8.4 Verstrekking

8.4.1 Juridische grondslag

Wet politieregister

Onder het verstrekken van gegevens uit een persoonsregistratie wordt verstaan het bekendmaken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in die registratie zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens zijn verkregen. Onder verstrekken van gegevens aan derden wordt verstaan het verstrekken aan een persoon of instantie buiten de organisatie van een houder, met uitzondering van het verstrekken aan de bewerker of de geregistreerde (artikel 1 WPR).

De Wet politieregisters heeft - in tegenstelling tot de WPR - een gesloten verstrekkingsregime. De wet geeft een limitatieve opsomming van personen en instanties, aan wie in min of meer nauwkeurig omschreven gevallen, gegevens moeten worden verstrekt. Bovendien is het een verplichtend regime. Indien de bevraging wordt gedaan door een ambtenaar, die handelt ter uitvoering van zijn wettelijk opgedragen (politie)taak, moeten, geregelde uitzonderingen daargelaten, de gevraagde gegevens uit een politieregister worden verstrekt. Voor
een belangenafweging door de registerbeheerder is dan geen plaats meer. Aan opsporingsambtenaren van politie en Koninklijke marechaussee worden uit politieregisters die gegevens verstrekt die zij behoeven voor de vervulling van hun taak. Aan opsporingsambtenaren in dienst van een publiekrechtelijk lichaam (met name de bijzondere opsporingsdiensten) worden die gegevens verstrekt, die zij nodig hebben voor de opsporing van strafbare feiten in een bepaald onderzoek waarbij zij zijn betrokken. Voor de overige opsporingsambtenaren (bijvoorbeeld BUMA/STEMRA) wordt naast de voorwaarde dat het moet gaan om gegevens, die zij behoeven voor een bepaald onderzoek, de aanvullende eis gesteld dat hen voorafgaande toestemming is verleend door de officier van justitie (in afzonderlijke gevallen) of door de minister van Justitie (in het algemeen) (artikel 14 WPolR.). Noot Op hun verzoek worden aan leden van het openbaar ministerie en burgemeesters gegevens uit politieregisters verstrekt voorzover zij die nodig hebben in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie. Burgemeesters kunnen voorts de beschikking krijgen over gegevens nodig voor de afgifte van verklaringen omtrent het gedrag. Korpschefs wordt op hun verzoek gegevens verstrekt voor de uitoefening van hun bevoegdheden op grond van de Wet wapens en munitie (zo ook de Commissaris van de Koningin), Wet op de weerkorpsen en particuliere beveiligingsorganisaties. Voorts kunnen gegevens worden verstrekt voor zover dit voortvloeit uit de Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten (artikel 15 WPolR.).

Bovenstaand verstrekkingsregime wordt beperkt door het Besluit politieregisters. De beheerder van een politieregister is bevoegd de verstrekking van gegevens betreffende politie-informanten, gegevens uit een CID-register en gegevens die bij verstrekking direct gevaar voor de geregistreerden of voor derden kunnen opleveren aan alle bovengenoemde opsporingsambtenaren te weigeren. Verder kan verstrekking achterwege worden gelaten als de betreffende gegevens slechts konden worden verkregen onder de voorwaarde dat deze alleen voor een bepaald doel gebruikt zouden worden. Die voorwaarden moet dan wel vastgelegd zijn in een proces-verbaal en blijken uit het register (artikel 11 BPolR.). Noot Bovengenoemde weigeringen zijn slechts toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Anders dan in het normale geval is hier dus ruimte gecreerd voor een belangenafweging door de verstrekker. Hij heeft voorts de mogelijkheid beperkingen op te leggen aan het gebruik van de verstrekte gegevens. Binnen de hoofdregel van het verstrekkingsregime van de Wet politieregisters geldt - anders dan bij de Wet persoonsregistraties - niet de voorwaarde dat verstrekking moet passen binnen het doel van het register (de zogenaamde doelbinding). De verstrekkingsverplichting bestaat indien de verstrekking past binnen de goede taakuitoefening van de vragende partij. Het Besluit politieregisters maakt op deze hoofdregel uitzondering voor de tijdelijke registers, grijze veld-registers, hulpverleningsregisters en registers van het MOT. Uit deze registers worden slechts gegevens verstrekt voor zover die verstrekking in overeenstemming is met het doel waarvoor genoemde registers zijn aangelegd.

Op deze uitzondering maakt het besluit vervolgens weer nagenoemde uitzonderingen (artikel 12 BPolR.): Voor tijdelijke registers geldt dat verstrekking ondanks strijd met het doel plaatsvindt, ten behoeve van de opsporing van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, ten behoeve van de opneming in een CID- of grijze veld-register, of als uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een bepaalde persoon voortvloeit. Voor grijze veld-registers geldt dat verstrekking in strijd met het doel alleen plaats kan vinden aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties voor zover deze dat behoeft voor de goede uitvoering van de taak en het alleen die gegevens betreft op grond waarvan vastgesteld kan worden of iemand is opgenomen in het register. Voor de hulpverleningsregisters geldt dat verstrekking in strijd met het doel van het register slechts plaatsvindt met uitdrukkelijke instemming van de geregistreerde. Voor de registers van het MOT geldt dat met het doel van het register strijdige verstrekking kan, indien het een verstrekking betreft ten behoeve van opneming in het grijze veld- of CID-register, uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een bepaalde persoon voortvloeit, of het een verstrekking aan leden van het openbaar ministerie betreft, die redelijkerwijs van belang geacht kan worden ter voorkoming en bestrijding van misdrijven die vallen onder het zogenaamde CID-criterium.

Verstrekking van gevoelige gegevens vindt aan opsporingsambtenaren slechts plaats voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Aan leden van het openbaar ministerie en burgemeesters vindt verstrekking plaats voor zover dit onvermijdelijk is voor de goede uitvoering van bovenomschreven taken (artikel 12, derde lid BPolR. jo artikelen 5, 14 en 15 WPolR.).

Een politieregister mag slechts gekoppeld worden met andere politieregisters, of met een verzameling van persoonsgegevens voor zover dit betreft de persoonsregistraties van het Rijk, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen en de daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven. Koppeling vindt derhalve niet plaats met registraties van het bedrijfsleven (artikel 4, eerste lid BPolR.) en evenmin met registraties van de semi-publieke sector op het gebied van onderwijs, de gezondheidszorg en maatschappelijke

dienstverlening (artikel 17 sub b en c WPR). De wet stelt aan toegestane koppeling twee eisen. Het dient noodzakelijk te zijn voor de goede uitvoering van de politietaak en moet in overeenstemming met het reglement zijn. De minister van Justitie kan indien dat noodzakelijk is voor de opsporing van een misdrijf waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, in afwijking van voorgaande, toch toestemming voor koppeling verlenen. Bij besluit vindt in het kader van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een beperking plaats van het aantal bestanden waarmee gekoppeld mag worden. Van elke koppeling moet proces-verbaal worden opgemaakt. Koppeling met tijdelijke registers mag slechts voorzover dit noodzakelijk is voor het doel van het tijdelijke register (artikel 4 BPolR. jo artikel 13, eerste lid WPolR). Bij koppeling moet een aantal zaken in dat proces-verbaal worden vastgelegd, zoals doel en datum van koppeling, of de koppeling heeft geleid tot nieuwe persoonsgegevens e.d. (artikel 5 BPolR.).

Voor de beoordeling van de vraag of koppeling toegestaan is zullen steeds vier vragen moeten worden gesteld: 1. mag de bevrager zijn bestand met het bestand van de verstrekker koppelen, 2. mogen de gegevens ontvangen worden,

3. mag de verstrekker zijn bestand met het andere bestand koppelen en
4. mogen de gegevens verstrekt worden?
Een voorbeeld: De FIOD koppelt een van zijn bestanden met een bestand van de politie en krijgt daarmee gegevens uit het politieregister verstrekt, dit mag
ad 1. voorzover in het reglement ex artikel 20, tweede lid sub h WPR de bevoegdheid tot koppelen is opgenomen.
ad 2. niet relevant (vergelijk gesloten verstrekkingsregime WPolR.)
ad 3. aangezien de politie ex artikel 6 WPolR jo artikel 4 BPolR. mag koppelen met een register van een bijzondere opsporingsdienst en voor zover de koppeling in overeenstemming met het reglement van het politieregister is.

ad 4. voor zover FIOD de te ontvangen gegevens behoeven voor de opsporing van een strafbaar feit bij het onderzoek waarbij hij is betrokken ex artikel 14 sub c WPolR.

CID-regeling 1995

Op basis van de Wet politieregisters geldt een verplicht verstrekkingsregime binnen de politie, mits de gegevens benodigd zijn voor de goede vervulling van de politietaak. Dit verplichtende regime geldt niet voor de CID-en (artikel 11 BPolR. en 11 CID-regeling 1995). Zij kunnen volstaan met verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en verder aan andere RCID-en en het NCID.

De zogenaamde CID-status is bepalend voor de verstrekkingsverplichting. Aangezien naast de 28 CID-eenheden geen onderdelen van de politie of organisaties de zogenaamde CID-status hebben kan niet zonder meer, ook al is het nodig voor de vervulling van de politietaak informatie uit het CID-register worden verstrekt. De CID-status heeft geen andere betekenis.

De voorzitter:
Wat is dan nog de CID-status, als volgens de wet (red: artikel 14 WPolR) elke ambtenaar van politie voor de uitoefening van zijn taak toegang kan krijgen tot die registers? Wat is dan in hemelsnaam juridisch gezien nog de CID-status? Heeft dat enige waarde?
De heer Patijn:
Dat je actief informatie gaat inwinnen!
De voorzitter:
Maar dat staat nergens! Wat is dat dan toch?
De heer Patijn:
Het is iets dat zich in de politiepraktijk heeft ontwikkeld en dat dan op een goed moment boven water komt.
De voorzitter:
Dus de CID-status is louter de praktijk, maar juridisch niks?
De heer Patijn:
Nee! Noot Intern in een RCID is doorgaans sprake van volledige openheid omtrent de in de centrale registratie opgenomen gegevens. Extern - zowel binnen als buiten het korps - wordt nogal wisselend geopereerd. De verstrekking geschieden door de chef RCID, of door de administratief-rechercheurs, of door de medewerkers van de afdeling verwerking of analyse, dan wel door het infocentrum. Daarnaast geven runners ook mondeling informatie aan de tactische recherche. Soms worden slechts de 4x4 -informatierapporten uitgegeven, soms geschiedt dit uitsluitend bij proces-verbaal door de chef RCID opgemaakt. Verstrekkingen binnen het eigen korps gaan veelal mondeling. De schriftelijke verstrekking geschiedt binnen het eigen korps slechts voor zover dat voor de opbouw van het opsporingsdossier of voor de vervolging noodzakelijk is. De verstrekking van door observatie verkregen informatie voor zover ondergebracht in de CID-registers geschiedt door middel van dezelfde procedure als de overige aanwezige CID-informatie. In beginsel wordt elke verstrekking geregistreerd, maar de mondelinge informatie-uitwisseling levert geen vermelde verstrekking op. Bij n korps wordt de RCID-informatie alleen bij proces verbaal verstrekt, maar dan
alleen wanneer het tactische onderzoek succesvol is afgesloten en de informatie nodig is voor de bewijsvoering. De 00-informatie (informatie, die wegens herleidbaarheid tot de bron nooit operationeel gebruikt kan worden, zie later) wordt in beginsel nooit verstrekt, ook niet binnen het eigen korps. Indien de RCID-chef constateert dat het tactische onderzoek de verkeerde kant op gaat, terwijl hij over 00-informatie beschikt welke kant het wel op moet, kan de teamleider van het tactische onderzoek worden ingefluisterd. In hoeverre dit standaardpraktijk is, is onduidelijk. De toegezegde geheimhouding van de identiteit en zorg voor de veiligheid van de informant gaat zo ver dat men een moordzaak onopgelost zal laten, zelfs als de oplossing in de als 00 gekwalificeerde CID-informatie besloten ligt. De beheerder is bevoegd verstrekking van gegevens betreffende politieinformanten, gegevens uit een CID-register en gegevens die bij verstrekking direct gevaar voor de geregistreerden of voor derden kunnen opleveren te weigeren, tenzij die gegevens noodzakelijk zijn om vast te kunnen stellen of een persoon een CID-subject is (artikel 11, eerste lid sub b BPolR.). Verder kan verstrekking worden geweigerd als de betreffende gegevens slechts konden worden verkregen onder de voorwaarde dat deze alleen voor een bepaald doel gebruikt zouden worden. Die voorwaarden moet dan wel vastgelegd zijn in een proces-verbaal en blijken uit het register (artikel 11 BPolR.). Daarnaast kunnen op grond van de CID-regeling 1995 bij verstrekkingen beperkingen aan het gebruik van de gegevens worden opgelegd. Koppeling van CID-registers met andere persoonsregistraties vindt eveneens plaats onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor de gewone politieregistraties. Met dien verstande dat de voorwaarde - nodig voor de goede
uitvoering van de politietaak - wordt uitgelegd overeenkomstig het doel van het CID-register, te weten dat het noodzakelijk moet zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven die gezien hun ernst en frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Het doel waarvoor een grijze veld-register is aangelegd - het vaststellen of de geregistreerde in samenhang met andere gegevens kan worden aangemerkt als CID-subject - beperkt de verstrekkingsmogelijkheid. Verstrekking lijkt daardoor alleen plaats te kunnen vinden aan personen die daarop aanspraak kunnen maken ingevolge hun werkzaamheden bij de CID. Daarop is ten behoeve van het MOT de uitzondering gemaakt dat aan hen die gegevens kunnen worden verstrekt die noodzakelijk zijn om te kunnen vaststellen of een persoon in dat register is opgenomen.

Ook de koppelingsmogelijkheden worden beperkt door het doel van het grijze veld-register (artikel 17, 19 en 20 CID-regeling 1995, jo artikel 12 sub b jo 14, tweede lid BPolR.). Voor zover bekend heeft de minister van Justitie nog nooit gebruikt gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 6, vierde lid Wet politieregisters om in bijzondere gevallen indien het noodzakelijk is voor de opsporing van een misdrijf, waardoor de rechtsorde ernstig geschokt is, toestemming te geven een politieregister te koppelen anders dan hier voor uiteen is gezet.

Artikel 30 WPolR vormt het sluitstuk op het gesloten verstrekkingsregime, in die zin dat wanneer aan en persoon of aan een instantie een gegeven uit een politieregister wordt verstrekt, hij dat gegeven ingevolge die bepalingen in beginsel geheim dient te houden. Verstrekking is alleen mogelijk indien een op de wet gebaseerd voorschrift mededeling toelaat, danwel de uitvoering van de betrokken taak tot bekendmaking noodzaakt. Door sommigen wordt dit laatste wel gezien als een mogelijkheid om aan het gesloten verstrekkingsregime te ontkomen, zodat bijvoorbeeld toch CID-informatie aan het bestuur verschaft kan worden.

Wet persoonsregistraties

Aangezien gegevens slechts mogen worden gebruikt op een wijze die met het doel van de registratie verenigbaar is, mag binnen de organisatie van de houder alleen het noodzakelijke worden verstrekt aan personen die op grond van hun taak van deze gegevens kennis kunnen nemen (artikel 6 WPR). Koppeling mag alleen plaatsvinden indien de doelstelling van beide registraties dat toelaat en het in het reglement is beschreven (artikel 20, tweede lid sub h WPR.) (zie hoofdstuk 6 Informatie-inwinning van deze bijlage). Indien een rechtspersoon houder is, zal dus een ieder buiten de organisatie van die rechtspersoon in beginsel derde zijn. Binnen een concern betekent dit, dat de concernmaatschappijen ten opzichte van elkaar derden zijn. De WPR kent met betrekking hiertoe voor alle persoonsregistraties n hoofdregel: gegevens mogen worden verstrekt aan derden voor zover,

a. zulks voortvloeit uit het doel van de registratie of
b. wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift dan wel
c. met toestemming van de geregistreerde.
Buiten deze gevallen kunnen, voor zover hier van belang, uitsluitend op verzoek gegevens aan een derde worden verstrekt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek (uitbesteed fenomeenonderwerp) of statistiek (
misdaadanalyse), danwel op grond van een dwingende en gewichtige reden, voorzover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Een voorbeeld: de politie vraagt een vliegtuigmaatschappij naar de vluchtgegevens van een bepaalde persoon. Deze bevraging zal hoogstwaarschijnlijk niet vallen onder de a t/m c genoemde gevallen (uitgaande dat vanuit tactische overwegingen het niet gewenst is dat de geregistreerde op de hoogte wordt gesteld van het verzoek van de politie).

Derhalve zal onderzocht moeten worden of in casu sprake is van een dwingende en gewichtige reden. Naar de woorden van de minister van Justitie ten tijde van de totstandkoming van de WPR zal de politieman een spoedeisend belang moeten hebben dat op zichzelf genomen van voldoende betekenis is. De minister heeft hierbij tevens de voorbeelden calamiteiten en noodgevallen gebezigd. Noot De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke verdenking dat een misdrijf, voorzien in de Opiumwet is gepleegd, een zodanig dringende en gewichtige reden oplevert dat het verschaffen van inlichtingen over telefoonnummers en tenaamstelling van telefoonaansluitingen door de PTT op grond van artikel, 11 tweede lid WPR in accordance with law (artikel 8, tweede lid EVRM) is en dus gerechtvaardigd is. Het spoedeisend belang (bij noodgevallen of calamiteiten) lijkt hiermee enigszins naar de achtergrond te zijn geschoven. De houder heeft een verstrekkingsbevoegdheid en hij is degene die de belangenafweging maakt. Aan het vorenstaande doet niet af dat, indien gegevens ondanks afwezigheid van een dwingende en gewichtige reden worden verstrekt, de mogelijkheid bestaat dergelijke informatie in een strafzaak te gebruiken. Noot Als het gaat om een publieke of semi-publieke registraties geldt naast eerder omschreven hoofdregel een ruimere regeling indien de bevrager een persoon of instantie is met een publiekrechtelijke taak (bijvoorbeeld de politie). In dat geval kunnen gegevens worden verstrekt voor zover de bevrager die gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad (artikel 18, derde lid WPR). Dit houdt in dat in het geval de CID gegevens opvraagt uit het register van de FIOD er geen dringende en gewichtige reden behoeft te worden aangevoerd. Er dient slechts te worden onderzocht of de vraagstelling valt binnen de taakstelling van de CID en de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Ook hier wordt die afweging gemaakt door de verstrekker. Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van een koppeling zal getoetst moeten worden aan bovengenoemde verstrekkingsregel voor (semi)publieke bestanden: behoeft de bevrager de gegevens voor de uitvoering van zijn (publieke) taak en wordt de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig geschaad? Noot Daarnaast geldt het vereiste dat de mogelijkheid tot koppeling in het toepasselijke reglement is geregeld (artikel 18, derde lid jo artikel 20, tweede lid sub h WPR). Een voorbeeld: De politie koppelt een van haar bestanden met een bestand van bijvoorbeeld de FIOD en krijgt daarmee gegevens uit het FIOD-register verstrekt, dit mag:

ad 1. aangezien de politie ex artikel 6 WPolR. jo artikel 4 BPolR. mag koppelen met een register van een bijzondere opsporingsdienst en voor zover de koppeling in overeenstemming met het reglement van het politieregister is;

ad 2. voor zover de te ontvangen gegevens noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de politietaak; ad 3. indien is voldaan aan de hoofdverstrekkingsregel van artikel 11 WPR verstrekking uit FIOD-register in overeenstemming met het doel van de registratie, wettelijk voorschrift, toestemming geregistreerde of aanwezigheid van een dringende en gewichtige reden, alsmede voor zover in het reglement ex artikel 20, tweede lid sub h WPR de bevoegdheid tot koppelen is opgenomen;

ad 4. voor zover de ontvanger de gegevens behoeft voor de uitvoering van hun taak en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Verstrekking blijft achterwege in geval van een ambts- of beroepsgeheim dan wel een wettelijk verplichting tot geheimhouding in een concreet geval (artikel 11, derde lid WPR). De woorden uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift zijn ontleend aan artikel 272 Wetboek van Strafrecht, zij hebben danook dezelfde betekenis als in dat artikel. In dit kader kan onder een geheimhouder worden verstaan, een ambtenaar, de accountant, de notaris en de arts, alsmede bepaalde boven- en ondergeschikte personen, zoals de geneesheer-directeur van een ziekenhuis of het kantoorpersoneel van de advocaat. De geheimhoudingsplicht vindt haar begrenzing in de wettelijke verplichting tot het afleggen van een verklaring voor de rechter-commissaris of de rechtbank, dan wel de uitlevering van stukken op bevel van de rechter-commissaris, behoudens het geval van verschoning. De beroepsuitoefenaars die zich op verschoning kunnen beroepen zijn beperkt. Het betreft de arts, de geestelijke, de notaris en de advocaat. De Hoge Raad heeft ook het verschoningsrecht voor een juridisch medewerker van het bureau voor rechtshulp en een reclasseringsmedewerker, voorzover het niet betreft zijn voorlichtingstaak aan de rechter, erkend. Noot

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Voorzover hier van belang verschaft artikel 17 WIV aan de cordinator en het hoofd van de BVD de bevoegdheid zich te wenden tot de houder van een verzameling van persoonsgegevens in bij machtiging van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie gezamenlijk omschreven gevallen of soorten van gevallen. De machtiging dient de duur van de termijn waarvoor deze geldt in te houden. Die termijn bedraagt ten hoogste een jaar. In het derde lid van artikel 17 WIV worden de bij of krachtens de wet (denk aan de Wet Persoonsregistraties) voor een houder van dergelijke gegevens geldende voorschriften buiten toepassing verklaard. Artikel 17 WIV geldt overigens weer niet voor justitile gegevens die krachtens de Wet op de justitile documentatie zijn geregistreerd, voor verklaringen omtrent het gedrag en voor gegevens ten aanzien waarvan ingevolge artikel 36 van de Wet op de justitile documentatie een geheimhoudingsplicht geldt. Met toepassing van artikel 17 WIV kan de BVD derhalve toegang hebben tot het CID-register en het grijze veld-register alsmede tot gegevens opgeslagen in het HKS.

Voor de samenwerking tussen het openbaar ministerie en de politie enerzijds en de BVD anderzijds is artikel 22 WIV van belang. In het eerste lid is bepaald dat de leden van het openbaar ministerie, door tussenkomst van de procureur-generaal, mededeling aan de BVD doen van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor de BVD van belang achten. De onder de procureur-generaal, portefeuillehouder BVD vallende landelijk officier van justitie speelt bij de verstrekking van gegevens aan de BVD een rol. Voor de ambtenaren van de regiopolitie, de grensbewaking en de Koninklijke Marechaussee geldt een soortgelijke verplichting. Gegevens die voor de dienst van belang zijn dienen zij te verstrekken aan de korpschef of aan ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV. Deze zenden de gegevens, indien zij dat van belang achten, aan de BVD. Artikel 22 , derde lid WIV biedt de mogelijkheid van overleg tussen de procureur-generaal en het hoofd van de BVD. Alle betrokkenen bij de uitvoering van de WIV zijn verplicht tot geheimhouding, ook nadat de betrokkenheid is beindigd (artikel 23, eerste lid WIV). Deze verplichting geldt niet tegenover degene aan wie de ambtenaar ondergeschikt is (artikel 24, eerste lid WIV). Bij optreden als getuige of deskundige in een rechtsgeding kan de geheimhoudingsplicht door een schriftelijke ministerile ontheffing worden doorbroken (artikel 24, tweede lid WIV). De staatsveiligheid wordt als een belang van zo primaire waarde beschouwd dat aan de bescherming daarvan prioriteit moet worden gegeven ten opzichte van de waarheidsvinding in strafzaken. Het gaat hier om een verschoningsrecht voor hetgeen de betrokken ambtenaar in functioneel verband tot zijn opdracht heeft vernomen of hem is gebleken. Het gaat hier om een uitbreiding van de klassieke geheimhouders (arts, notaris, geestelijke en advocaat) als bedoeld in artikel 218 Sv.

8.4.2 Feitelijke toepassing

Algemeen

Verstrekking van gegevens is de uitgifte van een gegeven uit een register aan een derde. Verstrekking vindt visa versa plaats binnen een regionaal politiekorps, tussen de korpsen onderling, tussen korpsen en bijzondere opsporingsdiensten, tussen korpsen en bestuur, alsmede tussen korpsen en particulieren. De verstrekking geschiedt mondeling of schriftelijk. In de politiecultuur komen informele verstrekkingen voor aan andere instanties en particulieren. Daarnaast komen ook verstrekkingen bij proces-verbaal voor. In dat geval wordt de inhoud van de geregistreerde gegevens weergegeven in een proces-verbaal en aldus vrijgegeven. Afgezien van de CID-registers zijn de politieregisters gevuld met gegevens, die zonder nadere voorwaarden bruikbaar zijn in het kader van de vervulling van de politietaak. Indien de bevraging past in dit kader geldt voor de houder van een politieregisters een verplichting tot verstrekking. Van deze verplichting zijn onder omstandigheden uitgezonderd de CID-registers, de tijdelijke registers en de registers aangelegd ten behoeve van de hulpverlenende taak van de politie. Voor de registers die bij de politie worden gehouden, maar die niet zijn terug te voeren op de politietaak ex artikel 2 Politiewet 1993 geldt het regime van de Wet persoonsregistraties. Dit betekent bij bevraging voor de houder van het register dat hij een afweging van belangen moet maken. De gewone opsporingsambtenaar kan alle hiervoor genoemde opsporingsregisters (laten) bevragen.

Wat een probleem lijkt is om informatie uit een tactisch onderzoek die niet rechtstreeks bruikbaar zijn voor dat onderzoek op te slaan en toegankelijk te maken voor eventueel later onderzoek. Slechts via HKS zijn immers de operationeel gebruikte gegevens terug vinden. Voorts is een praktische moeilijkheid dat de informatie uit een lopend onderzoek die bruikbaar is voor een ander onderzoek of op zichzelf voldoende grond is voor een nieuw zelfstandig onderzoek niet kan worden vrijgegeven zonder het eerste onderzoek te schaden. Voor bijvoorbeeld de telefoontap is het aanleveren van de informatie aan de CID geen begaanbare weg. In het ene
korps/arrondissement (Haaglanden/Den Haag) gaat in zo'n geval de informatie via de rechter-commissaris terug naar de politie en in het andere (Amsterdam) verstrekt de met afluisteren belaste opsporingsambtenaar of teamleider van het onderzoek de informatie, eventueel met de mededeling dat gezien de huidige stand van het onderzoek over de tap als zodanig thans geen mededelingen kunnen worden gedaan, maar mogelijk in een later stadium wel, danwel dat niet uitdrukkelijk de tap als bron wordt genoemd, maar slechts wordt vermeld dat het gaat om informatie uit lopend onderzoek.

Afhandelingscode en verstrekking van CID-informatie

Bij de evaluatie van de ingewonnen inlichtingen staat naast een betrouwbaarheidscode ook een afhandelingscode. De betrouwbaarheidscode is niet alleen van belang voor de misdaadanalyse, maar uiteraard ook voor de politiedienst die van de inlichtingen operationeel gebruik wil maken. De waardering voor bruikbaarheid (afhandelingscodes) is:

00. kan niet gebruikt worden;
01. alleen gebruiken na overleg met afzender;
10. operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden;
11. operationeel te gebruiken.
De gebruikte coderingen spreken haast alle voor zich. Over de 00(dubbel-nul)-informatie moet nog worden opgemerkt dat de reden om bepaalde gegevens niet voor operationeel gebruik vrij te geven gelegen is in de bescherming van de bron. Het verzwijgen van de identiteit van de informant is zelden afdoende bescherming. De aard en inhoud van de gegevens zijn vaak van dien aard dat het voor de betrokkenen duidelijk zal zijn wie de inlichtingen aan de politie heeft verstrekt. Om die reden kan de informatie ook zonder bronvermelding niet worden vrijgegeven. De 00-informatie wordt in beginsel niet voor tactisch onderzoek verstrekt. Wel komt voor dat de RCID-chef de 00-informatie de teamleider van het tactische onderzoek influistert. De 00-informatie kan wel tussen de RCID-en worden uitgewisseld, al gebeurt dat niet altijd. Zo wordt volgens RCID Haaglanden de 00 wel binnen het ressort uitgewisseld, maar niet daarbuiten in verband met vermeende lekken elders in de politie-organisatie. Noord-Oost Gelderland meldt dat alle 00-informatie aan de NCID wordt verstrekt en zonodig aan alle RCID-en.

De verstrekkingen van CID-informatie geschieden mondeling, door middel van een zogeheten 4x4-formulieren of door middel van een proces-verbaal van de chef-CID. De mondelinge verstrekkingen en die door middel een 4x4 kunnen doorgaans worden gedaan door alle CID-medewerkers, zowel de informatierechercheurs als de administratieve krachten die het systeem feitelijk beheren.

Van de omvang van de mondelinge verstrekking is geen beeld te krijgen. In beginsel zal ook bij een mondeling (telefonische) bevraging in het geautomatiseerde bestand een aantekening worden gemaakt van de bevraging. In Octopus wordt automatisch een verstrekkingenkaart gemaakt, indien op het hoofdmenu de keuze verstrekkingen wordt gemaakt. Deze automatische registratie vindt niet plaats als aan de hand van de keuzemogelijkheid zoeken de informatie op de terminal wordt gezet. Bij eerste bevraging met name als deze via de runners loopt, zal via de menukeuze zoeken. Schriftelijke verstrekkingen gaan uitsluitend bij proces-verbaal, en dan alleen indien de verstrekking in schriftelijke vorm nodig is voor de dossiervorming. Bij de schriftelijke verstrekking kan de automatische registratie niet worden ontlopen. Zuid-Holland-Zuid heeft een eigen CID-bestand onder de naam Frits. Daar worden de verstrekkingen handmatig bijgehouden. Het verstrekkingenbestand geeft geen adequaat beeld van de verstrekking.

In Drenthe worden de verstrekkingen (mogelijkerwijs alleen de 4x4) met de pen bijgehouden op A4-tjes, waarop in onderscheiden velden wordt aangegeven het nummer van het informatierapport, datum verstrekking, aan wie versterkt is, de korte inhoud van de informatie of het onderwerp en overige opmerkingen. In Gelderland-Zuid worden de verstrekkingen, zowel 4x4 als in proces-verbaalvorm bijgehouden aan de hand van de postregistratie: nummer van het poststuk, geadresseerde, datum, kenmerk (gelijk aan het nummer van het poststuk) alsmede een classificatie (niet toegelicht).

Indien CID-informatie een rol in het strafdossier moet spelen zal de informatie worden verstrekt door middel van een proces-verbaal van de chef RCID. In dat verbaal worden de inlichtingen uit de CID-informatierapporten opgenomen en wordt melding gemaakt van de evaluatiecodering. Alle overige gegevens, zoals data van de aan het verbaal ten grondslag liggende rapporten, de namen van de informatierechercheurs, het nummer van de informant en dergelijke worden weggelaten. De onderscheiden RCID-en hanteren overigens niet een eensluidende introductie in het verbaal. Elke RCID heeft zijn eigen standaardformulering. In beginsel wordt de gehanteerde methode om aan de informatie te komen in het midden gelaten. De achterliggende CID-informatierapporten komen nooit op tafel van de rechter. Zo nodig zal de chef RCID op de terechtzitting als
getuige verschijnen. Inzet bij de verstrekking van CID-informatie is de waarborging van de anonimiteit van de bron. Dit leidt soms tot versluierde vastlegging en verstrekking.

De voorzitter:
Kunt u de U-bochtconstructie nog even uitleggen?
De heer Van Steeg:
Ja, soms denk ik: je hebt een U-en een L-bochtconstructie.
De voorzitter:
Legt u ze allebei dan uit.
De heer Van Steeg:
De U-bochtconstructie betreft in mijn beleving de situatie dat er in Utrecht bijvoorbeeld een informatie binnenkomt, waarvan je zegt: om afschermingstechnische redenen kan het feit niet in de openbaarheid komen dat het uit Utrecht komt. Wij zoeken dan een partner, bijvoorbeeld Amsterdam, en wij vragen aan Amsterdam: willen jullie deze informatie overnemen en vervolgens terug laten komen als zijnde informatie in Amsterdam ingewonnen, en die terug bij Utrecht insluizen? Dat is de U-bochtconstructie.
De heer Vos:
Wat zijn, voor alle duidelijkheid, afschermingstechnische redenen?
De heer Van Steeg:
Afschermingstechnische redenen zijn er, indien, als de informatie zoals die is opgemaakt, in de openbaarheid komt - dus te zijner tijd in een proces-verbaalzal worden opgetekend - de informant niet veilig is. Dan zal iedereen uit de omgeving van de verdachte, de medeverdachten of een hoofdverdachte, bedenken en zien: h, dit komt van mijnheer X af. Noot
De voorzitter:
Dan nu de uitleg van de L-bocht.
De heer Van Steeg:
De L-bocht houdt in, dat Utrecht de informatie opmaakt. Om redenen die ik zojuist noemde, kan de informatie niet uit Utrecht komen. De informatie is bijvoorbeeld bestemd voor het korps Amsterdam. In dat geval maak je de informatie op en je vraagt of ze in Amsterdam die informatie over willen nemen op hun papier. Vervolgens geef je die aan de tactische recherche in Amsterdam. Dan heb ik niet de controle dat in dat korps dezelfde waardering aan de informatie wordt gegeven als wij er in Utrecht aan geven, maar als later dingen getoetst zouden moeten staan, staan wij voor de aangeleverde de informatie. Hierover ging de vraag van de heer Rabbae. De informatie staat dus in ons systeem als B3 aangemerkt. Als de informatie er elders als B2 uitkomt, hebben ze daar malversatie gepleegd. Maar ik heb dat nog nooit gemerkt. Laat dat duidelijk zijn. Noot
Bij de verstrekkingen door de CID-en onderling speelt uiteraard de beschikbaarheid van de informatie een rol. De eigen prioriteiten van de CID-en kunnen de behoefte aan informatie elders te kort doen.

De voorzitter:
Ons bleek tijdens ons voorbereidende werk, dat bepaalde regio's niet tevreden waren over de informatie die zij van u kregen over grote onderzoeken die zij draaiden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het
kernteam Randstad noord en midden, het zgn. KTR. Hoe komt dat?

De heer Van Looijen:
Zij krijgen wel informatie van ons, alleen is hun doelgroep niet onze doelgroep. Wij zoeken dus niet actief informatie in hun doelgroep. Zij zijn met die groep bezig en onze informatievergaring is dan alleen passief. De informatie die binnenkomt, gaat wel naar hen toe. Noot

Verstrekkingen uit registers van de Binnenlandse veiligheidsdienst.

Artikel 13, eerste lid, WIV schrijft voor dat de diensten elkaar, mede door het verschaffen van gegevens, zoveel mogelijk medewerking verlenen. De mogelijkheid tot informatie-uitwisseling tussen de Binnenlandse veiligheidsdienst en de Militaire inlichtingendienst is daarmee onbegrensd. In artikel 14 WIV is de zorg voor geheimhouding van gegevens en bronnen alsmede voor de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld opgedragen aan de cordinatoren en hoofden van de diensten. De bepaling biedt daarmee onder meer bescherming aan informanten en agenten. Op grond van artikel 16, tweede lid WIV verstrekt het hoofd van de BVD gegevens aan derden, waarbij hij zich gedraagt naar de aanwijzingen van de minister van Binnenlandse Zaken. Verstrekkingen aan anderen dan aan overheidsorganen behoeft de machtiging van de minister van Binnenlandse Zaken. De verstrekkingen geschieden altijd in de vorm van een ambtsbericht. De artikelen 11 en 12 WIV bieden de grondslag voor de verstrekking van gegevens aan overheidsorganen.

Artikel 13, tweede lid WIV regelt de gegevensuitwisseling met de veiligheidsdiensten van andere mogendheden.

De heer Rabbae:
Wat bepaalt de grens van de informatie-uitwisseling tussen u en een zusterinstelling in het buitenland?
De heer Van Helten:
De informatie-uitwisseling moet altijd kloppen met de taakstelling van de dienst en zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dat geeft een kader waar wij niet buiten mogen treden.
De heer Rabbae:
Dat is het enige criterium?
De heer Van Helten:
Nee, dat hangt van het onderwerp af. Er zal altijd een zeer kritisch blik worden geworpen op de mogelijkheid dat men bijvoorbeeld vanuit het buitenland tracht invloed uit te oefenen op de Nederlandse

situatie. Dat is een heel sterke beperking.

De heer Rabbae:
Het is niet afhankelijk van de vraag of er in het andere land al dan niet sprake is van wetgeving omtrent privacy-bescherming?
de heer Van Helten:
Dat is een zeer belangrijk punt.
De heer Rabbae:
Ook in de uitwisseling van informatie tussen geheime diensten?
De heer Van Helten:
Ja, want wij zijn gehouden aan onze eigen privacy-voorschriften en die voorschriften worden niet terzijde gelegd als wij spreken met een buitenlandse zusterdienst. Noot

Uitwisseling van gegevens tussen politie, bijzondere opsporingsdiensten en de Koninklijke

marechaussee

Voor zover de samenwerking gegevensuitwisseling tussen politie en bijzondere opsporingsdiensten meebrengt, behoeft aandacht dat de respectievelijke registers door twee wettelijke regimes wordt bestreken: de Wet Politieregisters en de Wet Persoonsregistraties. Bezien wij achtereenvolgens verstrekking van informatie van de politie aan de bijzondere opsporingsdiensten en vervolgens verstrekking van informatie van de bijzondere opsporingsdiensten aan de politie, dan vallen enkele knelpunten op.

Artikel 14 Wet Politieregisters regelt de gegevensverstrekking door de politie aan de bijzondere opsporingsdiensten. Volgens dit artikel worden aan bijzondere opsporingsdiensten in dienst van een publiekrechtelijk lichaam gegevens uit politieregisters verstrekt, voor zover de bijzondere opsporingsdiensten deze behoeven ter opsporing van strafbare feiten bij het onderzoek waarvan zij zijn betrokken. Verstrekking van CID-informatie aan de bijzondere opsporingsdiensten stuit af op het feit dat de bijzondere opsporingsdiensten (nog) geen CID-status hebben. Wel zijn de AID, ECD en DRZ reeds begonnen met een eigen CID-afdeling en heeft de FIOD de beslissing hiertoe een half jaar aangehouden. Noot Deze vier diensten hebben CID-status aangevraagd. Binnen het ministerie van Justitie circuleert een concept wetsontwerp dat de mogelijkheid opent om bij Algemene maatregel van bestuur aan de bijzondere opsporingsdiensten CID-status te verlenen. Als dat zover komt, zullen belangrijke delen van de bestanden wel formeel onder de Wet op de Politieregisters komen te vallen. In dat geval zal de informatie-uitwisseling van CID-informatie met de politie op basis van volkomen wederkerigheid kunnen plaatshebben.

Het ontbreken van CID-status wordt doorgaans als een gemis ervaren, Noot waarbij drie redenen worden genoemd. Ten eerste krijgen bijzondere opsporingsdiensten hierdoor geen toegang tot voor hen relevante informatie die aanwezig is bij de politie. Ten tweede hebben de bijzondere opsporingsdiensten zelf te maken met een toenemend aantal personen dat wel als informant, maar niet als getuige te boek wil staan. In sommige gevallen worden informanten dan ondergebracht bij een RCID, waarbij een functionaris van een bijzondere opsporingsdienst al dan niet als runner meeloopt. Ten derde krijgt de politie, door de beperkte imput in het CID-bestand van de kant van de bijzondere opsporingsdiensten, soms onvoldoende inzicht in bepaalde informatie, in het bijzonder die welke de verwevenheid van onder- en bovenwereld in beeld brengt. Volgens sommigen bevat de CID-subjecten index (CID-SI) op dit moment te weinig informatie over rechtspersonen. Behoefte lijkt te bestaan om, bijvoorbeeld in geval van een aanbesteding, de rechtspersonenindex van CID-SI net zo te kunnen gebruiken als de lijst met MOT-meldingen: zo zou men eventuele criminele contacten van een aanbestedende rechtspersoon snel kunnen achterhalen. Indien de CID-status van de bijzondere opsporingsdiensten een feit wordt, zou een landelijke CID-officier van justitie dit proces kunnen sturen en de RCID-officier zou dan de leiding kunnen hebben in een concreet onderzoek. Anderen relativeren het belang van de gewenste CID-status. Wat het eerste argument betreft, omdat het in concrete, gezamenlijke onderzoeken wettelijk wel mogelijk is om CID-informatie van de politie te verkrijgen. Dat geldt in het bijzonder voor samenwerking in de kernteams.

Er bestaan voor de AID, de FIOD en de ECD convenanten met de Landelijk CID, waarin de part-time werkzaamheden van liaisons van de bijzondere opsporingsdiensten worden geregeld. Deze covenanten zijn echter nog niet ten departemente bekrachtigd.

Wanneer gegevens van de CRI komen, wordt bij de behandeling daarvan gesimuleerd dat de bijzondere opsporingsdienst reeds onder de Wet Politieregisters valt. In de kernteams wordt aan een toegevoegde medewerker afkomstig van een bijzondere opsporingsdienst dikwijls al dan niet beperkte CID-status verleend. Wat het tweede argument betreft wordt het zachte karakter van CID-informatie en het runnen van informanten niet geacht goed te passen bij met name het concrete vermoeden van het gepleegd hebben van fiscale delicten waarop de FIOD normaliter acteert. Een CID zou met het oog op het tweede hiervoor genoemde argument daarom slechts van beperkt belang zijn. Met het oog op het derde genoemde punt is ook wel aangevoerd dat het met name een probleem van de politie is als ze geen informatie van de bijzondere opsporingsdiensten kunnen krijgen, bij gebrek aan CID-status van de bijzondere opsporingsdiensten.

Informatieverstrekking door de bijzondere opsporingsdiensten aan de politie geschiedt nu op grond van artikel 18, derde lid Wet Persoonsregistraties. Het derde lid van dit artikel bepaalt namelijk dat een dergelijke verstrekking uitsluitend mag geschieden op grond van een daartoe strekkend verzoek. Het aanleveren van informatie door een bijzondere opsporingsdienst aan een CID, omdat de informatie wel eens interessant zou kunnen zijn is juridisch dus omstreden. Bovendien mag de persoonlijke levenssfeer door de verstrekking niet onevenredig worden geschaad.

Op grond van de geheimhoudingsplicht die voor alle bijzondere diensten is omschreven, ontstaan soms moeilijkheden met het verstrekken van gegevens aan de politie.
Voorbeeld: Het GAK beschouwt de politie als een externe instantie, waaraan op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 100 Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1995 geen informatie verstrekt kan worden; dit artikel staat slechts uitzonderingen toe als er een wettelijke plicht is tot verstrekking van de informatie en die plicht bestaat niet. In de praktijk vraagt het GAK de politie om de vraag via de officier van justitie toe te zenden. Op grond van de inlichtingenplicht aan de officier van justitie ex artikel 162, tweede lid Sv verstrekt het GAK dan wel inlichtingen. Ook aan de GAK-opsporingsambtenaren worden door GAK-medewerkers geen inlichtingen ten behoeve van de politie verstrekt, omdat dan niet is voldaan aan de eis van artikel 6.2 Wet Persoonsregistraties. Het betreft dan namelijk een indirecte verstrekking aan derden. Ten aanzien van de FIOD geeft de staatssecretaris van Financin in voorkomende gevallen ontheffing van de geheimhoudingsplicht voor het verstrekken van informatie aan de politie. Indien de AID, de politie of het openbaar ministerie belastinginformatie wil hebben gebeurt zulks echter eerst na een formeel daartoe strekkend verzoek.

De heer De Graaf:
Heeft u ter zake zelf opsporingsactiviteiten, onderzoeksactiviteiten ondernomen, respectievelijk daarvoor toestemming gegeven?
Mevrouw Gonzales:
Neen. Op een gegeven moment is er een gerucht geweest dat ik zou hebben geprint op journalisten. Dat is volstrekt onjuist. Er is ook een gerucht geweest dat ik allerlei financile zaken zou hebben nagezocht van een aantal journalisten. Dat is in zoverre juist dat ik van een paar journalisten bij de FIOD op grond van artikel 17 (moet zijn: 18 lid 3, red.) van de Wet persoonsregistraties heb gevraagd om de
belastingleggers te lichten. Die heb ik ook samen met een FIOD-medewerker bekeken. Dat leverde verder niets op en toen is het afgelopen.

De heer De Graaf:
Waarom deed u dat?
Mevrouw Gonzales:
Omdat het erop leek, op grond van diverse bronnen, dat een paar journalisten zich in deze periferie bevonden, dus hand- en spandiensten verrichtten voor criminele organisaties.
De heer De Graaf:
Had u redenen om hen als verdachte aan te merken?
Mevrouw Gonzales:
Als een subject, ja.
De heer De Graaf:
Als een subject?
Mevrouw Gonzales:
Ja.
De heer De Graaf:
Zijn zij ook als CID-subject geregistreerd?
Mevrouw Gonzales:
Neen, u moet dan aan het grijze veld denken.
De heer De Graaf:
Zijn zij als grijze-velder geregistreerd?
Mevrouw Gonzales:
Neen, dat heb ik niet laten doen. Ik wilde eigenlijk zien of daar iets uit te halen was om hen dan ook volledig als zodanig in te schrijven. En nogmaals: het heeft niets opgeleverd. Dus de geruchtenstroom die er was...
De heer De Graaf:
U bent betrekkelijk abstract over de aanleiding die er was om naar de FIOD te gaan en daar leggers in te zien.
Mevrouw Gonzales:
Het gerucht was niet alleen dat men bewust informatie in kranten plaatste om mensen te beschadigen of om onderzoeken te frustreren. Het vrij hardnekkige gerucht was ook dat men op de loonlijst stond van een aantal criminelen.
De heer De Graaf:
Dat werd uit CID-informatie zichtbaar?
Mevrouw Gonzales:
Ja. (...)
De voorzitter:
Had u nu op een bepaald moment verdachten of was het pro-actief, om het zo maar te zeggen?
Mevrouw Gonzales: Dat laatste:
pro-actief.
De voorzitter:
De rechtsgrond is dan: zolang de FIOD mij dat geeft, kan ik dat doen.
Mevrouw Gonzales:
De rechtsgrond is artikel 17 (moet zijn: 18 lid 3, red.) van de Wet persoonsregistraties, waarbij de FIOD uiteraard een eigen verantwoordelijkheid heeft, en zijn wettelijke opheffing dat hij vertrouwelijke informatie kan laten zien aan een andere opsporingsambtenaar. Aan die vereisten is voldaan. (...)

De voorzitter:
Even terug naar de FIOD. Als de FIOD die informatie niet had willen geven, had u geen been gehad om op te staan.
Mevrouw Gonzales:
Dat klopt.
De voorzitter:
Dan gaat u dus naar binnen en zegt: ik ben officier en ik heb dat nodig voor de uitoefening van mijn functie?
Mevrouw Gonzales:
Ja, maar ik heb wel iets meer verteld dan dat.
De voorzitter:
Dat begrijp ik wel, maar het is dan toch het gebruiken van een opsporingsmethodiek, waar men vrijwillig op kan antwoorden. U had op dat moment geen bevoegdheden om iets op te vragen. Als men had gezegd: nee, dat doen wij niet, dan had u met lege handen gestaan.
Mevrouw Gonzales:
Dat klopt. Noot
De voorzitter:
Ik wil u nog n heel ander ding vragen. Verleden week heeft de officier van justitie mevrouw Gonsalez hier gesproken over het bezoek dat zij aan de FIOD heeft gebracht om leggers van enkele journalisten in te zien. Bent u daarbij betrokken geweest?
De heer Bakker:
Ja. Zij heeft een verzoek om informatie aan mij gericht.
De voorzitter:
U had kunnen weigeren, omdat het ging om een pro-actief onderzoek, waarbij zij zich in het verhoor baseerde op de Wet persoonsregistraties.
De heer Bakker:
Mijn perceptie van de vraagstelling is geweest dat zij deze vraagstelling heeft gedaan in februari 1995. Wij hadden besprekingen in het kader van de bijdrage van de FIOD aan het kernteam, en mijn perceptie op dat moment was ook dat die vraagstelling plaatsvond in het kader van haar rol als CID-officier van dat kernteam. Die informatie heeft zij aan mij gevraagd, dus in het kader van een strafrechtelijk onderzoek wat zich bevindt in de GVO-fase. Dat was de perceptie die ik op dat moment had van haar vraagstelling. Ik heb dat voorgelegd aan het plaatsvervangend hoofd van de FIOD, gelet op het karakter van de vraagstelling. Dat karakter past in de mogelijkheden om in deze fase van het onderzoek de informatie beschikbaar te stellen. Wat ik vervolgens heb gedaan, is de leggers van deze mensen op te vragen binnen de belastingdienst. Ik heb daar persoonlijk naar gekeken; daar zijn slechts heel weinig mensen binnen de FIOD van op de hoogte, gelet op het karakter van de vraagstelling. Er was een vermoeden van relaties tussen criminelen en deze journalisten. De vraagstelling was of uit de gegevens van deze mensen zou blijken dat wellicht een veel groter uitgavenpatroon of vermogen aanwezig is...
De voorzitter:
Of betalingen krijgen...
De heer Bakker:
Precies. Meer dan wellicht mogelijk is in hun positie. Noot
De heer Bakker:
Ik ging ervan dat hier sprake was van een strafrechtelijk onderzoek, een gerechtelijk vooronderzoek, waarbij in het kader van het onderzoek dat daar plaatsvindt een relatie zou zijn en informatie zou moeten opkomen...
De voorzitter:
Maar dat deze journalisten...
De heer Bakker:
Het hoeft niet zo te zijn dat de journalisten verdacht zijn, het kan ook zijn dat onderzoekssubjecten, gegevens van derden, van belang zijn voor hoofdsubjecten of subjecten uit het onderzoek. Noot
Voor het ogenblik lijkt het erop dat bij de FIOD de strafrechtelijke informatie dossier-gewijs wordt opgeslagen en dat verder vertrouwd wordt op het geheugen. De DIC heeft Douanerecherchemateriaal wel in de computer. De Douanerecherche houdt volgens een spreker een register malafide ondernemingen bij in het kader van de BTW-fraude, anderen ontkennen dat.

Informatieverstrekking van toezichthouders (belastingambtenaren en douane) aan de FIOD is formeel niet problematisch. Opmerkelijk is dat de douane op Schiphol geen contact zoekt met de Douanerecherche maar rechtstreeks op de marechaussee en de politie is gericht. De belastingcontroleur die functioneert in het Amsterdamse team voor de Noord-Zuidlijn heeft geen ontheffing van zijn geheimhoudingsplicht. Officieel kunnen er dan ook geen belastinggegevens over bijvoorbeeld aannemers verstrekt worden aan het team. Het is niet duidelijk of dit weleens gebeurt. Op het moment heeft de Directie rechtspersonen en criminaliteit van het ministerie van Justitie toegezegd gegevens te verlenen over rechtspersonen aan het Amsterdamse team. Hierbij zijn belastinggegevens eveneens betrokken.

Een respondent die werkzaam is binnen een kernteam als FIOD-ambtenaar geeft aan dat merkwaardig genoeg uit bronnen van Financin absoluut geen gegevens worden verstrekt aan de FIOD-medewerkers in de kernteams als er geen fiscaal belang is. Sommigen nuanceren deze opmerking door te stellen dat naleving hiervan sterk afhangt van de aard van de relatie tussen de diensten.

Wanneer de band verandert van een zakelijke naar een collegiale en soms zelfs vriendschappelijke, is er eigenlijk geen toezicht meer op de informatie die precies wordt ingewonnen. Op een gegeven moment heeft niemand eigenlijk meer zicht op het feit of bij de informatievoorziening gehandeld wordt volgens de richtlijnen.
De FIOD kan belastinggegevens onder omstandigheden weer verstrekken aan de politie. De DIC informeert de politie in de regel via de FIOD maar heeft ook rechtstreekse contacten. Zo werd de CRI, met name het maritieme informatiepunt, in september 1994 benaderd door het DIC over een producent in vruchtesappen, die voor de politie zou werken. Ook levert de FIOD soms gegevens van de belastingdienst desgevraagd door aan de BVD.

Omgekeerd informeert de FIOD de CRI en de CID over de voortgang van bepaalde zaken. Dit contact wordt vergemakkelijkt door een liaison officer (verbindingsofficier) die is gedetacheerd door de FIOD bij de CRI. De FIOD levert ook wel opsporingsgegevens terug aan de belastingdienst. Wanneer uit een huiszoeking interessante informatie voor de belastingdienst komt dan wordt wel om toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris gevraagd om deze te mogen doorspelen. Anderen maken evenwel van ieder die aangehouden gaat worden een fiscaal rapportje op.

Per 1 januari 1995 is het Cordinerend platform Schiphol opgericht om tot betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle op Schiphol operende controlediensten te komen. Naast de AID nemen onder meer de Douane, de Kmar Luchtvaart, de ECD, en de Inspectie milieuhygine deel. Het opvragen van informatie uit CID-registers door de Kmar geschiedt op basis van de algemene benoeming tot gerechtigde door de Minister. De chef CID van de Kmar participeert in het CID overleg. Er zijn geen belemmeringen bij de uitwisseling van CID-informatie. CID-informatie die van belang is voor de BVD wordt via een contactman vertrekt.

Voor vluchtinformatie wordt weleens een reisbureau benaderd. Tips uit het buitenland lopen via persoonlijke contacten of via de verbindingsofficieren van de CRI. De Kmar-CID wordt regelmatig bevraagd door andere CID-en, met name over namen op vluchtlijsten. De informatieuitwisseling met in het bijzonder de FIOD gaat zeer moeizaam.

Onregelmatige verstrekkingen

In het old boys netwerk worden gemakkelijk gegevens uitgewisseld. Dit geldt tussen politiefunctionarissen, maar ook tussen politiemensen en ex-politiemensen, die bijvoorbeeld bij particuliere beveiligingsdienstenwerken. Het gaat daarbij zowel om gegevens uit politieregisters als registers waartoe opsporingsambtenaren makkelijk toegang hebben, zoals het kentekenregister.

In de KURAS-zaak betrof het onregelmatige verstrekking van politile gegevens (zoals HKS en/of CID-informatie) aan het particulier recherchebureau KURAS.

De voorzitter:
Ik heb ergens gelezen, dat er 33 contacten zijn geweest tussen CID-runners en KURAS. Zegt u dat er 32 keer sprake was van eenrichtingverkeer?
De heer Van Steeg:
Ik denk grotendeels eenrichtingverkeer.
De voorzitter:
Grotendeels?
De heer Van Steeg:
Er is wel een keer een vraag gesteld, zoals aan andere contacten ook wel een vraag gesteld is. Als er een opsporingsonderzoek is en ik wil van mijnheer X weten hoe het met mijnheer Y zit, dan kan ik daarvoor mijnheer X benaderen. Zo was het ook in de KURAS-zaak. Grotendeels ging het hier echter om contacten van KURAS naar ons.
De voorzitter:
Maar is dit nu een voorbeeld en geeft dit aan hoe een old-boys-netwerk in de praktijk werkt en hoe particuliere recherchebureaus in de praktijk aan hun extra informatie komen? Of is het meer dan dat?
De heer Van Steeg:
Ik denk dat dit er een voorbeeld van is.
De voorzitter:
En u vindt daar eigenlijk niets onrechtmatigs aan?
De heer Van Steeg:
Ik vind het onrechtmatig dat door de politie informatie verstrekt wordt aan, in dit geval, de leden van KURAS, maar ik vind het niet onrechtmatig als wij informatie vragen of informatie krijgen van bijvoorbeeld KURAS.
De voorzitter:
Nu zegt blijkbaar de leider van KURAS: zo is het helemaal niet; wij hebben duidelijk een ruilhandel met de dames en heren van de politie in Utrecht opgezet.
De heer Van Steeg:
Ik nodig ze uit om op deze stoel te gaan zitten en dat onder ede te verklaren.
De voorzitter: Dus u zegt:
slechts n keer is er werkelijk CID-informatie uit de CID-bak gegaan en er is meerdere keren gesproken?
De heer Van Steeg:
Ik weet maar van n keer. Dat was overigens geen CID-informatie maar het waren HKS-gegevens.
De voorzitter:
U wt maar van n keer.
De heer Van Steeg:
En daarbij gaat het om het geval dat bij het onderzoek van de rijksrecherche naar voren is gekomen. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat er meer gevallen zijn na alles wat wij intern hebben gedaan. Vorig

jaar december heeft de divisiechef recherche alle mensen van de CID-Utrecht bij elkaar geroepen en gevraagd: welke contacten hebben jullie? Al die contacten zijn dezelfde dag op papier gezet en die heb ik samengevoegd tot een rapport en dat is ter beschikking gesteld. In dat rapport staat ook het cijfer 33. Noot

De heer Wiarda:
(...) Maar ik heb dus vanuit het realiteitsperspectief ze willen zeggen, dat er natuurlijk contacten zijn maar dat die buitengewoon beperkt zijn. Ik wil het niet hebben en ik wil het niet hebben, maar we moeten ook realist zijn. Waar de voorzitter op doelt, is dat de heren van Kuras intussen ook nog via allerlei andere contacten... ex-collega's in het korps... ze hebben ze gevraagd om bewakingsdiensten te doen, ze hebben ze gevraagd om observatiediensten te doen, ze hebben kentekens gevraagd, er is een enkele keer nog een proces-verbaalinformatie uitgewisseld, wat een zeer specifieke situatie was... een medewerkster van ons... de partner van een medewerker van een beveiligingsbedrijf...
De voorzitter:
Hoe moet u dit in de toekomst nu regelen, mijnheer Wiarda?
De heer Wiarda:
Mijnheer de voorzitter, het mag niet en het mag niet en het mag niet! Meer valt er niet over te regelen! Als het toch gebeurt...
De voorzitter:
U zegt net... het mag niet, het mag niet en het mag niet maar als ik het helemaal verbied, gebeurt het toch en dus moet ik het een beetje mogelijk maken.
De heer Wiarda:
Nee.
De voorzitter:
Dan begrijp ik het niet.
De heer Wiarda:
Als het om redenen van te identificeren belangen van mensen waarmee particuliere organisaties bezig zijn in de beveiliging in individuele gevallen noodzakelijk is, kan het niet anders of er moet contact over zijn met de politie.
De heer De Graaf:
Als ik mijn belang bij u inbreng, omdat ik iets wil weten over mijn buurman en ik bel eens met u ik heb ook een belang, dan wordt het ook gehonoreerd?
De heer Wiarda:
Nee.
De heer De Graaf:
Waarom bij die particuliere recherche wel?
De heer Wiarda:
Is uw leven in gevaar?
De heer De Graaf:
Is dat bij de particuliere recherche in gevaar?
De heer Wiarda:
In de persoonsbeveiliging, het beveiligen van de betreffende clint, een high profile die risico's loopt, waar zij bepaalde dingen menen te zien, waarvan ze denken dat zij dat niet in de hand kunnen houden en dat de politie eraan te pas moet komen? Dan moet er natuurlijk de politie aan te pas komen.
De heer De Graaf:
Dan is het gewoon de politie die het moet overnemen? Dan is het toch een politietaak, dan is het toch niet uw taak om informatie te geven aan een particulier recherchebureau?
De heer Wiarda:
Nee.
De heer De Graaf:
Maar daar ging het om.
De heer Wiarda:
Maar dit wordt natuurlijk een merkwaardige ontkenning van de werkelijkheid om dan te zeggen: ok, jullie hebben een groot gevaar voor jullie clint. Jullie weg! Ga maar naar huis! Ga maar met vakantie! Wij doen het verder! Bedoelt u dat?
De heer De Graaf:
Nee.
De heer Wiarda:
Wat bedoelt u dan?
De heer De Graaf:
Dat er gevaar dreigt voor een bepaalde persoon, dan heeft u een eigen politietaak en dan moet die persoon ook door de politie benaderd worden, beschermd worden. Het is niet een kwestie van een particulier bureau even informatie geven. Noot
Een heel ander vorm van onregelmatige verstrekking is het geven van desinformatie. Desinformatie is bewust onjuiste informatie om te zien wat in het criminele milieu gebeurd dan wel de opsporing(sactiviteiten) te verhullen.

De heer Rabbae:
Gebruikt u ook desinformatie in het kader van de strijd tegen de georganiseerde misdaad?
De heer Paulissen:
Nee. Wij hebben wel een keer op het punt gestaan om dat te doen, maar uiteindelijk zijn wij vroegtijdig tot inkeer gekomen. Wij vonden het toch iets wat je als overheid niet moet doen. Je moet je gewoon houden aan de opsporingsmethodieken die je ten doel staan. Dat soort geintjes achter de schermen kun je maar beter niet doen.
De heer Rabbae:
Wat hebt u op dat moment overwogen?
De heer Paulissen:
Daarbij speelde dat de hoofdverdachte een bijzonder aanzien genoot binnen zijn groepering. Wij hebben toen even zitten filosoferen of je desinformatie het milieu in moest strooien, waaruit zou blijken dat die man toch niet zo groot was als hij misschien wel was. Maar nogmaals, uiteindelijk hebben wij dat heel snel afgekapt. Wij hebben gezegd: dat doen wij niet, dit is het onderzoek. In zo'n onderzoek ben je natuurlijk regelmatig aan het zoeken naar andere manieren om iets toe te voegen aan die zaak. Dat bespreek je met elkaar. De ene keer besluit je met elkaar om het wel te doen en de andere keer besluit je om het af te

kappen.

De heer Rabbae:
Er is nooit overwogen om tegen de vriendin van het subject of de verdachte te zeggen dat hij een bepaalde ziekte had?
De heer Paulissen:
Er was een lijstje en het kan best zijn dat dit erbij gestaan heeft.
De heer Rabbae:
Graag wat exacter.
De heer Paulissen:
Ik zeg al dat ik het lijstje niet meer precies ken. Het zou erbij gestaan kunnen hebben. Dus: ja, maar uiteindelijk - ik voel nu ook het schaamrood enigszins komen - hebben wij gezegd dat je dat soort dingen gewoon niet moet doen, dus dat het not done is. Noot

8.4.3 Toezicht en controle

De Registratiekamer is belast met het algemeen toezicht op de verstrekkingen. Hiervoor geldt hetzelfde als vermeldt staat in.8.3.
De geregistreerde kan informeren aan wie over hem gegevens zijn verstrekt gedurende de periode van een jaar voorafgaande aan het verzoek (artikel 32 WPR). De houder doet binnen een maand schriftelijk mededeling van de verstrekkingen. Op grond van de hiervoor genoemde weigeringsgronden is het mogelijk om inwilliging van het verzoek achterwege te laten (artikel 32, derde lid jo artikel 30 WPR). Volgens de Commissie gegevensbestanden zit in deze protocolplicht met bijbehorende verplichting tot informatie over de verstrekkingen aan betrokkene in potentie de meest nadelige gevolgen van de Wet persoonsregistraties voor het CID-werk. Zelfs uit de weigering om de geregistreerde te informeren over verstrekkingen op grond van artikel 30 Wet persoonsregistraties, kan de registreerde afleiden dat politie, justitie of aanverwante organsiaties in haar/hem genteresseerd zijn. Verzwijging van de verstrekking zou doorkruising zijn van de in de wet gegeven rechtsbescherming. Om die reden stelt de commissie voor de registratiehouders, met name de grote en groepen georganiseerde registratiehouders te bewegen in antwoord op elk protocolverzoek zich als regel, met een standaardformulering te beroepen op de weigeringsgronden van artikel 30 Wet persoonsregistraties.
Noot Voor zover bekend hebben de minister van Justitie noch het openbaar ministerie de aanbevelingen overgenomen of daaraan uitvoering gegeven.

Het toezicht en de controle op de verstrekkingen vindt plaats doordat van verstrekkingen een protocol wordt bijgehouden. De mondelinge verstrekkingen zijn daarop zelden terug te vinden. Niet blijkt dat stelselmatig enige functionaris acht slaat op de protocollen dan wel (steeksproefgewijze) de juistheid van de verstrekking controleert. Degene die verstrekt beschikt zelden over een schriftelijke aanvraag aan de hand waarvan hij de noodzaak van de verstrekking kan controleren. Het verplichtend karakter van de verstrekking is daar debet aan.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken