomatiseerd verwerkt worden, indien het nationale recht passende waarborgen ter zake biedt. Wat onder passende waarborgen dient te worden verstaan vermeld het verdrag niet. De Wet persoonsregistraties verlangt wel nadere regelgeving voor de opneming van dergelijke gegevens in een bestand. Deze is gegeven in het Besluit gevoelige gegevens (Stb. 1993, 158). Daarin is per type gevoelige gegevens vastgesteld in wat voor soort registratie deze mogen worden vastgelegd, onder de voorwaarde dat opneming hetzij noodzakelijk dan wel onvermijdelijk is voor het doel van de registratie, hetzij met toestemming van de betrokkene geschiedt. In de Wet politieregisters is vastgelegd dat niemand geregistreerd mag worden vanwege zo'n gegeven, maar eenmaal geregistreerd, kan opneming van zo een gevoelig gegeven plaatsvinden, indien dat onvermijdelijk is voor het doel van het register (artikel 5 WPolR.).

Voorts kent de Wet politieregisters nog het begrip antecedenten. Antecendenten zijn ook gevoelige gegevens en betekenen kortweg, dat tegen een bepaalde persoon een proces-verbaal is opgemaakt. Daarnaast wordt de verzending daarvan naar het openbaar ministerie aangegeven, alsmede het daaraan toegekende parketnummer en de beslissing van het openbaar ministerie of de rechter over de aangelegenheid waarop het proces-verbaal betrekking heeft (artikel 1 onder e WPolR. jo 2 Besluit Politieregisters (BPolR)). Teneinde de verstrekking van antecedenten aan de verdachte geregistreerde in verband met lopend onderzoek achterwege te kunnen laten, wilde de minister van Justitie een onderscheid maken tussen processen-verbaal ter zake van ambtshandelingen, waarbij uit de aard van die ambtshandeling vloortvloeit dat deze geheim gehouden moet worden. Op advies van de Registratiekamer is in plaats van dat onderscheid in de definitie het element dat de verdachte over het strafbare feit moet zijn gehoord, opgenomen. Noot Rechtspersonen genieten niet de bescherming van de privacywetgeving. Iets anders is dat registratie van rechtspersonen tevens gegevens herleidbaar tot natuurlijke personen - functionarissen van die rechtspersonen - kan bevatten. In zoverre is een registratie van rechtspersonen onder omstandigheden ook een persoonsregistratie.

De opneming in een register van gegevens die tot een natuurlijke individuele persoon zijn te herleiden vormt doorgaans een inbreuk op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken geregistreerde (artt. 8, tweede lid EVRM en 10 Grondwet). In aanvulling op het EVRM formuleert het Europees Dataverdrag beginselen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor zover het betreft geautomatiseerde gegevensbestanden.

De belangrijkste daarvan zijn dat de gegevens:
a. op eerlijk en rechtmatige wijze dienen te worden verkregen en verwerkt; b. worden opgeslagen voor bepaalde legitieme doelen en niet worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden;

c. toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn, uitgaande van de doelen waarvoor ze worden opgeslagen;
d. nauwkeurig zijn en zo nodig, worden bijgewerkt en
e. worden bewaard in zodanige vorm dat de betrokkene hierdoor niet langer te identificeren is dan strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgeslagen.
Voorts dienen de gegevens afdoende beveiligd te zijn tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, toevallig verlies en ongeoorloofde toegang, wijziging of verspreiding. De betrokkene moet kunnen kennisnemen van het bestaan van de registratie en zonder al te bezwarende voorwaarden uitsluitsel kunnen krijgen of over hem gegevens in de registratie zijn opgenomen. Hij dient in staat gesteld te worden - behoudens enkele toegelaten uitzonderingen - kennis te nemen van de gegevens en in het voorkomende geval die gegevens te doen verbeteren of uitwissen. Een ieder dient een rechtsmiddel ter beschikking te staan als aan een verzoek tot het verkrijgen van uitsluitsel, kennisneming of verbetering geen gevolg wordt gegeven. Tot slot dient het nationale recht te voorzien in sancties en rechtsmiddelen ter zake van schending van bepalingen waarmee uitvoering wordt gegeven aan deze grondbeginselen van gegevensbescherming. De in politieregisters opgenomen personen en organisaties hoeven niet per se veroordeelden of verdachten te zijn. Noot In tactische onderzoeken kunnen tijdelijke registers worden aangelegd (artikel 8 WPolR.), waarin alle in het onderzoek op enigerlei wijze naar voren komende personen kunnen worden opgenomen. Ook een CID-subject is niet per definitie verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid Wetboek van strafvordering. Een CID-subject kan immers ook zijn een persoon of organisatie ten aanzien van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij of zij als verdachte betrokken zal worden bij enig misdrijf met het oog waarop een CID-register is aangelegd (artikel 1 sub c CID-regeling 1995). Dit geldt in nog sterkere mate voor de grijze-veld-subjecten
en de in de CID-bestanden opgenomen contacten van CID-subjecten.

8.1.4 Verschijningsvormen van voor opsporing van belang zijnde registers

Politieregisters

De Wet politieregisters is van toepassing op alle registers die worden aangelegd in het kader van de in artikel 2 Politiewet 1993 omschreven politietaak. Noot Deze taakomschrijving omvat de daadwerkelijk handhaving van de rechtsorde en hulpverlening. De rechtshandhaving valt te onderscheiden in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en handhaving van de openbare orde. De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is onderdeel van de strafrechtelijke rechtshandhaving.

In het opsporingsonderzoek wordt een onderscheid gemaakt in open trajecten - tactisch onderzoek - en gesloten trajecten - CID-matig-onderzoek. De gesloten trajecten, die zich zowel in de voorfase als in een open (tactisch) traject kunnen voordoen, zijn niet bedoeld om geopenbaard te worden aan verdediging en rechter. Dit heeft gevolgen voor de wijze van verslaglegging van de daarbij gehanteerde opsporingsmiddelen en de opslag en verstrekking van de aldus verkregen gegevens.

De CID-regeling en daarbij horende privacy-reglementen voorzien in het bestaan van vier politieregisters bij elke Regionale criminele inlichtingendienst en vijf registers bij de Nationale criminele inlichtingendienst van de Divisie CRI van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Het betreft in de eerste plaats het CID-register, hierin zijn de CID-subjecten opgenomen. Voor rechtspersonen is een afzonderlijk register, het CID-subjecten-rechtspersonenregister, ingesteld. Daarnaast bestaan regionale en landelijk grijze-veld-subjectenregisters voor natuurlijke en voor rechtspersonen. De Nationale criminele inlichtingendienst (NCID) heeft daarnaast een verwijzingsindex voor geregistreerde CID-subjecten in alle vier de categorien, de CID-subjecten-index. In het vorige hoofdstuk is het Meldpunt ongebruikelijke transacties al besproken. De wet bepaalt dat het door het meldpunt te houden register een register is in de zin van de Wet politieregisters (artikel 4, eerste lid MOT).

In tactisch onderzoek zullen de werkzaamheden veelal worden gerelateerd bij proces-verbaal. In het bedrijfsprocessensysteem voor de recherche zit een module voor processen-verbaal. Deze module geldt als een politieregister. De recherche kan overigens ook voor elk onderzoek n of meer tijdelijke registers aanleggen (artt. 13 WPolR. en 8 BPolR.). Het voor een (tactisch) onderzoek aanleggen van een tijdelijk register is slechts een door de wet geboden mogelijkheid en zeker geen verplichting. Noot Voor een gewoon rechercheonderzoek wordt doorgaans geen tijdelijk register geopend. Aangiften worden aangemaakt in een module van het bedrijfsprocessensysteem en worden automatisch genummerd. Een vervolg proces-verbaal wordt niet in het bedrijfsprocessensysteem gemaakt maar in een normaal tekstverwerkingsprogramma. Van de afgesloten processen-verbaal worden HKS-registratieformulieren gemaakt en aldus in het Herkenningsdienstssysteem (HKS) verwerkt. In Amsterdam worden de hard kopie van de processen-verbaal tien jaar bewaard en daarna vernietigd. Vanaf 1987 worden de Amsterdamse verbalen op microfilm gezet. Wat daarvan de bewaartermijn is, is niet helemaal duidelijk. De Archiefwet is op deze stukken van toepassing.

Voorts onderhoudt de politie enkele registers met tactische gegevens afzonderlijk van het bestand of het dossier van het onderzoek, waarin ze zijn vergaard. Dit betreft onder meer het Opsporingssysteem (OPS), het Herkenningsdienstsysteem en Centrale verwijzingsindex (HKS/CVI) en het Nationaal Schengen informatiesysteem (NSIS). Daarnaast bestaan landelijke bestanden met vingerafdrukken (HAVANK), foto's en DNA-profielen. In de regio's zijn registers aangelegd ter zake van fraudebestrijding, beperking besturen motorrijtuigen, inbraakbestrijding, internationale rechtshulp politie, jeugd- en zedenzaken, milieudelicten, overvallenbestrijding, opkopers en helingbestrijding, permanent autoteam, schietwapenincidenten register, vandalismebestrijding, en verdovende middelen.

Volledigheidshalve zal de Wet op de justitile documentatie en het daarin geregelde Algemeen documentatieregister worden genoemd. Voor de opsporing heeft dit een marginaal belang, al is het wel de enige volledige bron van iemands justitile antecedenten. Het is niet in het onderzoek van de commissie betrokken. Eveneens blijven buiten beschouwing het bij dezelfde wet geregelde strafregister en de regeling inzake de verklaring omtrent het gedrag.

Registers van politie vallend onder de Wet persoonsregistraties

Naast de taken uit de Politiewet 1993 heeft de politie bij bijzondere wetten andere taken toebedeeld gekregen.
Hoewel de taken door de reguliere politie worden uitgevoerd, zijn zij niet direct te herleiden tot de politietaak, zoals omschreven in artikel 2 Politiewet 1993. Als meest sprekende voorbeelden gelden de Vreemdelingenwet (Vw), de Wet wapens en munities (WMM), de Wegenverkeerswet (WVW) en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Ook op de gebieden van de horeca en het milieu heeft de politie meer taken dan de strafrechtelijke handhaving van omvangrijke regelgeving. Voor de uitvoering van die taken zijn registers aangelegd. Sommige daarvan kunnen een rol spelen bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Daarbij valt te denken aan het Vreemdelingen administratiesysteem (VAS), en het register van vergunninghouders voor vuurwapens. Deze registers vallen niet onder het regime van de Wet politieregisters, maar onder de Wet persoonsregistraties danwel worden zij beheerst door een eigen bij of krachtens de wet vastgestelde regeling (artikel 2, tweede lid WPR). De Werkgroep gegevensbestanden geeft een overzicht van de instanties die voor de opsporing van belang zijnde registraties houden. Noot Andere persoonsregisters vallend onder de WPR

De Wet persoonsregistraties heeft betrekking op alle persoonsregistraties die worden gevoerd door het bedrijfsleven en op de persoonsregistraties die worden gevoerd op het gebied van de overheid, het onderwijs, de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening (ook wel te onderscheiden in de publieke en semi-publieke sector). Noot

Als voorbeeld van registraties, gevoerd door het bedrijfsleven kunnen worden genoemd: registraties van verzekeringsmaatschappijen, banken, het Bureau Kredietregistratie Tiel, de PTT, expertisebureaus, garagebedrijven/autoverhuurbedrijven/auto-importeurs, de NV Databank Woerden, beveiligingsdiensten van particuliere instellingen/bedrijven, woningbouwcorporaties en reis- en luchtvaartmaatschappijen. De registraties op het gebied van de overheid zijn te verdelen in drie categorien, te weten: registraties van de bijzondere opsporings- (en controle)diensten (AID, ECD, FIOD, Douanerecherche, Milieubijstandsteam e.d.), registraties van geprivatiseerde opsporingsdiensten (bedrijfsverenigingen, BUMA/STEMRA, spoorwegpolitie, stichting havenbeveiligingsdienst, luchthavenpolitie e.d.) en registraties bij de reguliere politie (zie hiervoor, onder 1.4.2).

Veel persoonsregistraties kunnen voor de opsporing van belang zijn. Voor zover het betreft particuliere registraties zijn deze behandeld in hoofdstuk 6 overige informatie-inwinning. De registers van de bijzondere opsporingsdiensten zijn geen registers in de zin van de Wet politieregisters. Het zijn registers in de zin van artikel 17 Wet persoonsregisteraties. Bijzondere opsporingsdiensten werken ingevolge artikel 11 Politiewet 1993 met de politie samen. De verstrekking van informatie vanuit de bijzondere opsporingsdiensten aan de politie geschiedt op grond van artikel 18, derde lid Wet persoonsregistraties. De verstrekking van gegevens door de politie aan buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van een publiekrechtelijk lichaam is geregeld in artikel 14 Wet politieregisters. Enkele registers zijn niet ten behoeve van de opsporing aangelegd, maar voor het toezicht op de naleving van de regelgeving. Het register levert echter wel een bijdrage aan de opsporing van strafbare feiten betreffende de regelgeving waarvoor het register is aangelegd, maar kan eveneens inzicht verschaffen in andere strafbare feiten. De Inlichtingendienst van de belastingen is primair gericht op de richtige heffingen, draagt bij aan de opsporing van belastingdelicten, maar kan eveneens inzicht geven in witwassen, herkomst van gelden en uitgaven betreffende bijvoorbeeld drugdelicten. Hetzelfde kan gezegd worden voor vergelijkbare dienst bij de douane, het Douane informatie centrum (DIC).

Register van de Binnenlandse veiligheidsdienst

De Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) heeft tot taak het verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven, danwel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, danwel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (artikel 8, tweede lid onder a Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV)). De minister van Binnenlandse Zaken stelt in overeenstemming met de minister van Justitie regels vast omtrent het beheer van de verzameling van persoonsgegevens die door de BVD wordt gehouden (artikel 16, derde lid WIV). Op basis hiervan is de Privacyregeling BVD tot stand gekomen. Noot Deze regeling onderscheidt drie typen registraties (artikel 2). Naast de registraties bij de BVD (BVD-registraties) is ze ook van toepassing op de gegevensverzameling door ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV. Dit zijn de registraties ten behoeve van de BVD gehouden bij de politile inlichtingendienst (PID) (tegenwoordig: RID) en de registraties ten behoeve van de BVD gehouden bij de grensbewakingsambtenaren. Deze twee decentrale registraties worden PID-registraties en grensbewakingsregistraties genoemd.


volgende         inhoudsopgave en zoeken