VI.4. De Italiaanse mafia: ook in Nederland een probleem?

De gevestigde Italiaanse gemeenschap in Nederland is publiekelijk nimmer uitdrukkelijk in verband gebracht met Italiaanse georganiseerde misdaad, laat staan met de Italiaanse mafia. Als er van deze misdaad, deze mafia, al een binnenlands probleem werd gemaakt, dan hield dit rechtstreeks verband met concrete, tijdelijke acties van Italiaanse misdadigers die hier van buiten Nederland optraden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de kidnapping van mevrouw Van der Valk in 1982. Een voorbeeld dat pas later meer de aandacht heeft
getrokken, betreft de poging van de Italiaans-Amerikaanse mafia om zich meester te maken van het gokwezen in Amsterdam (Middelburg, 1988). En ook nog andere, onbekende, voorbeelden suggereren dat in elk geval tot voor kort het optreden van de Italiaanse mafia op Nederlandse bodem niets van doen had met de Italiaanse gemeenschap in ons land. In het levensverhaal dat een van de bekendste pentiti uit de kring van de cosa nostra, Antonino Calderone, onlangs opbiechtte aan Pino Arlacchi, vertelt hij dat de leider van een groepje camorristi in de jaren zeventig geregeld rechtstreeks naar Rotterdam kwam om hier grote partijen sigaretten te kopen voor de zwarte markt in Zuid-Itali (Arlacchi, 1993: 123).

Dat de situatie tegenwoordig waarschijnlijk niet meer zo eenvoudig ligt, kon de laatste jaren al af en toe worden opgemaakt uit persberichten. Die lieten enerzijds doorschemeren dat leden van een Romeinse bende die functioneert als een verlengstuk van de Siciliaanse mafia, in en om Utrecht betrokken zijn bij het uitbaten van pizzeria's, maar langs deze weg eigenlijk drugshandel bedrijven. Anderzijds lieten zij zien dat in Brabant vrij algemeen wordt aangenomen dat zonen van bepaalde Italiaanse immigranten langdurig en intensief betrokken zijn (geweest) bij criminele activiteiten waarin de Italiaanse mafia van oudsher sterk staat: het illegale gokwezen en de drugshandel. Berichten als deze geven in de eerste plaats voedsel aan de gedachte dat het optreden van de Italiaanse mafia op Nederlandse bodem niet langer een incidentele kwestie is, maar een meer duurzame aangelegenheid vormt. In de tweede plaats maken zij de these aannemelijk dat binnen de gevestigde Italiaanse gemeenschap alhier criminele groepen tot ontwikkeling kunnen komen, of zelfs zijn gekomen, die op een mafiose manier opereren. Bij elkaar geteld wil dit zeggen dat het probleem van de Italiaanse mafia heden ten dage ook een Nederlands probleem is. Hoe dit er volgens de beschikbare politiebronnen op nationaal niveau uitziet, zal hierna worden uiteengezet.

VI.4.1. De eerste duidelijke signalen

Eigenlijk al in de loop van de jaren zeventig werd voor insiders duidelijk dat Nederland niet verschoond zou blijven van de mafia. Maar, zoals in het rapport over de situatie in Amsterdam wordt uiteengezet, de eerste berichten hadden geen betrekking op de Italiaanse mafia maar op leden van een Amerikaanse cosa nostra-familie, die behoorde tot de omgeving van de roemruchte Meyer Lansky. Die deed in die jaren immers een duidelijke poging om het gokwezen in Amsterdam in handen te krijgen. De aanwezigheid van de Italiaanse mafia deed zich voor velen pas in de loop van de jaren tachtig gevoelen. De eerste duidelijke signalen werden afgegeven in Amsterdam. Enerzijds bleek uit de aanhouding van een Italiaans echtpaar (maart 1989) dat in een camper met dubbele wanden 45 kg cocane naar Itali wilde smokkelen, dat er vanuit Amsterdam een continue stroom van verdovende middelen, en dan met name cocane, richting Itali ging. Anderzijds wees de liquidatie van twee Italiaanse junks/straatdealers (maart 1990) uit dat grote Italiaanse drugs-dealers er niet voor terugschrikken om ook in Amsterdam zelf op een mafiose manier te werk te gaan. De twee jongens werden hoogstwaarschijnlijk doodgeschoten omdat ze een partijtje verdovende middelen niet hadden betaald.

De vondst van het lijk van een in Rome woonachtige Turk in de bossen van Doorn (april 1990) gaf aan dat het probleem van de Italiaanse mafia zich ook buiten Amsterdam stelde, met name in en rond Utrecht. Deze Turk, die zelf in Itali bekend stond als een handelaar in drugs en wapens, onderhield - zo toonde het verdere onderzoek aan - nauwe relaties met leden van de Romeinse banda della Magliana, die reeds vanaf de jaren zeventig in Nederland, en meer bepaald in en rond Utrecht, waren neergestreken, op de vlucht voor de Italiaanse politie en justitie. Enkele maanden voor zijn liquidatie had de desbetreffende man in Amsterdam nog een drugsdeal besproken met twee leden, twee broers, van deze bende, die gelieerd is aan de Siciliaanse mafia. Een van deze twee hield zich in Rome bezig met drugshandel, afpersing en clandestiene lotto. De ander, die door de Italiaanse politie werd gezocht voor afpersing en verkrachting en die eerder in zijn geboorteland al gevangenisstraffen had uitgezeten voor diefstallen en illegaal wapenbezit, verbleef al enkele jaren in de omgeving van Utrecht en had hier verschillende pizzeria's gerund. Maar hij was niet de grote man. Dit was/is iemand die, om aan de greep van de Italiaanse overheid te ontsnappen, reeds in 1973 naar het land van de windmolens was gevlucht en in (de buurt van) Utrecht een hele pizzeria-keten had opgebouwd. In de ogen van de Italiaanse politie deels om zwart geld wit te wassen, en deels om een legale dekmantel te hebben voor het bedrijven van illegale praktijken. Later, in 1987, week er nog een vooraanstaand lid van deze bende naar Nederland uit, ditmaal naar Amsterdam, om aan zijn arrestatie in Rome te ontsnappen. En prompt werd hij hier het solide contactpunt voor leden en aanhangers van de bendes die zich op de Amsterdamse drugsmarkt kwamen bevoorraden.

Wie de genoemde Turk heeft geliquideerd, waarom dat is gedaan, en waarom dit in Nederland gebeurde, is niet bekend geworden. Waarom leden van de bende telkens weer in Nederland onderdoken, is volgens de Italiaanse politie duidelijk. Zij vonden in Nederland een rustig klimaat, dat wil zeggen een klimaat waarin ze niet alleen rustig konden onderduiken, maar ook rustig zaken konden doen, zonder al te veel last van de politie. Dit laatste is niet (helemaal) waar. Want uit een intern rapport kan worden opgemaakt dat tussen 1989 en 1990
in zo'n 30 opsporingsonderzoeken, uitgevoerd op allerlei plaatsen in het land, ook de gedragingen van Italiaanse delinquenten in Nederland, al dan niet gelieerd aan de bekende Italiaanse misdaadorganisaties, zijn bekeken. In het algemeen beweren dat de Italiaanse mafia in Nederland tot op de dag van vandaag met rust werd gelaten, is dus onjuist (Fijnaut, 1994; Ilegems en Sauviller, 1995). Maar het is wel waar dat de eerste duidelijke signalen die aan het einde van de jaren tachtig werden afgegeven, niet onmiddellijk en zeker ook niet overal werden gehoord. Pas in 1992 werd in het kader van de samenwerking tussen de grote Randstedelijke politiekorpsen beslist om een omvattend landelijk onderzoek naar het optreden van de Italiaanse mafia in Nederland te starten. Omdat dit Randstad-initiatief, dat het politie-organisatorische kader voor dit project vormde, in de loop 1993 stukliep op een aantal problemen in de verhoudingen binnen de politie en tussen de politie en justitie, is het onderzoek echter niet in zijn volle omvang uitgevoerd. Het werd uiteindelijk beperkt tot een onderzoek (Campina) naar de drugshandel van enkele contactpersonen van de camorra in Zuid-Holland. Naar aanleiding van informatie van de carabinieri was hier in het voorjaar van 1992 toch al een begin mee gemaakt.

VI.4.2. Het algemene beeld van de situatie

Juist omdat het bovenbedoelde landelijke onderzoek nooit is uitgevoerd, is het onmogelijk om de algemene situatie scherp te portretteren. Er moet worden volstaan met een schets van de huidige toestand. Hierin zal geen onderscheid worden gemaakt tussen de organisaties die op Nederlands grondgebied actief zijn en de criminele activiteiten waaraan zij zich hier schuldig maken. Om de eenvoudige reden dat het, voorzover bekend, bijna altijd gaat om handel in verdovende middelen. Slechts af en toe wordt er in de beschikbare berichtgeving ook van andere dingen gesproken: illegale handel (op kleine(re) schaal) in vuurwapens enerzijds en het verkopen en aanbieden van vals geld anderzijds; en in n geval van EU-fraude, samen met louche transportbedrijven uit het Rotterdamse. Wel wordt hier het onderscheid gentroduceerd tussen de activiteiten van de vier bekende Italiaanse mafia-groeperingen enerzijds en die van andere Italianen anderzijds. Dit onderscheid is - juist door het gebrek aan eerder onderzoek - in concrete gevallen natuurlijk niet gemakkelijk te maken. Maar het voordeel ervan is dat duidelijk wordt hoe gecompliceerd de relaties tussen Itali en Nederland op dit punt liggen.

VI.4.2.1. De activiteiten van de mafia-groeperingen
Het lijdt naar onze mening geen enkele twijfel dat zeker drie van de bekende mafia-organisaties op Nederlands grondgebied criminele activiteiten (laten) ontplooien. De niet (goed) te beantwoorden vraag is alleen: sedert hoelang?, hoe precies? met wie? waar? welke?

Sprekend over de Siciliaanse mafia kan worden gezegd dat in de voorbije jaren meer dan eens door clans van deze cosa nostra rechtstreeks en onrechtstreeks - via Belgi en Duitsland - verdovende middelen uit Nederland zijn gemporteerd. Hiervoor werden contactpersonen in zowel Den Haag als Amsterdam ingeschakeld. De drugs werden niet alleen over de weg maar ook per vliegtuig naar Itali gebracht. Wat de Calabrese 'ndrangheta betreft is n keer duidelijk vastgesteld dat n of meer van haar groepen cocane die zij in Zuid-Amerika hadden gekocht, via Rotterdam vervoerden naar Itali. Er zijn evenwel berichten dat het niet bij dergelijke transitohandel is gebleven. Met name mag niet worden uitgesloten dat in Enschede enkele leden van deze groepering zijn neergestreken en in deze grensplaats belangrijke geldwisseltransacties op touw hebben gezet.

Maar het lijkt wel vast te staan dat bovenal de camorra in Nederland, en speciaal in Amsterdam, zeer actief is op de markt van de verdovende middelen, vooral die van de cocane. Uit incidentele onderzoeken die de Amsterdamse politie naar haar drugshandel heeft ingesteld, kan worden opgemaakt dat deze handel als volgt in elkaar zit (zie dus ook het rapport over Amsterdam). Zuidamerikaanse cocane-importeurs onderhouden, in Amsterdam, via enkele Italiaanse restaurants (in de stad en haar omgeving) nauwe contacten met vertegenwoordigers, makelaars haast, van n of meer camorra-clans. Wanneer deze personen weten wat er op de markt aan cocane te koop is, nemen zij in overleg met de clans bepaalde partijen af en regelen het vervoer ervan naar Napels en omgeving. Alle belangrijke clans participeren aan deze continue handelsstroom, zowel de clans d'Alessandro en Annuziata als de clans La Torre en Stolder. Het vervoer van de aankopen gebeurt op verschillende manieren. De meest gebruikelijke is nog steeds de inschakeling van koeriers die n - en soms twee- of driemaal - per week op Napels rijden. Ook is er sprake van dat zowel Nederlandse als Italiaanse firma's die op het eerste oog alleen bloemen en planten naar Itali vervoeren, deze bedrijvigheid gebruiken om hun drugstransporten te camoufleren; er wordt zelfs gefluisterd dat sommige firma's van het laatste rijker en groter zijn geworden dan van het eerste. En tenslotte zijn er aanwijzingen dat grote partijen ook wel per schip naar Zuid-Itali worden getransporteerd.
In aansluiting op dit laatste kan de vraag worden herhaald die ook wel in ambtelijke stukken wordt opgeworpen: waarom voeren de Italiaanse mafia-groeperingen hun drugs, cocane in het bijzonder, niet (meer) rechtstreeks in? Het antwoord op deze vraag schijnt te moeten worden gezocht in de richting van: een niet te actieve politie, lage straffen wanneer je wordt gepakt, in Spanje zijn er niet teveel betrouwbare handelspartners, en heel wat van de geschikte Italiaanse smokkelaars zitten voor lange tijd in de gevangenis. In hoeverre al deze argumenten steekhoudend zijn, kan men zich natuurlijk afvragen. Maar ze stroken wel met de bevinding in ons Amsterdamse onderzoek dat de Italiaanse mafia Amsterdam tot nu toe alleen nog beschouwt als een marktplaats en niet als een plaats van vestiging. Bepaalde van haar geledingen zijn in deze stad wel al langer present, hebben hier in de vorm van woonhuizen en restaurants ook een bepaalde infrastructuur opgebouwd, maar deze infrastructuur heeft, voorzover bekend, alleen maar tot doel om het opereren op de markt mogelijk te maken of te vergemakkelijken. Het gaat hier tot nu toe om logistieke voorzieningen voor de drugshandel en niet om een uitvalsbasis voor de ontplooiing van andere criminele activiteiten, laat staan voor de heimelijke, en zonodig, gewelddadige inpalming van delen van de economie, belangrijke stukken onroerend goed, of onderdelen van het bestuur van de stad.

Wat niet wil zeggen dat er in dit laatste opzicht dan ook niets loos zou zijn. Zo gaat immers in (Amsterdamse) politiekringen het verhaal dat twee leden van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland bedenkelijke contacten in het Italiaanse milieu hebben.

VI.4.2.2. De activiteiten van andere Italianen
Met vorenstaande schets van de activiteiten van de klassieke mafia-groeperingen is het beeld niet compleet. Niet alleen omdat de Utrechtse vertakking van de banda della Magliana in dit verband zeker niet uit het oog mag worden verloren, maar ook omdat er nog heel wat andere Italianen zijn die drugs naar Itali smokkelen en wellicht - zonder dat wij dat weten - ook rechtstreeks of zijdelings in contact staan met mafia-clans of vertakkingen hiervan, in Itali zelf en/of in de ons omringende landen.

Bij deze andere Italianen moet allereerst worden gedacht aan die Italianen die al kortere of langere tijd in Nederland verblijven, hier eventueel een handelsonderneming, een pizzeria, een ijssalon, een caf, een transportfirma of wat dan ook, hebben opgezet, en voor eigen rekening of voor rekening van criminele (mafia-)groepen in Itali verdovende middelen naar dit land smokkelen, cocane even goed als hash, herone of amfetamine/XTC. De liggende, relevante, politie-informatie uit de voorbije jaren suggereert dat er op zijn minst in 13 grote(re) en kleine(re) gemeenten Italianen woonachtig zijn, Italiaanse bedrijven gevestigd zijn, die alleen, maar meestal met enkele andere(n), aan deze smokkel meedoen. De gemeenten waarom het hier gaat zijn: Rotterdam, Helmond, Alkmaar, Wageningen, Oostzaan, Arnhem, Oosterhout, Breda-Roozendaal, Kampen, Den Haag-Zoetermeer, en Maastricht. Niet in alle gevallen is bekend welke in Itali hun handelspartners zijn, zoals gezegd, en zelfs niet altijd waar dezen zich in Itali ophouden, maar het staat wel vast dat het gaat om figuren respectievelijk groepen in Milaan, Turijn, Florence, Genua, Rome, Napels, Bari, Calabri en Sicili. Hieraan dient onmiddellijk te worden toegevoegd dat deze andere Italianen niet altijd heel het transport in eigen beheer uitvoeren. Er liggen berichten dat ook bij hun smokkeloperaties Nederlandse transportbedrijven en im- en exportondernemingen zijn betrokken. Niet zoveel, maar toch wel enkele van enige importantie.

Ook allochtone en buitenlandse inwoners blijken met de Italiaanse mafia van doen te kunnen hebben. Zo zou op een gegeven moment een Irakese groep rechtstreeks drugs hebben gedeald met mafia-clans in Itali. En een Marokkaanse groep in Amsterdam, zo luiden politieberichten, leverde een tijdlang alle soorten verdovende middelen aan het Italiaanse milieu in Frankfurt. En ....., omgekeerd, zijn er aanwijzingen dat vooraanstaande leden van de Italiaanse mafia in Duitsland zich ook wel over de grens met Nederland wagen. Hoe zou het ook anders kunnen! Zo zou een belangrijk Duits mafia-lid volop betrokken zijn bij vrouwenhandel in de Limburgse grensstreek. En het bericht dat een andere mafioso uit Duitsland een Limburgse stad uitkoos om te overleggen met belangrijke partners uit Oost-Europa, klinkt helemaal niet onaannemelijk. En tenslotte kan men natuurlijk ook niet om de vraag heen of er geen Italianen zijn, kortelings gemmigreerd of leden van de tweede of derde generatie, die weliswaar geen (duidelijke) connecties met Italiaanse (mafia-)groepen onderhouden, waar dan ook, maar die niettemin in ons land zelf op een mafiose manier criminaliteit bedrijven. Het antwoord op deze vraag valt moeilijk te geven. Maar enkele bouwstenen voor een nader onderzoek zijn wel voorhanden. Wat de eerste categorie (die van de immigranten) betreft, zijn er binnen en buiten Amsterdam gevallen bekend van Italianen die alleen en/of samen met Nederlanders in de drugshandel zitten (regionaal en internationaal) of in het vals-geld-circuit. En ook van de tweede categorie zijn er duidelijke, misschien nog wel duidelijker voorbeelden dan waarop zoven werd gezinspeeld, vooral in het Zuiden van het land. Hierbij moet worden gedacht aan de zoon van arme Italiaanse immigranten waarvan algemeen wordt aangenomen dat hij zijn fortuin vooral heeft gemaakt in de internationale drugshandel (en mogelijk ook wapenhandel) en in de organisatie en protectie van (il)legale gokspelen beneden de grote
rivieren. Voorts kan worden verwezen naar een immigrantenzoon in het Zuiden van Limburg die in bende-verband aan drugs- en wapenhandel doet, afpersing, gewelddadige incasso's en overvallen. In hoeverre figuren als deze zich spiegelen aan, mogelijk identificeren met, voorbeelden uit de Italiaanse mafia, is niet bekend.

VI.4.3. Een concreet voorbeeld: Campina

Het enige recente onderzoek dat naar activiteiten van de Italiaanse mafia in Nederland is ingesteld, is het zogenaamde Campina-onderzoek dat hiervoor ook al ter sprake werd gebracht. Campina staat voor Camorra-Pizzeria-Napels, omdat het onderzoek in kwestie dat in het voorjaar van 1992 op basis van informatie, geleverd door de carabinieri, werd opgestart, betrekking had op de rol van pizzeria's in Zevenhuizen en Barendrecht in de toelevering van drugs, vooral cocane maar ook herone, aan diverse clans van de camorra in en rond Napels.

Hoewel het onderzoek om interne redenen - constante wisseling van politiepersoneel, steeds weer andere officieren van justitie, gebrek aan materile en financile middelen - niet direct van een leien dakje ging, werd in de loop van 1992-1993 alsmaar duidelijker hoe de vork in de steel zat. Een zekere P, woonachtig in Den Haag, was duidelijk de contactman van de clans in Nederland. Drie in totaal, waarvan er n wordt geleid door Procolo Gianfico (Don Procolo), de belangrijkste man van de camorra op het gebied van de verdovende middelen in de voorstad Pozzuoli, en een andere, in Napels zelf, door Vincenzo Petroso, broer van Salvatore Petroso, een wapenbroeder van Rafaele Cutolo himself. Het was aan P om op gezette tijden ongeveer n kilo cocane (en soms herone) voor deze clans aan te kopen. Een van hun handlangers bracht een aantal keren het benodigde geld naar Den Haag. Andere keren kreeg hij het geld mee, wanneer hij de partij in Napels of op de weg daarheen, in Milaan, had afgeleverd. Volgens de Nederlandse vriendin van P vonden er in de jaren 1990-1993 zo'n 15 16 transacties plaats, althans voorzover zij daar weet van had. En zij wist er wel iets van, omdat de drugs in de regel door hen beiden in haar auto naar Itali werden gereden, verpakt in wat plastic, losjes onder de voorbank. De geldloper uit Napels kreeg per aankoop 10 miljoen lire, de Haagse P 5 miljoen plus reiskosten. Zoveel geld is dit op zich genomen niet, maar wel voor mensen zoals zij: werkloze arbeiders met betrekkelijk grote gezinnen die het normaal moeten doen van een geringe uitkering die ook nog onregelmatig wordt uitbetaald.

De camorra-bazen zelf lieten zich natuurlijk nooit in Holland zien, laat staan dat zij zelf hun handen vuil maakten aan het vervoer van de drugs. Niettemin is het in de tijd dat het onderzoek liep, n keer voorgekomen dat niet alleen twee heuse camorristi in Rotterdam neerstreken om mee de aankoop van drugs te regelen, maar ook een wat duister type uit Catania. Wat misschien wil zeggen dat er ook hier van enig samenwerkingsverband tussen camorra en 'n drangheta sprake was. Maar deze mogelijke verbinding werd niet verder uitgezocht. Zij was ook niet direct relevant voor het Campina-team. Bij de aankoop van drugs werd P bijgestaan door twee Italiaanse jongens, werkzaam in de bedoelde pizzeria's in Zevenhuizen en Barendrecht, waarvan er tenminste n, net als hijzelf, ook cocane gebruikte. Met z'n drien waren zij zeer goed thuis op de drugsmarkt in Den Haag, en minder op die in Amsterdam en Rotterdam. Zij stonden in het Haagse niet alleen in contact met heel wat andere Italianen uit het pizzeria-circuit - waarvan n deel met vrij zware criminele antecedenten in Itali - maar ook met Turkse drugsdealers, Surinaamse en Antilliaanse handelaren in verdovende middelen, en last but not least met Colombiaanse dealers, geboren in Cali. In het algemeen gesproken was het voor hen dan ook geen groot probleem te achterhalen wie er wat te verkopen had. In concreto was het sluiten van een deal steeds weer een grote ellende. Zowel omdat er voortdurend meningsverschillen waren over de prijs/kwaliteit-verhouding en over hun eigen financieel belang bij een bepaalde deal (ook trouwens met de geldschieters in Napels die constant over de telefoon moesten worden bijgepraat), als omdat zij onophoudelijk op hun hoede moesten zijn voor hun handelspartners: waren die wel te vertrouwen? zouden ze echt op tijd kunnen leveren? was er geen gevaar om geript te worden? De angst voor dit laatste was niet misplaatst. Want toen in december 1992 een cocanetransactie met een Antilliaanse dealer in Den Haag zou worden afgerond, in het bijzijn van enkele vrienden die speciaal hiervoor uit Napels waren overgekomen, ontpopten de leveranciers in het bewuste pand zich als rippers: met pistolen in de hand dwongen zij de Italianen op de grond te gaan liggen, deden hen handboeien om en beroofden hen van meer dan f.100.000,contant. Dat de Antilliaanse dealer de latere dreigementen heeft overleefd dat een huurmoordenaar zou worden ingevlogen als hij niet op korte tijd ofwel het geld zou terugbezorgen ofwel de bestelde cocane alsnog zou leveren, mag gerust een wonder worden genoemd. P, zijn Hollandse vriendin, de twee helpers en de Napolitaanse geldloper, werden op 16 november 1993 in Den Haag aangehouden op het moment dat zij een deal aan het afronden waren met twee Colombianen, een man en een vrouw, woonachtig in Den Haag. De rechtbank was voor hen bepaald niet mild. P kreeg vijf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. En zijn Napolitaanse compaan vier jaar onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken