8.3 Beheer van registers, sturing en controle

8.3.1 Politieregisters

Beheer, sturing en controle houden in de eerste plaats in voorafgaand toezicht, aanwijzing van de met uitvoering belaste functionarissen, reguliere en incidentele controle, uitoefening van het gezag en de uitoefening van rechten door de registreerden.

Door het centrale gezag zijn, hoewel artikel 2 Besluit beheer regionale politiekorpsen daartoe basis biedt, geen aanwijzingen gegeven voor het instandhouden van registers, behoudens de CID-regeling. Voor het overige worden de registers geheel geregeerd door de privacyreglementen.

De beheerder van een politieregister stelt, na overleg met het bevoegd gezag, voor het register een (privacy)reglement vast. Bij politieregio's is de beheerder van de registers de als korpsbeheerder aangewezen burgemeester, bij de KLPD is dat de minister van Justitie en bij de KMar de minister van Defensie (artikel 1 sub f.1 t/m 6 WPolR.). Het bevoegde gezag is, indien het gaat om de opsporing van strafbare feiten, de officier van justitie (artikel 13 Politiewet). De inhoud en het gebruik van een register kunnen immers ingrijpende gevolgen hebben voor de wijze waarop strafbare feiten kunnen worden opgespoord en vervolgd. Noot Voorziet het reglement in de opneming van gevoelige gegevens (artikel 5, derde lid WPolR.), de mogelijkheid van koppeling (artikel 6, tweede lid WPolR.) en bepaalt het in hoeverre het de beheerder mogelijk zal zijn de geregistreerde geen mededeling te doen of en zo ja welke hem betreffende gegevens zijn opgenomen (artikel 21, derde lid WPolR.), dan dient voorafgaand aan de vaststelling van het reglement, de Registratiekamer te worden gehoord. Bij het van toepassing verklaren van modelprivacyreglementen behoeft geen advies van de Registratiekamer te worden gevraagd. Voor veel gangbare opsporingsregisters zijn modelreglementen vastgesteld. Het voorafgaande toezicht op het reglement beperkt zich in die gevallen dus tot de vraag of de officier van justitie zich kan verenigen met het toepasselijk zijn van het modelreglement. Onder de in 8.2 besproken onderwerpen, die het reglement moet bevatten, vallen enkele beheerskwesties, zoals het recht op kennisneming en verbetering door geregistreerden, de bevoegdheid tot het invoeren en wijzigen van gegevens, alsmede de verwijdering van gegevens, de aanwijzing van degene met zeggenschap over het register en de aanwijzing van degene met de dagelijkse leiding belast. Tevens wordt bij reglement de verstrekking waaronder begrepen de directe toegang, nader geregeld.

In de reglementen wordt standaard de korpschef aangewezen als registerbeheerder. De chef van het onderdeel waar het register is ondergebracht, is belast met de dagelijkse leiding over het register. De autorisatie voor toegang tot het register, de opneming en verwijdering van gegevens, alsmede de aanduiding van betrouwbaarheid van gevoelige gegevens, is niet bij het reglement zelf bepaald, maar dit wordt gedelegeerd aan de degene, die de dagelijkse leiding heeft.

Zo bepaalt artikel 5 van het modelreglement voor het Herkenningsdienstsysteem: Het hoofd van de Herkenningsdienst wijst bij besluit functionarissen aan die belast zijn met de opname van een aanduiding omtrent de betrouwbaarheid betreffende de in artikel 7 bedoelde gevoelige gegevens.
Bij de officier van justitie ligt slechts de bevoegdheid tot incidentele controle. Dit kan alleen spelen wanneer in concrete strafzaken, die hem ter kennis worden gebracht, registers een rol spelen in het kader van de rechtmatige opsporing. De wet geeft de officieren geen direct toegang tot de registers, doch regelt slechts verstrekkingen aan hen.

Artikel 15, eerste lid onder a. Wet politieregisters bepaalt: dat uit politieregisters op hun verzoek gegevens worden verstrekt aan leden van het openbaar ministerie, voor zover zij deze behoeven in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie dan wel over andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast;

De meeste officieren van justitie lezen hierin dat zij geen controle bevoegdheid hebben op de politieregisters.

De voorzitter :
Ik wil graag weer terug naar de algemene vraag. Heeft u voldoende invloed op het werk van de CID? Kunt u op een bevredigende wijze uw gezag uitoefenen als officier?
De heer De Groot:
Laat ik het zo zeggen. Ik denk dat het OM - ik praat niet alleen over de persoon van De Groot want ik heb maar het onderdeeltje CID - op zichzelf een voldoende onderbouwde gezagspositie heeft tegenover de politie om de CID te laten werken zoals het OM vindt dat de CID moet werken. Ik run de CID. Als wij het hebben over bijvoorbeeld projectmatige inzet en prioriteitsstelling, dan gebeurt dat door het bevoegd gezag. Dat ligt in principe op het landelijk of op het plaatselijk niveau bij de burgemeester of bij de hoofdofficier en daar dienen de prioriteiten vastgesteld te worden. Dat is ook een vorm van gezag en van sturing. Als ik praat over mijn CID, dan denk ik dat ik daar een voldoende mate van gezag over heb. Als u mij vraagt of ik alles kan bekijken en beoordelen, dan is mijn antwoord: nee, dat kan ik niet, omdat de klassieke CID-werkzaamheid natuurlijk een werkzaamheid is die zich in beginsel aan de waarneming van het openbaar ministerie onttrekt.
De voorzitter:
Waarom?
De heer De Groot:
Omdat het eigenlijke CID-werk in feite een opslag en koppeling van informatie is die geregeld is in de Wet en het Besluit politieregisters. De Wet en het Besluit politieregisters behelzen een gesloten systeem. Tot dat systeem heeft het openbaar ministerie geen toegang.
De voorzitter:
Hoe kunt u dan het gezag uitoefenen, als u tot dat systeem geen toegang hebt?
De heer De Groot:
Het gaat niet om het gezag van het systeem. Het gaat erom wat er wordt ingevoerd in het systeem en wat eruit komt. Mijn persoonlijke opvatting is dat het OM meer zicht zou moeten hebben op wat er ingevoerd wordt in het systeem.
De voorzitter:
Waar heeft u nu te weinig zicht op?
De heer De Groot:
Daar heb ik te weinig zicht op. Ik heb te weinig zicht op wat er in het systeem wordt ingevoerd. Heel duidelijk. Ik heb geen zicht op waar de informatie die in CID-registers wordt ingevoerd, daar wordt opgeslagen, gecombineerd, vandaan komt. Het is een soort centrifugeverhaal. Ik heb er geen zicht op of deze informatie rechtmatig is, of het geen informatie betreft die vernietigd had moeten worden.
De voorzitter:
Maar dat moet u toch hebben?
De heer De Groot:
Ik vind dat ik dat in principe moet hebben, maar dat is mijn opvatting. Ik ben er ook een voorstander van dat dat onder controle komt van het openbaar ministerie.
De voorzitter:
U bent toch ook verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van wat er daar gebeurt?
De heer De Groot:
Precies. Ik ben het daar volledig met u eens. Mijn enige controle is, wanneer de informatie uit het systeem komt, daar vragen naar te stellen. Dat is te weinig. Ik denk dat je controle moet hebben op de invoer van de informatie. Dat is n controlemoment. Daarnaast moet je controle hebben op de uitvoer van de informatie. De controle op de invoer van de informatie ontbreekt geheel.
De voorzitter:
U heeft dus ook geen controle op wie er CID-subject wordt en wie niet?
De heer De Groot:
Nee, dat heb ik niet. Een CID verzamelt informatie en spuugt op een gegeven moment CID-subjecten uit waarmee ik geconfronteerd word. Noot
Anderen zijn de mening toegedaan dat de officier wel degelijk (feitelijk) recht op inzage heeft.

De voorzitter:
Officieel kan de officier van justitie dat nog niet eens weten. Hij heeft geen inzage.
De heer Patijn:
Dat is een misverstand dat ik...
De voorzitter:
Of vindt u dat hij dat nu wel mag?
De heer Patijn:
Artikel 2, tweede lid, van de CID-regeling is hier ook wel eens genoemd. Het geeft de bevoegdheid van het openbaar ministerie over het functioneren van de CID. Het was ook zo bedoeld toen het werd opgeschreven. Artikel 15 van de Wet politieregisters zegt, dat de officier van justitie in verband met de uitoefening van zijn gezag over de politie gegevens kan krijgen uit de CID. Als hij het nodig vindt...
De voorzitter:
Hij heeft geen inzage! De heerPatijn: Maar hij kan met een politieman aan de toetsen zeggen: ik wil nu dat en dat zien, want dat heb ik nodig voor mijn gezag. Ik heb dat overlegd met de voorzitter van de

Registratiekamer. Dat is dan conform de huidige regeling.

De voorzitter:
Hoe komt het dan dat al die officieren die hier langs komen zeggen: dat mag ik niet doen?
De heer Patijn:
Dat heeft de politie ze verteld.
De voorzitter:
Juist! Dus u zegt dat een officier het op basis van de huidige regeling best mag.
De heer Patijn:
Ja, het verwijt is altijd...
De voorzitter:
Je moet wel een slalom maken. Waarom staat het nu niet gewoon in de CID-regeling? Is er een mystieke kracht aan het werk geweest die dat wilde verhinderen?
De heer Patijn:
Misschien even terug naar het privacyrecht in het algemeen. Het verwijt is altijd dat het privacyrecht ontzettend ingewikkeld is. Dat is volkomen juist. Ik heb wel eens rondgelopen met de vraag of wij dat niet eenvoudiger kunnen maken. Ik heb gezien dat alle landen van de Europese Unie en van de Raad van Europa hetzelfde probleem hebben. Het privacyrecht is ontzettend ingewikkeld. Dat ligt in de aard van de materie. Dat een officier niet zo een, twee, drie weet wat hij wel of niet mag, vind ik inleefbaar. Noot
Daarnaast blijkt in de dagelijkse praktijk dat officieren van justitie in bepaalde regio's wel rechtstreeks toegang krijgen tot registers en langs die weg beoordelen in hoeverre de gang van zaken voldoet aan eisen van rechtmatigheid.

De heer Vos:
De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de CID-bestanden kijkt.
Mevrouw Gonzales:
Dat klopt.
De heer Vos:
Wanneer maakt u de keuze zoiets te doen? U moet de CID toch ook zijn eigen werk laten doen.
Mevrouw Gonzales:
Pardon?
De heer Vos:
Hoe maakt u de afweging om eens een keer door te prikken?
Mevrouw Gonzales:
Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de ontwikkelingen. Een keer in de week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat op doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
De heer Vos:
Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
Mevrouw Gonzales:
Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe vaak.
De heer Vos:
Talloze keren.
De heer De Graaf:
Het CID-bestand is iets anders dan een informantenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Exact. Het is goed dat u het zegt.
De heer De Graaf:
Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet talloze keren bekijken.
De heer De Graaf:
Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
Mevrouw Gonzales:
Ja.
De heer De Graaf:
Kent u de namen van de informanten?
Mevrouw Gonzales:
Ja, die ken ik. Noot De eis van rechtmatige verkrijging van een gegeven, als voorwaarde voor opneming van dat gegeven in een politieregister (artikel 4, tweede lid WPolR) is moeilijk controleerbaar omdat in de verslaglegging de wijze van verkrijging en de inhoud van de informatie van elkaar gescheiden worden.
De voorzitter:
Vindt u dat in CID-vastleggingen duidelijk moet worden welke opsporingsmethoden en -middelen gebruikt zijn?
De heer Barendregt:
Ik vind dat de bron van de informatie bekend moet zijn. Daarnaast - en dat kan hand in hand gaan - is er de methodiek die gebruikt is. Ik wil niet zo ver gaan dat elke inwinning per proces-verbaal moet worden vastgelegd. Voldoende rapportage in het systeem, herleidbaar op datum, personen, bronnen en methodieken, kunnen altijd leiden tot een proces-verbaal. Noot
Artikel 14, eerste lid onder f Besluit politieregisters regelt de verstrekking van gegevens aan personen die de beheerder heeft benoemd in een commissie die toezicht houdt op de naleving van de gestelde regels bij of krachtens de wet met betrekking tot het register, voor zover het reglement dat bepaalt en de politieministers, de Registratiekamer gehoord, met het reglement hebben ingestemd. In geen der modelreglementen is voorzien in een dergelijke commissie van toezicht.

De algemeen toezichthoudende taak wordt geacht te worden uitgeoefend door de Registratiekamer. Zo is na invoering van de Wet politieregisters de taak van de Commissie van toezicht geautomatiseerde
herkenningsdienst overgenomen door de Registratiekamer. De Registratiekamer ziet toe op de werking van de politieregisters overeenkomstig het bij of krachtens de Wet politieregisters bepaalde en op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het algemeen. Uit het jaarverslag van de Registratiekamer over de periode 1992-1993 blijkt dat de kamer in het kader van taken krachtens de Wet Politieregisters zich vooral heeft gericht op de totstandkoming van (model)reglementen, voorlichting en advisering, alsmede klachtbehandeling. Haar toezichthoudende taak heeft geleid tot drie onderzoeken, te weten naar de prostitutieregisters, het prostituantenregister te Groningen en het Vreemdelingen administratiesysteem. Daarnaast is de Registratiekamer begonnen met het inventariseren van problemen in de informatie-uitwisseling tussen politie en bedrijfsleven. Ten aanzien van de CID-registers is de Kamer kennelijk niet toegekomen aan een concrete invulling van deze taak. Krachtens artikel 15, tweede lid CID-regeling 1995 wordt de Registratiekamer in kennis gesteld van koppelingen van het CID-register aan registers, waarvan de doelstelling niet nauw aansluit bij die van het CID-register.

Naast de Registratiekamer kan de burger zich ook wenden tot de Nationale ombudsman. Voor de instelling van de Registratiekamer en de inwerkingtreding van de Wet politieregister was dit - afgezien van de onrechtmatige daadsactie bij de civiele kamers van de gerechten - het enige forum.

In het rapport 92/810 stelde de ombudsman vast dat bij het gemeentepolitiekorps structureel geen controle en verificatie van de opname van gegevens uit processen-verbaal in het herkenningsdienstsysteem, in casu vermelding van vuurwapengevaarlijkheid, plaatsvonden. In het concrete geval was de ombudsman van mening dat betrokkene ten onrechte als vuurwapengevaarlijk in de registers van de herkenningsdienst was opgenomen. Een ieder kan aan de beheerder van een politieregister vragen hem mede te delen of, en zo ja welke, hem betreffende persoonsgegevens in een politieregister zijn opgenomen, aan wie deze zijn verstrekt en wat de herkomst van de gegevens is (artikel 20, eerste lid WPolR.). Overigens doet de beheerder daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm. De ratio hiervan is dat anders deze procedure zou kunnen gaan concurreren met de regeling van de verklaring omtrent het gedrag uit de Wet op de justitile documentatie. Een dergelijk verzoek moet worden geweigerd voor zover de goede uitoefening van de politietaak of gewichtige belangen van derde daartoe noodzaken (artikel 21, eerste lid WPolR.). Van antecedenten of gegevens die op verzoek van de geregistreerde zelf zijn opgenomen (bijvoorbeeld aangifte) dient in alle gevallen kennisneming te worden toegestaan (artikel 21, tweede lid WPolR.). De betrokkene kan tevens verwijdering of verbetering van opgenomen gegevens vragen (artikel 22 WPolR.). Dit verzoek kan eveneens worden geweigerd. Indien de beheerder niet aan voornoemde verzoeken voldoet, kan de betrokkene zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek, de beheerder te bevelen alsnog aan dat verzoek te voldoen (artikel 23 WPolR.). Beklag over de weigering mededeling te doen over de inhoud van een register dan wel over de weigering tot correctie kan worden gedaan bij de rechtbank. De rechtbank kan zich dan laten adviseren door de Registratiekamer. Het beklag kan ook direct gedaan worden bij de Registratiekamer. Artikel 8 Wet politieregisters verklaart de artikelen 9 en 10 Wet persoonsregistraties betreffende vergoeding van schade bij niet naleving van de privacyvoorschriften, alsmede rechterlijke bevelen ter zake van naleving van overeenkomstige toepassing. Onbekend is hoe vaak geregistreerden gebruik maken van deze voorzieningen. Blijkens de jaarverslagen van de Nationale ombudsman en de Registratiekamer hebben slechts enkele geregistreerden zich gewend tot deze instituten voor zover het gaat om politieregisters. Het aantal aan de Registratiekamer voorgelegde schriftelijke verzoeken om bemiddeling bleef even als de vorige jaren beperkt. Dit geldt ook voor het aantal door geregistreerden schriftelijk ingediende klachten. De inzet van privacyfunctionarissen in de verschillende politieregio's en de voorlichting door de Registratiekamer hebben ook in 1994 een preventief effect gehad. Noot In 1994 bracht de Nationale ombudsman 35 rapporten uit over het vastleggen van informatie en het verstrekken van informatie. Anders dan in voorgaande jaren was daaronder geen rapport naar aanleiding van klachten over signaleringen in het opsporingsregisters. Noot Een uitspraak van de Registratiekamer van 21 december 1994 had betrekking op de weigering te voldoen aan een verzoek om uit een CID-register aan een belanghebbende (verdachte) Noot mee te delen op welke datum, althans in welke periode diens auto is gesignaleerd bij een bepaald perceel. Na kennisneming van de geregistreerde gegevens en na te zijn genformeerd over de achtergrond van de zaak, oordeelt de Registratiekamer dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de aard en inhoud van de gegevens voldoende leiding vormen om tot de conclusie te komen dat de goede uitvoering van de politietaak danwel gewichtige belangen van derden - de informant - ertoe noodzaken kennisneming te weigeren. Dit oordeel is ter kennis van de rechter-commissaris gebracht. De zittingsrechter heeft de in het geding gebrachte CID-informatie niet zonder meer als toereikend beschouwd. De rapportage van de Registratiekamer kon dat tekort niet wegnemen. De informant is vervolgens als bedreigde getuige gehoord door rechter-commissaris. Mede op basis daarvan is verdachte veroordeeld.

8.3.2 CID-registers

Bij Verklaring van de Registratiekamer van 9 september 1993 Noot zijn modelreglementen vastgesteld voor de CID en grijze veld-registers. Een groot deel van de inhoud van de CID-regeling 1995 (met name artikelen 7-20) is ontleend aan deze modelreglementen. Overbrenging van de bepalingen van het modelreglement naar de CID-regeling heeft tot voordeel dat deze bepalingen nu dwingend zijn voorgeschreven. In de praktijk wordt niet gecontroleerd of de opslag van gegevens en de daaruit als automatisme voortvloeiende registratie van (rechts)personen als CID-subject, grijze-veld-subject of niet-subject (contact) voldoen aan de in de regelgeving neergelegde criteria. Eveneens vindt geen stelselmatige controle van de evaluatie- en bruikbaarheidscodes plaats. De praktijk leert dat eenmaal gegeven waarderingen zelden of niet worden veranderd.

Artikel 7 model-privacyreglement CID (overeenkomstige bepaling CID-regeling 1995) geeft over het schonen van bestanden regels. Uitgangspunt is dat informatie waarvan de opslag niet langer noodzakelijk is uit het register wordt verwijderd en wordt vernietigd. Het register moet daartoe minstens eenmaal per jaar worden gecontroleerd. Gegevens aangaande subjecten worden in ieder geval uit het register verwijderd na verloop van vijf jaren na de laatste opname. Een grijze-veld-subject moet na zes maanden worden verwijderd. Die zes maanden termijn is bedoeld om te bezien of uit nadere informatie de persoon alsnog als CID-subject kan worden aangemerkt en worden opgenomen in het CID-register.

In Noord-Oost Gelderland wordt van de te schonen informatie een uitdraai gemaakt. De informatierechercheurs geven dan aan of informatie verwijderd kan worden of dat een persoon tot subject kan worden opgewaardeerd. Amsterdam heeft begin 1993 het gehele bestand aan informatierapporten en daarmee het aantal CID-subjecten geschoond. Het aantal van 25.000 informatierapporten is teruggebracht naar 7.000. Daarmee is ook het aantal CID-subjecten teruggebracht met enkele duizenden. Zuid-Holland-Zuid kondigde aan het bestand subjecten te gaan schonen.

De gegevens die omtrent informanten worden vastgelegd lopen sterk uiteen. In het ene korps bevat het informantendossier niet veel meer dan de personalia, een nummer en de mededeling dat de informant zich ook schuldig maakt aan strafbare feiten. Verder is geen foto van de informant aanwezig, geen uittreksel uit de herkenningsdienst, geen gecumuleerde uitdraai van door de informant geleverde informatie, geen evaluatie en geen overzicht van aan de informant gedane betalingen. In andere korpsen zitten al deze gegeven wel bij elkaar in n dossier.

De RCID-en gebruiken verschillende bedrijfsprocessensystemen. De meest gebruikte zijn Octopus, RBS en Vidocq. Uit een in 1991 in opdracht van de Begeleidingscommissie CID gehouden onderzoek blijkt volgens de conclusies, dat elk korps maar wat aan rotzooit en vooral het eigen produkt te vuur en te zwaard verdedigt, doch dit gaat samen met een duidelijke behoefte aan cordinatie en afstemming, welke wens het kennelijk aflegt tegen de vrees voor louter centrale aansturing en lokale bemoeienis. Noot In het rapport wordt gesproken over eiland-automatisering. Volgens enkele CID-cordinatoren zullen naar verwachting de RCID-en de komende jaren gaan werken met RBS of Octopus.

8.3.3 Andere persoonsregistraties vallend onder WPR

De registratiehouder deelt binnen vier weken na de eerste opneming van een persoonsgegeven aan de geregistreerde mee dat dit het geval is. De geregistreerde kan kennisgeving van en kennisneming (inzage) van de over hem of haar opgeslagen gegevens en de herkomst daarvan verlangen (artikelen 28 en 29 WPR), alsmede de mogelijkheid onjuiste, irrelevante, verouderde of onvolledige gegevens te wijzigen, verwijderen of aan te vullen, het zogenaamde correctierecht (artikel 31 WPR). De houder van het register kan echter de mededeling, kennisneming en inzage weigeren, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van onder meer de veiligheid van de staat of de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wel de inspectie, controle en toezicht door of vanwege overheidsorganen of andere organen met een publiekrechtelijke taak. Artikel 30 Wet persoonregistraties biedt voorts nog de volgende limitatief opgesomde weigeringsgronden: economische en financile belangen van de staat en andere openbare lichamen (sub c) en gewichtige belangen van anderen dan de verzoeker, de houder daaronder begrepen (sub e).

8.3.4 Register van de Binnenlandse veiligheidsdienst


In artikel 14 Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten is de zorg voor geheimhouding van gegevens en bronnen alsmede voor de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld opgedragen aan de cordinatoren en hoofden van de diensten. De bepaling biedt daarmee onder meer bescherming aan informanten en agenten.

Gezien het hieronder nog te bespreken verbod tot informatieverstrekking en de aard van het veiligheidswerk rijst de vraag of de burger recht heeft op informatie inzake een door de BVD ingesteld onderzoek. Daarbij kan nog onderscheid worden gemaakt tussen een zelfstandige verplichting van de overheid om op eigen initiatief informatie te verschaffen (notificatie) en een verplichting om slechts desgevraagd de informatie te ver schaffen. Het huidige regeringsstandpunt op dit terrein is als volgt weer te geven. Noot Voor een burger mag geheim worden gehouden dat een onderzoek zal worden ingesteld of gaande is.

Verder vloeit een notificatieverplichting niet dwingend voort uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Wel moet in het licht van artikel 13 EVRM een mogelijkheid tot doen van beklag (een remedie) voor de burger bestaan. De regering is van oordeel dat een mogelijkheid is om in de WIV te verwijzen naar de Nationale ombudsman. Noot Een alternatief kan ook geboden worden door de instelling van een bijzondere - al dan niet parlementaire - commissie. De regering heeft nadere bestudering van deze mogelijkheden aangekondigd. Uit de voornemens van de minister van Binnenlandse Zaken is niet de conclusie te trekken dat de burger de mogelijkheid zal krijgen over hem aangelegde dossiers in te zien. Persoonsgegevens, die gelet op de doelstelling van de registratie hun betekenis hebben verloren, moeten worden verwijderd (artikel 12 lid 1 Privacyregeling BVD). De BVD heeft met de schoning van het omvangrijke archief een grote achterstand. De documentatie over personen beslaat alleen al 680 meter. Treffend is in dit opzicht is de door de onderzoekscommissie inzake verwijdering en vernietiging van BVD-dossiers aangehaalde uitspraak van een voormalig hoofd van dienst bij de BVD: Wij waren op zoek naar een speld in een hooiberg en derhalve verzamelden wij hooibergen. Noot De onderzoekscommissie komt tot de bevinding dat in het verleden de informatiebehoefte van de individuele medewerker veelal als uitgangspunt gold en dat op tamelijk willekeurige wijze aan dossiervorming werd gedaan. Deze commissie stelt voor een deel van het archief te vernietigen. Daarbij geldt als criterium dat de laatste vijf jaar niets meer aan het dossier is toegevoegd. Verwacht wordt dat de vernietiging een tijdrovende klus wordt in verband met de vele onderlinge verwijzingen in het archief en de voorschriften uit de Archiefwet. Voorgesteld wordt de begeleiding van de vernietiging op te dragen aan de Algemene Rekenkamer. De vergaring en vernietiging van informatie in het verleden wordt door de commissie gekarakteriseerd als een nogal willekeurige aanpak. Noot

Blijkens het rapport 94/812 van de Nationale ombudsman inzake klachten over de burgemeester van Nijmegen met betrekking tot de werkzaamheden van de toengeheten Plaatselijke inlichtingendienst, vallen de registraties van deze dienst voor zover het gaat om de openbare orde taken onder het regime van de Wet politieregisters. In ieder geval wordt ten aanzien van de schoning en vernietiging van de opgenomen gegevens deze wet toegepast: jaarlijkse schoning van de gegevens die niet meer van belang zijn voor de werkzaamheden, en in elk geval uiterlijk na vijf jaar.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken