VI.2. De rol van de vrije-beroepsbeoefenaars

In de afgelopen jaren zijn enkele vrije-beroepsbeoefenaars in opspraak geraakt omdat zij banden zouden onderhouden met de georganiseerde misdaad. Ook binnen de beroepsgroepen zelf is toenemende zorg ontstaan over de dreiging die van de georganiseerde criminaliteit uitgaat op de integriteit van deze vrije beroepen. In dit kader zijn vooral de advocatuur, het notariaat en de accountancy van belang. Hoe zeer deze beroepen inhoudelijk ook van elkaar verschillen, zij zijn alle drie professionele beroepen. Van professionele beroepsbeoefenaars wordt verwacht dat zij op grond van de maatschappelijke functie van hun beroep een zekere mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Deze maatschappelijke functie gaat gepaard met een aantal privileges, zoals een monopoliepositie met betrekking tot het verlenen van bepaalde diensten en een verschoningsrecht voor de advocaat en de notaris. De maatschappelijke status van deze beroepen, vooral dat van de traditionele professionele beroepsbeoefenaars als de advocaat en de notaris, komt tot uitdrukking in hun uitstraling van respectabiliteit en betrouwbaarheid. Het fundamentele belang van dit goede vertrouwen voor het maatschappelijk verkeer kan moeilijk worden overschat.

De gecombineerde aanwezigheid van financieel-juridische kennis en van de uitstraling van betrouwbaarheid maakt advocaten, notarissen en accountants tot aantrekkelijke potentile partners voor de georganiseerde misdaad. Aan de ene kant kunnen zij immers de benodigde deskundigheid verschaffen om bijvoorbeeld illegale financile transacties te verrichten of kunnen zij dergelijke transacties autoriseren. Op deze wijze fungeren de vrije-beroepsbeoefenaars als een belangrijke schakel tussen de opbrengsten uit de criminele activiteiten en het wegsluizen van misdaadgeld in de reguliere sectoren van de economie. Aan de andere kant bieden de vrije-beroepsbeoefenaars goede mogelijkheden bij afscherming. De betrokkenheid van vrije-beroepsbeoefenaars bij transacties kan de schijn van bonafiditeit wekken en de geheimhoudingsplicht biedt een belangrijke bescherming aan de clinten. De notaris en de advocaat bezitten de parafernalia van het professionele beroep (verschoningsrecht , status) en bieden hierdoor, vermoedelijk meer dan de accountant, effectieve mogelijkheden voor de afscherming van strafbare feiten en de uit misdrijven verkregen inkomsten. In deze paragraaf wordt nagegaan op welke wijze vertegenwoordigers van de hier genoemde vrije-beroepen op een verwijtbare manier betrokken zijn (geweest) bij de activiteiten van criminele organisaties. Van verwijtbare betrokkenheid van vrije-beroepsbeoefenaars bij strafbare handelingen van criminele organisaties kan in tweerlei zin sprake zijn. Ten eerste indien een beroepsbeoefenaar in strafrechtelijke zin betrokken is bij de strafbare gedragingen. Deze betrokkenheid kan bestaan uit het medeplegen van of medeplichtig zijn aan de strafbare feiten van de criminele groep, uit het begunstigen van de plegers van deze feiten bijvoorbeeld door het plegen van heling of door het belemmeren of bemoeilijken van de opsporing van de misdrijven en de uit misdrijf verkregen opbrengsten (vgl. art. 189 Sr). Hier is sprake van verwijtbare betrokkenheid in enge zin.

Daarnaast onderscheiden wij verwijtbare betrokkenheid in ruime zin. Hiervan is sprake als de beroepsbeoefenaar in de uitoefening van zijn beroep niet de nodige zorgvuldigheid in acht neemt ter voorkoming van misbruik van zijn beroepsuitoefening voor criminele doeleinden. Er is dan weliswaar niet sprake van het welbewust en opzettelijk meewerken aan strafbare handelingen, maar wel kan hem worden verweten dat hij had moeten of kunnen weten dat van zijn diensten misbruik werd gemaakt voor criminele doeleinden.

Het moge duidelijk zijn dat de zorgvuldigheidsnorm verder gaat dan de strafrechtelijke norm. Verwijtbare betrokkenheid omvat volgens onze definitie meer situaties dan strafrechtelijke verwijtbaarheid. Deze zorgvuldigheidsnorm sluit aan bij de in enkele recente gedragscodes geformuleerde voorschriften. In de richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen wordt onder meer gesteld dat een advocaat, zo lang redelijke aanwijzingen van het tegendeel ontbreken, in beginsel mag afgaan op de juistheid van gegevens die hem door zijn clint worden verstrekt; indien er evenwel redelijke aanwijzingen zijn, dient de advocaat onder meer de identiteit van de clint en het doel van de opdracht te onderzoeken; in de richtlijnen worden enkele specifieke voorschriften gegeven omtrent de zorgvuldigheid die de advocaat onder dergelijke omstandigheden in acht dient te nemen. Leeft hij deze niet na, dan kan hem worden verweten dat hij het risico heeft genomen dat van zijn dienstverlening misbruik werd gemaakt om strafbare feiten te plegen of af te schermen. In een recent arrest van het gerechtshof te Amsterdam wordt deze zorgvuldigheidsnorm nader omschreven. Volgens het hof kan een advocaat onzorgvuldig handelen wanneer hij zich onvoldoende realiseert dat de door de clint aangedragen feiten in strijd met de waarheid zijn. In casu hadden de concrete omstandigheden de advocaat aanleiding moeten geven om nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van het geld en de door zijn clint naar voren gebrachte feiten. Uit voormeld onzorgvuldig gedrag kan echter, zo vervolgt het hof, niet de voorwaardelijke opzet worden afgeleid. De advocaat wordt vrijgesproken (arrest 20 juni 1995, hof Amsterdam).

VI.2.1. De advocatuur

Het stereotype beeld van de advocaat als iemand die slechts voor de rechtbank pleit ten gunste van de verdachte, ligt ver bezijden de werkelijkheid. Het werkdomein van de advocaat is bijzonder uitgebreid, terwijl de aard van de dienstverlening ook zeer divers is. Naast procesbijstand verricht de advocaat vele dienstverlenende werkzaamheden die ertoe strekken dat, als het even kan, de rechter gemeden wordt (Klijn et al., 1992, p. 31). De relatie tussen de advocaat en zijn clint is een vertrouwensrelatie, die door de wettelijk verankerde geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht ten opzichte van derden (inclusief de rechter) wordt afgeschermd.

Naast de zojuist omschreven werkzaamheden van processuele bijstand en juridische advieswerkzaamheden, houden advocaten zich bezig met activiteiten die de eigenlijke werkzaamheden te boven gaan. Zo kan een advocaat een vennootschap beheren, als trusthouder optreden, bankrekeningen openen op naam van een ander of financile transacties verrichten voor derden. Wegens zijn positie als vertrouwensman en verschoningsgerechtigde is de advocaat hiervoor een interessante figuur. Het is alleen de vraag of dergelijke activiteiten nog wel tot de beroepsspecifieke werkzaamheden van de advocaat behoren, hoe ruim en rekbaar de beroepsomschrijving ook is.

In de naoorlogse periode is het aantal advocaten in ons land verviervoudigd. In 1950 waren er ongeveer 2.000 advocaten; momenteel is het aantal gestegen tot ruim 8.000. Opvallend hierbij is dat de groei plaatsvond na twee decennia van krimp (1950 tot 1970). Ook de schaalgrootte van de kantoren is veranderd. In 1960 was bijna 70% van de kantoren een eenmansbedrijf en daarin was 40% van de advocaten werkzaam. Thans vormen de solokantoren 46% van het totaal. Nog slechts 15% van de advocaten is werkzaam op een dergelijk kantoor (Klijn et. al., 1992, p. 25-26). In toenemende mate is er sprake van een samengaan van advocaten, notarissen en belastingadviseurs binnen een kantoor.

Tussen onafhankelijkheid en partijdigheid

De advocaat dient zowel tegenover de overheid als tegenover zijn clint onafhankelijk te blijven om zijn maatschappelijke functie behoorlijk te kunnen vervullen. Daarom dient hij, volgens een gedragsregel van de advocatuur, te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Belangenverstrengeling vanwege financile of persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen en dient te worden vermeden, zo blijkt uit de toelichting op deze regel in de zogeheten Gedragsregels voor advocaten 1992.

Naast deze onafhankelijkheid wordt echter een tweede, minstens zo belangrijke waarde beleden: partijdigheid. De waarde van de partijdigheid wordt binnen de advocatuur sterk gevoeld. In het volgende citaat wordt concreet verwoord hoe deze partijdigheid de opstelling van de advocaat bepaalt. Mijn stelling is dat je als advocaat de feiten aanneemt zoals een clint je die vertelt (...) Ik ben de mond van mijn clint en ik presenteer de feiten aan de rechter zoals de clint die mij heeft verteld. En de rechter mag en zal nooit van mij verwachten dat ik die feiten heb gecontroleerd (VN, 8 oktober 1994, p. 33). Dat hoge prioriteit aan partijdigheid wordt toegekend, blijkt ook uit een onderzoek van de rechtssociologe De Groot-Van Leeuwen. Wanneer zij haar respondenten (advocaten) spanningen voorhoudt tussen het algemene belang en het belang van de individuele clint, blijken deze vrijwel altijd radicaal voor de clint te kiezen (1995, p. 108).

Als gevolg van deze radicale keuze loopt de advocaat het risico dat het evenwicht tussen onafhankelijkheid en partijdigheid wordt verstoord en hij verzeild raakt in een situatie waarin hij slechts de amorele uitvoerder is van de wensen van zijn clint. Dit betekent ook dat de advocaat zijn gevoel voor rechtvaardigheid en zijn gevoel van verantwoordelijkheid voor de rechtsstaat bij het verdedigen van zijn clint uitschakelt.

Een professionele norm die borg staat voor de onafhankelijkheid is dat de advocaat zich van een zaak dient los te maken indien hij deze in gemoede niet rechtvaardig acht. Concreet zou dit betekenen dat de advocaat bij het aanvaarden van diensten steeds kritisch dient te toetsen wie de clint is, wat hij wil en waarom hij juist hem deze dienst vraagt. Deze professionele norm van de onafhankelijke beroepsuitoefening lijkt aan geldingskracht in te boeten. De advocatuur raakt in toenemende mate in de ban van de commercialisering. Op het terrein van bijvoorbeeld reclame en publiciteit wordt steeds meer toegestaan. Bovendien is er sprake geweest van een grote toename van het aantal advocaten. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat het professionele karakter van het beroep van advocaat is afgenomen. Het beroep krijgt meer en meer het karakter van een gewoon, commercieel beroep.

Deze evolutie wordt nog eens treffend gellustreerd door de veranderingen die in de afgelopen decennia in de gedragsregels hebben plaatsgevonden. Behoorde aanvankelijk het levensgedrag van advocaten tot de vaste kern van de gedragsregels, sedert 1992 is het priv-gedrag van de advocaat buiten het bereik van de code geplaatst. Tegenwoordig is alleen het beroepsmatig handelen van de advocaat aan de code en aan het tuchtrecht onderworpen, waarbij vooral de nadruk is komen te liggen op de bescherming van de goede relatie tussen de advocaat en zijn clint (De Groot-Van Leeuwen, 1995, p. 113).

Recapitulerend, er bestaat tussen de beide waarden van onafhankelijkheid en partijdigheid een wankel evenwicht, vooral wanneer de advocaat door dubieuze clinten (in casu criminele groepen) wordt benaderd. Is de advocaat in staat zijn onafhankelijkheid te behouden wanneer een dubieuze clint op handige wijze inspeelt op zijn partijdigheid?

Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

In de Gedragsregels voor advocaten 1992 wordt uitvoerig ingegaan op de
geheimhoudingsplicht van de advocaat. De advocaat dient te zwijgen over de bijzonderheden van de door hem behandelde zaken, de persoon van de clint en de aard en omvang van diens belangen.

Ook in de wet zijn enkele bepalingen opgenomen om de geheimhouding in de relatie tussen advocaat en clint te waarborgen. De advocaat heeft, evenals de arts, de geestelijke en de notaris, een verschoningsrecht. Dat wil zeggen dat de advocaat in de geheimhouding kan volharden zelfs ten overstaan van de rechter-commissaris of de rechter. Het object van verschoning is overigens beperkt tot de informatie, gelden en schriftelijke stukken die hem in zijn hoedanigheid van advocaat zijn toevertrouwd. Dit onderstreept het belang van het maken van duidelijke onderscheidingen tussen beroepsspecifieke werkzaamheden en activiteiten (zoals het trusthouderschap) die niet tot de typische werkzaamheden van de advocaat behoren. De rechtspraak is tot dusverre terughoudend in het op deze grondslag beperken van de reikwijdte van het verschoningsrecht.

Volgens de heersende leer zou het verschoningsrecht alleen in zeer uitzonderlijke gevallen moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding, maar de omstandigheden waarin dit van toepassing zou zijn, zijn tot nu toe in de jurisprudentie nog niet aan de orde geweest. Een huiszoeking en inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde kan zonder diens toestemming alleen plaatsvinden indien het gaat om objecten die niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Het gaat hier dan om brieven of geschriften die ofwel voorwerp zijn van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend ofwel bescheiden die de advocaat niet in zijn hoedanigheid van advocaat onder zich heeft. Het oordeel of het om zulke brieven of geschriften gaat, is in principe aan de verschoningsgerechtigde, waardoor het risico van het misbruik van het verschoningsrecht door een foute advocaat levensgroot aanwezig is. Onder de objecten van geheimhouding en verschoning vallen in beginsel ook de kantoorrekeningen en derden-rekeningen van de advocaat. Momenteel staat ter discussie in hoeverre gelden van derden die aan het beheer van advocaten zijn toevertrouwd, onder de geheimhouding vallen. Recent is in kort geding uitgesproken dat - uitzonderingen daargelaten - het verschoningsrecht van een advocaat zich niet uitstrekt tot gelden die hij van een derde onder zich heeft (rechtbank Rotterdam, 23 maart 1995).

Vormen van verwijtbare betrokkenheid

Wij hebben, zoals in hoofdstuk III is uiteengezet, diverse bronnen geraadpleegd om voorbeelden van verwijtbare betrokkenheid van advocaten op het spoor te komen. In totaal werden 29 gevallen verzameld, die alle vermeld staan in het deelrapport over de vrije-beroepsbeoefenaars. Deze gebeurtenissen speelden zich af in de periode 1990 tot heden. In 1993 werd door het toenmalige hoofd CRI J. Wilzing ook een inventarisatie gemaakt van de betrokkenheid van advocaten bij criminele groepen. Deze inventarisatie, opgemaakt op basis van Finpol-meldingen, bevat de namen van 11 advocaten. Van de door Wilzing genoemde gevallen komen er 4 in onze inventarisatie voor. De overige gevallen waren naar ons oordeel te onduidelijk en onvolledig om te worden gebruikt.

Enkele voorvallen betreffen advocaten die in partijdigheid over de schreef gingen. Een voorbeeld hiervan is de advocaat die de belangen verdedigt van enkele hashhandelaren. Een hashtransport wordt in het buitenland onderschept en enkele Nederlandse verdachten worden aangehouden. De Nederlandse advocaat reist hierop af naar het buitenland en vraagt de toegevoegde Franse advocaat een briefje met de volgende tekst aan een van de aangehouden verdachten te overhandigen: Hou je rustig, er is genoeg verkeerd gegaan, probeer het goed te maken want we weten je te vinden, (naam afzender).

Advocaten als deze persoon hebben hun onafhankelijke beroepshouding verloren door als brievenbus of boodschappenjongen voor anderen te fungeren. Van andere orde zijn de activiteiten van advocaten om criminele vermogens veilig, dat wil zeggen afgeschermd van fiscus en justitie, te beleggen. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse advocaat die al jaren de belangen van een drugsdealer behartigt. Deze clint wordt aangehouden en is er bevreesd voor dat justitie beslag zal leggen op zijn banktegoeden in Luxemburg. De advocaat krijgt een volmacht om de tegoeden van de rekening af te halen en probeert het plan vervolgens persoonlijk uit te voeren. De advocaat neemt bovendien een collega in Luxemburg in de arm en vraagt hem hoe het geldspoor (de relatie tussen de dealer en het geld) kan worden doorbroken. De advocaat wordt bij zijn pogingen het geld van de bank te halen aangehouden. In deze gevallen ontwierpen de geraadpleegde advocaten constructies om de fiscale en strafrechtelijke nasporing van het misdaadgeld van hun clinten te belemmeren. Dikwijls verrichtten de advocaten hierbij ook concrete uitvoeringshandelingen. Voorvallen als deze illustreren hoe met de deskundige inbreng van een civiele advocaat misdaadgeld aan de opsporing wordt onttrokken en in de reguliere economie kan worden gesluisd. Een volgende reeks voorbeelden die in het deelrapport wordt weergegeven, heeft betrekking op misbruik van de positie van de advocaat als geheimhouder. Zoals eerder gesteld, is geheimhouding een belangrijke waarborg voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn clint. De geheimhouding is echter ook een prachtige dekmantel voor illegale activiteiten. De verwijtbare betrokkenheid van de advocaat kan eruit bestaan dat hij zijn positie als geheimhouder misbruikt of laat misbruiken voor de afscherming van criminele activiteiten. Dit kan zowel betrekking hebben op schriftelijke stukken als op gelden die door de advocaat ten behoeve van zijn clint worden beheerd. In een aantal gevallen werd een advocaat (of een notaris) tussengeschoven in een keten van financile transacties. Bedragen die op een kantoorrekening worden gestort, zijn in beginsel goed afgeschermd, althans deze behoeven niet krachtens de Wet MOT (Melding Ongebruikelijke Transacties) te worden gemeld. Aan de afscherming is nog een ander aspect verbonden: misleiding van banken, politie, handelspartners en dergelijke, doordat de advocaat, als respectabel functionaris, naar voren wordt geschoven. De betrokkenheid van de advocaat bij een bepaalde constructie geeft bijvoorbeeld vertrouwen in de goede bedoelingen van de fraudeur. De voorbeelden in het deelrapport hebben betrekking op de rol van de advocaat in het uitvoeren van financile transacties: de advocaat introduceert (criminele) clinten bij een bank, opent zelf bankrekeningen voor een criminele groep, int cheques of schrijft deze uit. De tot dusverre gegeven voorbeelden hebben betrekking op advocaten die hun diensten en hun ambt ten behoeve van anderen (laten) misbruiken. In enkele gevallen bleken de betrokken advocaten niet alleen functioneel, maar ook zakelijk en priv verknoopt te zijn met een criminele groep. Zij waren als het ware in dienst bij een dergelijke groep en verrichtten er welbewust en regelmatig hand- en spandiensten voor. Een voorbeeld hiervan is de advocaat die gelden beheert voor criminelen op rekeningen waarvoor hij gemachtigd is en bankierswerkzaamheden verricht voor criminelen via zijn derden-rekening. Hij bedenkt constructies om zwart geld te witten en accepteert cash grote bedragen.

VI.2.2. Het notariaat

De notaris is een openbaar ambtenaar, die in de gevallen waarin de wetgever zijn tussenkomst dwingend voorschrijft, een specifieke overheidstaak uitoefent. Anders dan de gewone ambtenaar verkrijgt hij inkomen uit de opbrengst van zijn dienstverlening. In die zin is hij ondernemer, maar dan wel een die als monopolist opereert op een markt zonder veel risico's. De belangrijkste taak van de notaris is het opmaken en ondertekenen van authentieke akten. Hij heeft de bevoegdheid, de verplichting en het monopolie akten op te stellen (verlijden) ten behoeve van bepaalde rechtshandelingen, die zonder zijn tussenkomst niet tot stand kunnen komen. De notaris is bijvoorbeeld onmisbaar voor de rechtsgeldige overdracht van de juridische eigendom van onroerend goed, voor het oprichten van vennootschappen en voor het maken of wijzigen van testamenten. Ook voor enkele overige rechtskundige diensten, zoals het afhandelen van faillissementen en het houden van toezicht op veilingen, verwijst de wetgever naar de notaris.

Naast deze werkzaamheden verricht de notaris tal van werkzaamheden waarvoor zijn tussenkomst niet wettelijk geboden is om een beoogde rechtshandeling tot stand te brengen. De notaris kan bijvoorbeeld desgevraagd akten opmaken van feiten of gebeurtenissen (onder andere schenkingen) die tegenover bijvoorbeeld de belastingdienst als bewijs kunnen dienen. Tenslotte kan de notaris vanwege zijn specifieke deskundigheid door een clint ingeschakeld worden om adviezen te geven. Bij deze niet-ambtelijke werkzaamheden fungeert de notaris als een gewone juridische dienstverlener.

Er waren medio 1995 in totaal 1.166 notarissen en circa 1.400 kandidaat-notarissen werkzaam. De kandidaten verrichten werkzaamheden in dienst en uit naam van de notaris. De meeste notarissen zijn eenpitters; in totaal betreft het 509 notarissen. De overigen zijn geassocieerd met andere notarissen, advocaten en/of belastingadviseurs.

Tussen ministerieplicht en onderzoekplicht

De notaris is, vanuit de criminele groep bezien, een onmisbare schakel in tal van dubieuze constructies. Of het nu gaat om de oprichting van BV's waarmee gefraudeerd gaat worden, of om witwasoperaties waar onroerend goed mee is gemoeid of waarbij rechtspersonen worden gebruikt, de tussenkomst van de notaris is wettelijk voorgeschreven. In deze zin is er een grote mate van potentile betrokkenheid tussen het notariaat en de georganiseerde criminaliteit. Als openbaar ambtenaar casu quo als de functionaris wiens tussenkomst dwingend is voorgeschreven, heeft de notaris veel minder speelruimte dan bijvoorbeeld de advocaat of de accountant om clinten of diensten te weigeren. Sterker nog, hij is volgens de heersende leer in beginsel zelfs verplicht om zijn diensten te verlenen als daarom wordt gevraagd. Op deze ministerieplicht kan alleen uitzondering worden gemaakt als de notaris gegronde redenen heeft om zijn dienst te weigeren. Als algemene norm geldt dat notarissen hun dienst moeten weigeren in geval hun medewerking wordt verzocht voor het verlenen van rechtshandelingen die in strijd zijn met het recht, de openbare orde, de goede zeden en de gedragsregels. De notaris heeft, vergeleken met bijvoorbeeld de advocaat, een belangrijke handicap bij het weigeren van dienstverlening. Hij mag bij dienstweigering niet afgaan op vage verdenkingen en vermoedens, maar dient de redelijke overtuiging te hebben dat de zaak niet deugt. Het probleem is echter dat de notaris weinig mogelijkheden heeft om recherche te plegen. Wie moet hij raadplegen en hoe kan hij de gegevens verifiren? In hoeverre verzet de geheimhoudingsplicht zich tegen het inwinnen van inlichtingen bij bijvoorbeeld de CRI of de afdeling Rechtspersonen van het ministerie van Justitie?

Aan de uitoefening van het notarisambt zijn onverbrekelijk de begrippen onpartijdigheid en onafhankelijkheid verbonden. Uit de onpartijdige belangenbehartiging vloeit voort dat de notaris zijn diensten niet lijdelijk kan verrichten. Volgens de huidige, algemeen aanvaarde opvatting binnen het notariaat kan de notaris er niet mee volstaan om zich strikt te houden aan de formele bepalingen en zich voor het overige geheel lijdelijk op te stellen. De notaris heeft een onderzoekplicht, dat wil zeggen, hij dient een actieve houding te hebben om ervoor te zorgen dat de belangen van een van de betrokken partijen als gevolg van diens juridische onkunde of van het feitelijke overwicht van de andere partij niet worden geschaad. Dit impliceert onder meer dat de notaris de partijen dient voor te lichten over de juridische en financile gevolgen die transacties kunnen hebben.

Onpartijdigheid en onafhankelijkheid beperken de mogelijkheden van de notaris in een aantal opzichten om ondernemer te worden. Het is de notaris bijvoorbeeld niet toegestaan om als bemiddelaar op te treden bij de financiering of de overdracht van onroerend goed. Ook zijn de mogelijkheden begrensd om buiten de traditionele ambtelijke taakuitoefening te treden. Hoewel de Koninklijke Notarile Broederschap (KNB) in de afgelopen jaren propageert dat het notariswerk meer inhoudt dan het verlijden van akten, zijn de mogelijkheden voor commercile advisering beperkt. Concluderend, de notaris heeft aan de ene kant de plicht zijn diensten te verlenen en is in deze zin lijdelijk, maar aan de andere kant heeft hij ook een onderzoekplicht en dient hij recherche in te stellen als de gevraagde dienstverlening vraagtekens oproept. Het risico bestaat evenwel dat de notaris, met de geheimhoudings- en dienstverleningsplicht aan zijn zijde, het zekere voor het onzekere neemt en zich lijdelijk opstelt bij het verrichten van diensten, zelfs in de gevallen waarbij hij zelf grote vraagtekens zet.

Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

De notaris zweert bij zijn ambtsaanvaarding dat hij de grootst mogelijke geheimhouding zal betrachten omtrent de inhoud van de akten. Op grond van het verschoningsrecht van de notaris kan dit ambtsgeheim ook ten overstaan van de rechter in stand blijven. Dit verschoningsrecht reikt ver; het geldt voor alles wat met betrekking tot clinten op het notariskantoor bekend wordt en niet alleen voor wat er in de akten staat. Ook de mogelijkheden om via huiszoeking en inbeslagneming bewijsmateriaal op het notariskantoor te vergaren, zijn zeer beperkt. In beginsel kunnen bij notarissen geen huiszoekingen plaatsvinden. De notaris dient als getuige of bij een huiszoeking te beoordelen of de gevraagde informatie aan hem in zijn hoedanigheid van notaris is toevertrouwd en als object van verschoning dient te gelden. Het is niet duidelijk of ook de zogeheten buitenwettelijke werkzaamheden van de notaris onder het bereik van het verschoningsrecht vallen. Volgens Van Domburg zou dit alleen het geval zijn indien deze werkzaamheden noodzakelijke hulpverlening betreffen voor een in juridische nood verkerende rechtzoekende (Van Domburg, 1994, p. 90). De jurisprudentie laat hierover echter nog onduidelijkheid bestaan.

Het verschoningsrecht is niet absoluut. De rechter beoordeelt (marginaal) of de notaris terecht een beroep op zijn verschoningsrecht doet. Wanneer het strafrechtelijke onderzoek betrekking heeft op misbruik van het notarisambt, kan de rechter besluiten dat de notaris niet langer een beroep op zijn verschoningsrecht kan doen (Udink, 1993, p. 88). Een notaris kan zich overigens niet beroepen op het verschoningsrecht, wanneer tegen hem in het kader van de tuchtrechtspraak een klacht is ingediend.

Als gevolg van deze beschermde positie is de notaris een aantrekkelijke dekmantel voor criminele activiteiten. Reeds in 1983 wees de toenmalige voorzitter van de KNB Sasse erop dat de door de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht sterk afgeschermde relatie tussen de notaris en zijn clint een groot gevaar kan inhouden. Het notariskantoor zou een vluchtheuvel kunnen worden voor personen en belangen die geen aanspraak op bescherming mogen maken (Sasse, 1983, p. 620 e.v.).

Vormen van verwijtbare betrokkenheid

Wij hebben dezelfde bronnen gebruikt als bij de advocatuur het geval was om op het spoor te komen van verwijtbare betrokkenheid van notarissen bij criminele groepen. Deze bronnen zijn vermeld in hoofdstuk III. In totaal werden 13 gevallen gevonden. De eerder genoemde lijst van Wilzing bevat de namen van 4 notarissen van wie twee ook in onze inventarisatie zijn opgenomen. De overige twee gevallen zijn niet opgenomen, omdat deze naar onze mening onvoldoende duidelijk zijn.

De aangetroffen voorbeelden van verwijtbare betrokkenheid hebben vooral betrekking op de omstandigheid dat de notaris zich leent voor het afschermen van misdaadgeld. In een aantal gevallen bestond de betrokkenheid uit het verlenen van ambtelijke dienstverlening, terwijl er gegronde redenen waren om deze dienst te weigeren. Zo was er een notaris die zijn medewerking gaf aan een het uitvoeren van een A-B-C(-D) transactie, die bedoeld was om misdaadgeld wit te wassen. Deze notaris passeerde op n dag driemaal een transportakte met betrekking tot hetzelfde pand, waarbij de waarde toenam van 7 via 14 naar 21 miljoen gulden. De notaris verrichtte de ambtelijke dienstverlening zonder meer. In een ander geval verleende een notaris geregeld zijn medewerking aan de oprichting van BV's terwijl hij kon weten dat de formele oprichters slechts strofiguren waren en dat de echte oprichter een handelaar was in BV's. Veel van deze BV's werden gebruikt bij faillissementsfraudes.

Hoe gevarieerd de beide bovenstaande voorvallen ook zijn, zij hebben met elkaar gemeen dat de notaris eigenlijk wel weet dat er iets niet deugt, maar geen verantwoordelijkheid voelt daar iets tegen te ondernemen. Hij verleent diensten terwijl de omstandigheden ernaar waren om deze diensten te weigeren. Een andere categorie van voorbeelden heeft betrekking op het misbruik maken van de status van het notarisambt. In deze voorbeelden wordt de uitstraling van onkreukbaarheid die de notaris en het notariskantoor nog steeds heeft, misbruikt om tegenover anderen vertrouwen te wekken in het ogenschijnlijk bonafide karakter van malafide transacties. Een voorbeeld hiervan is de notaris die zijn naam en rekening verbindt aan een zogenaamde advanced fee-fraude. De fraudeur incasseerde in het concrete geval vooruitbetalingen van beleggers ten bedrage van 750.000 dollar. In een ander geval werd getracht via de tussenkomst van een notariskantoor ruim 2 miljoen buitenlandse valuta om te wisselen in dollars. Tenslotte was er een geval dat na de strafzaak tegen de Amsterdamse notaris S.-S. uit 1983 zonder enige twijfel de cause clbre van het notariaat in de jaren negentig is. Deze notaris heeft zich begin jaren negentig op grote schaal beziggehouden met het namens derden aanbieden van leningen aan voornamelijk buitenlandse personen. Deze personen dienden voor het verkrijgen van de lening 20% van het te lenen bedrag op rekening van de stichting van de notaris te storten. In totaal zijn op deze wijze door de stichting enkele miljoenen dollars ontvangen. Het verwijt dat de notaris wordt gemaakt, is dat hij de legale herkomst van deze gelden onvoldoende heeft geverifieerd. Als notaris/trustee is hij de vlag geweest die de lading heeft gedekt; dankzij zijn tussenkomst bleef verborgen wie de derden waren die de leningen verstrekten. Het is zeker niet uitgesloten dat de buitenlandse personen van zichzelf leenden en hiermee aan hun geld een legale herkomst gaven. Een bijzonderheid van de affaire is dat de notaris - eufemistisch uitgedrukt - voor een notaris ongebruikelijke contacten heeft onderhouden. Tot de relaties van de notaris behoorden onder meer de adviseur van een bekende mafiafamilie uit New York en een puissant rijke Italiaanse oplichter, gespecialiseerd in afpersingen en het uitschrijven van ongedekte cheques. Ook enkele Nederlandse oplichters behoorden tot de klantenkring van deze notaris. De notaris is inmiddels uit het ambt gezet.

VI.2.3. De accountancy

De accountant stelt de betrouwbaarheid van financile gegevens vast. Deze controlerende taak kan hij uitoefenen in dienst van een bedrijf ten behoeve van dit bedrijf (interne accountant), als (zelfstandig) accountant-administratieconsulent of als openbare accountant in dienst van een van de accountantskantoren. Doorgaans vervult een registeraccountant (RA) de functie van openbaar accountant. In deze laatste functie heeft hij de exclusieve bevoegdheid de jaarrekening van een onderneming van een verklaring te voorzien, die gebruikt mag worden in het maatschappelijke verkeer. Dit houdt in dat derden op de betrouwbaarheid van deze verklaring af moeten kunnen gaan en dat derhalve hoge eisen worden gesteld aan de onafhankelijkheid van de openbare accountant.

Naast de controlerende taak van de accountant kan een belangrijk deel van de werkzaamheden bestaan uit advisering op belasting-, administratief en managementsgebied. In deze positie van adviseur en controleur ten behoeve van de onderneming heeft hij een vertrouwensrelatie met zijn opdrachtgevers. De geheimhoudingsplicht is hiervan een uitvloeisel, ofschoon de accountant zich niet kan beroepen op een wettelijk erkend verschoningsrecht. De interne accountant dient in de eerste plaats de belangen van de onderneming waar hij werkzaam is. Hier vervult hij een controlerende of adviserende en beleidsondersteunende rol. Als controleur kan hij eveneens een verklaring geven bij de jaarrekening, maar vanwege zijn dienstverband bij de onderneming mag deze niet aan het publiek bekend gemaakt worden. Hierin ligt een belangrijk verschil met de openbare accountant.

De accountancy als beroepsgroep heeft deze eeuw een zeer grote vlucht gemaakt en telt thans naar schatting meer dan 11.000 actieve leden. Er is binnen de beroepsgroep een toenemende commercialisering en uitbreiding van de dienstverlening waar te nemen, waarbij op kantoorniveau intensief wordt samengewerkt met fiscalisten en organisatieadviseurs. In de jaren zeventig en tachtig heeft, mede als gevolg van uitbreiding van het takenpakket, een fusiegolf en concentratie plaatsgevonden. Thans is meer dan de helft van de openbare registeraccountants in dienst bij een van de vijf grote accountancykantoren waar meer dan 100 openbare registeraccountants werken (NIVRA-jaarverslag 1993/1994, p. 30).

Tussen objectiviteit en afhankelijkheid

Belangrijke waarden van het beroep zijn betrouwbaarheid en objectiviteit. Zo dient de accountant, die in zijn optreden jegens anderen een bijzonder belang vertegenwoordigt - bijvoorbeeld als accountant van een bedrijf - dit aan de betrokkenen kenbaar te maken. Ook dan moet hij een zo groot mogelijke objectiviteit in acht te nemen, zodat hij bijvoorbeeld feiten die in het nadeel van zijn opdrachtgevers zijn, niet mag verzwijgen. De openbare accountant die als zodanig optreedt, heeft daarnaast nog te voldoen aan de eis van onafhankelijkheid van de opdrachtgever en andere belanghebbenden. Dit alles brengt met zich mee dat vertrouwen gesteld moet kunnen worden in de getrouwheid van de verklaringen van de accountant. Er is een spanningsveld tussen aan de ene kant de gevraagde objectiviteit van de accountant en aan de ander kant een zekere afhankelijkheid ten opzichte van de opdrachtgever of de onderneming waar de accountant werkzaam is. Het is, met andere woorden, de vraag of de accountant altijd in voldoende mate onpartijdig en objectief kan zijn. Emanuels (1995) heeft aan openbare accountants een achttal aan de praktijk ontleende casus voorgelegd die de accountant voor een professioneel dilemma stellen. Hieruit bleek dat deze accountants gevoelig zijn voor de wensen en eisen van de clinten. Volgens Emanuels (1995, p. 160) gaat dit vooral op voor situaties waarbij de invloed en macht van de clint ten opzichte van de accountant relatief groot is. Hij noemt in dit verband twee ontwikkelingen die de onafhankelijkheid van de openbare accountant bedreigen. Enerzijds een grotere concurrentie door de toename van de commercialisering en het aantal RA's en AA's. Anderzijds signaleert hij het mondiger worden van de klant, die zich steeds minder onvoorwaardelijk onderworpen voelt aan controle door een toegenomen financile kennis binnen de bedrijven en doordat de accountant zich steeds meer opstelt als gesprekspartner door als adviseur en vertrouwensman op te treden van de gecontroleerde organisatie. Volgens de auteur vragen deze ontwikkelingen van de accountant een steeds grotere inspanning om bij zijn controle onafhankelijk te blijven.

Vormen van verwijtbare betrokkenheid

Uit de geraadpleegde bronnen zijn zeven gevallen van verwijtbare betrokkenheid naar voren gekomen. Enkele hiervan hadden betrekking op het leveren van deskundigheid aan criminele groepen. Een concreet voorbeeld is het accountantskantoor dat de boekhouding regelde voor bedrijfjes van een groep die zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. De diverse bedrijfjes fungeerden als dekmantel. Daarnaast beheerde het kantoor middels een trust in het buitenland een groot aantal bedrijven waarvan de groep op haar beurt weer gebruik maakte.

De overige voorbeelden kunnen worden getypeerd als het maken van misbruik van de status of de uitstraling van het ambt. Een voorbeeld hiervan is de accountant, die in dienst trad bij de fraudeur A voor wie hij voorheen als openbaar accountant de jaarrekeningen controleerde. In zijn nieuwe functie maakte hij kennis met de praktijken van A en werkte hij gaandeweg mee aan het onjuist opmaken van de balansen waardoor bijvoorbeeld een bank bereid bleek geld te investeren in bedrijven van de fraudeur.

VI.2.4. De functie van het tuchtrecht

Over de omvang van de verwijtbare betrokkenheid in de advocatuur, het notariaat en de accountancy kan geen uitspraak worden gedaan. Op grond van de bronnen die zijn geraadpleegd, kan wel worden geconstateerd dat de meeste gevallen van verwijtbare betrokkenheid zich voordoen bij de advocaten. In elke beroepsgroep hebben zich in de afgelopen jaren evenwel enkele ernstige gevallen van betrokkenheid voorgedaan. Van met name de advocatuur en het notariaat kan worden gezegd dat de aard en het aantal gesignaleerde voorvallen erop wijst dat de verwijtbare betrokkenheid van beroepsbeoefenaars bij de georganiseerde crimialiteit meer dan alleen incidenteel van karakter is. Deze vaststelling roept de vraag op of de ontwikkeling van de onderhavige vrije beroepen in de richting van commercile dienstverlening niet de kans vergroot dat leden in hun midden verwijtbaar betrokken raken bij georganiseerde criminaliteit. Advocaten zien een markt in de juridische dienstverlening, notarissen verrichten naast hun traditionele taak ook advieswerkzaamheden en accountants begeven zich steeds nadrukkelijker in de wereld van financile advisering. In de verhoudingen binnen de beroepsgroep hebben commercialisering en concurrentie dus hun intrede gedaan. Toch zijn de vrije-beroepsbeoefenaars niet gelijk te stellen met commercile dienstverleners. De ideologie en het handelen worden nog steeds sterk bepaald door klassieke professionele waarden. Maar deze waarden komen meer en meer onder druk te staan onder invloed van de zojuist geschetste ontwikkelingen.

Een andere vraag is die naar de rol die het tuchtrecht speelt in het opsporen van en disciplinaire maatregelen nemen tegen beroepsbeoefenaars die in hun contacten met criminele groepen over de schreef zijn gegaan. Voorzover kon worden nagegaan zijn betrekkelijk weinig gevallen van verwijtbare betrokkenheid bij de tuchtrechter aanhangig gemaakt. Bijna alle beroepsbeoefenaars die betrokken waren bij de in dit rapport beschreven voorvallen, zijn in functie gebleven.

Een verklaring voor de beperkte reikwijdte van het tuchtrecht is dat de tuchtrechtspraak van de advocatuur en het notariaat in de regel wordt geactiveerd door rechtstreeks belanghebbenden. Behoudens de gevallen van ambtshalve ingediende klachten, geldt als regel: zonder klager geen klacht. De klager moet kunnen aantonen duidelijk een eigen belang te hebben bij de betreffende klacht, anders is de kans groot dat de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Beroepsorganisaties kunnen zelf het initiatief nemen tot het indienen van ambtshalve klachten, maar daar wordt maar zeer beperkt gebruik van gemaakt. Het ontbreekt de organisaties aan een opsporingsapparaat en er bestaat te weinig zicht op het individuele handelen van leden. Het zelfreinigend vermogen van de beroepsorganisaties via de tuchtrechtspraak is daarom niet bijster groot. Bij politie en justitie bestaat bovendien terughoudendheid om verwijtbaar gedrag van de vrije-beroepsbeoefenaars in strafrechtelijke zin aan te pakken of aan te melden bij de tuchtrechter. In het geval van de advocatuur zijn er enkele procedurele beletsels voor de toegang van de officier van justitie tot de tuchtrechter.

In de afgelopen jaren is door de beroepsorganisaties het initiatief genomen tot het ontwerpen van nieuwe richtlijnen, fraudeverordeningen, meldpunten en ethische codes teneinde betrokkenheid te voorkomen bij de georganiseerde criminaliteit. De gentroduceerde maatregelen kunnen zeker een preventief effect hebben, maar de echt kwaadwillenden zullen zich er niet door laten benvloeden.

In aansluiting op het vorenstaande moet er nog op worden gewezen dat de in het betrokken deelrapport beschreven voorvallen laten zien dat criminele groepen naast de know-how ook de kenmerken van het vrije beroep misbruiken: de geheimhouding en verschoning, de uitstraling van onkreukbaarheid en onafhankelijkheid. Het is daarom van belang te overwegen onder welke omstandigheden kantoorrekeningen, schriftelijke en mondelinge communicatie en dergelijke ten behoeve van de vertrouwensrelatie met de clint bescherming behoeven. Een aanknopingspunt biedt dat het object van verschoning alleen de feiten betreft die de verschoningsgerechtigde in zijn hoedanigheid van advocaat of notaris zijn toevertrouwd. Dit onderstreept het belang van het maken van duidelijke onderscheidingen tussen de traditionele, beroepsspecifieke werkzaamheden (bijvoorbeeld procesbijstand, ambtelijke dienstverlening) van de vrije-beroepsbeoefenaar en de activiteiten die in het kader van de commercile dienstverlening ook tot zijn werkzaamheden zijn gaan behoren.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken