4.5 Casusonderzoek

4.5.1 De zaak Charles Z.

Een casus ter illustratie van de rechterlijke beoordeling van bijzondere opsporingsmethoden

Feiten en omstandigheden

De zaak Charles Z. betreft een onderzoek naar een criminele organisatie met als belangrijke hoofdactiviteit het importeren van grote hoeveelheden hasj uit Marokko. De hasj is bestemd voor zowel de Nederlandse markt als voor de doorvoer naar het buitenland. Verder houdt de criminele organisatie zich bezig met het witwassen van met die handel verkregen gelden.

Voor het transport van de hasj vanuit Marokko naar Nederland wordt gebruik gemaakt van koelwagens van reguliere transportondernemingen. Daarnaast beschikt de organisatie over een groep die zich bezighoudt met zowel het inpakken van de hasj in Marokko als het uitpakken en doorvoeren naar decentrale opslagplaatsen in Nederland. De leden van deze groep zijn eveneens betrokken bij het ophalen van crimineel verkregen geld in het buitenland, het wisselen en tellen ervan. Het tellen van het geld speelt zich af in de kelder van de villa van Charles Z. De criminele gelden worden onder meer witgewassen via de autohandel (Ferrari's, Porsches, Maserati's, Rolls Royces en dergelijke) door het aan Z. toebehorende bedrijf Investment Cars BV. Binnen de organisatie wordt verscheidene malen geweld toegepast of gedreigd met geweld om leden van de organisatie te dwingen zich te schikken naar de opdrachten die Charles Z. geeft.

Politieel en justitieel onderzoek

De zaak Charles Z. betreft een onderzoek dat wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team dat voor langere tijd speciaal is vrijgesteld. De Amsterdamse politie begint omstreeks eind mei 1991 met het verzamelen en in kaart brengen van her en der liggende processen-verbaal en CID-informatie rondom de groep Z.. Dit betreft een uitsluitend administratief onderzoek waarvan de resultaten zijn verwerkt in een zogenoemde misdaadanalyse.

De resultaten van dit onderzoek worden in augustus 1991 gepresenteerd aan de Amsterdamse driehoek, waarop besloten wordt tot de oprichting van een multidisciplinair onderzoeksteam. Het team wordt geleid door een volledig voor die taken vrijgestelde officier van justitie. Begin 1992 wordt het rechercheteam uitgebreid met personeel van de FIOD, afdeling douanerecherche.

In september 1991 begint het rechercheteam met een zogeheten proactief onderzoek.

De heer De Graaf :
Mijnheer Woelders, mag ik nog twee punten met u doornemen? Beide hebben betrekking op de zaak-Z. Wij hebben van de heer Van Gemert informatie gehad over de wijze waarop clintgegevens bij een bank zijn opgevraagd. Ik neem aan dat u kunt bevestigen, dat dat is gebeurd.
De heer Woelders:
Dat klopt.
De heer De Graaf:
Het gebeurde in een fase waarin nog sprake was van pro-actief onderzoek?
De heer Woelders:
Ja, die term is in die periode gebruikt. Ik vind de term wat ongelukkig. Ik kan, los van de terminologie, beter omschrijven wat de situatie was. Er is een maand of drie informatie in het land verzameld over de groepering rondom Z. Dat is in juni 1991 gebeurd. Dat heeft geleid tot een presentatie in augustus 1991 van de doelgroep-Z. Daarin stond wie erin zaten en wat de strafbare feiten waren. Op dat moment zijn het allemaal CID-subjecten. Er lag ook voldoende informatie om op dat moment een onderzoek op te starten. Wij hebben de maanden daarna gebruikt om die informatie te veredelen, te controleren en verder uit te bouwen. Daar hebben wij vanaf september 1991 tot mei 1992, uit mijn hoofd gezegd, aan gewerkt. Toen was pas het eerste GVO in dat onderzoek. In die tussenfase is er dus gewoon sprake van tactisch onderzoek. Dat hebben wij in de zaak-Z. pro-actief genoemd, maar ondertussen heb ik daar ook wel weer tien definities over gehoord. Dus ik laat die term nu maar los. Wij hebben er toen tactisch onderzoek naar verricht. De vraag was ook: is hij op dat moment verdachte of zitten er verdachten in. Er lag zoveel CID-informatie, dat hij in ieder geval verdachte was ter zake van art. 2 en 3 Opiumwet. Wij bekeken met name in hoeverre er sprake was van een criminele organisatie en hij daar dus van kon worden verdacht. Noot
In de periode van september 1991 tot mei 1992 controleert en actualiseert het team de eerder binnengekomen informatie door middel van het observeren van bewegingen van personen en voertuigen en van contacten tussen personen. Tevens worden gegevens omtrent adressen en telefoonnummers van die personen achterhaald en geverifieerd.

Zo is bijvoorbeeld in de periode van februari 1992 tot en met juli 1992 de woning van Charles Z. met een camera geobserveerd en is bijgehouden welke auto's en bezoekers de oprit van de villa opgingen of verlieten. Op 23 maart 1992 wordt het eerste gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak geopend en wel tegen een lid van de transportgroep, W. Zelf wordt Charles Z. op 29 juni 1992 door de Algemene Verkeersdienst van de Rijkspolitie aangehouden. Hij heeft dan nog 690 dagen gevangenisstraf openstaan in verband met een hasjzaak waarvoor hij in 1985 is opgepakt en door de rechtbank en later het hof en de Hoge Raad tot 2 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Op 3 juli 1992 wordt Charles Z. overgebracht naar de penitentiaire inrichting De Berg in Arnhem, van waaruit hij op 13 januari 1993 wordt overgeplaatst naar De Marwei in Leeuwarden. Op 9 juli 1992 wordt een gerechtelijk vooronderzoek geopend tegen Charles Z. en verleent de rechter-commissaris een machtiging voor het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken die Charles Z. vanuit de gevangenis voert. Bijgehouden wordt welke personen hem in detentie bezoeken. Het blijkt dat de detentie niet leidt tot het onderbreken van de criminele activiteiten.

Z. pleegt tijdens zijn detentie 14.300 telefoontjes en geeft opdrachten via briefjes die zijn vriendin voor hem verspreidt.
In het voorjaar van 1993 vindt een groot aantal aanhoudingen plaats van personen die betrokken zijn bij de organisatie van Charles Z. De volgende golf van aanhoudingen en huiszoekingen vindt medio september 1993 plaats. Charles Z. zelf wordt op 12 september 1993 aangehouden (op 17 september 1993 zou hij zijn 690 dagen uitgezeten hebben).

Door de verschillende verdachten zijn veel belastende verklaringen tegen Charles Z. afgelegd. De
bewijsvoering tegen hem is grotendeels opgebouwd uit deze verklaringen. Naar verluidt heeft de grote verklaringsbereidheid te maken met het feit dat Charles Z. een slechte werkgever is. Hij zou zijn medewerkers slecht of niet betalen en zou ze ook fysiek laten bedreigen.

Het onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van 40 verdachten waartegen proces-verbaal is opgemaakt dat 79 ordners beslaat. Hiervan zijn ongeveer 10 ordners interessant voor het bewijs tegen Charles Z. zelf.

Opsporingsmethoden

Observatie

Tijdens het onderzoek is veelvuldig geobserveerd, zowel op vaste posten als dynamisch met verschillende vervoermiddelen. De observaties vonden plaats op openbare plaatsen of in gebouwen dan wel op niet-openbare lokaties met toestemming van de rechthebbenden. Tijdens de observatie-acties zijn foto's en video-opnamen gemaakt. Tijdens verschillende dynamische observatie-acties zijn bij moeilijk te volgen verdachten (in verband met de rijstijl of contra-observatie) peilzenders aan voertuigen aangebracht. Voor het plaatsen van de zenders zijn geen lokaties betreden en is niet ingebroken in voertuigen.

Scannen

Tijdens de proactieve fase van het onderzoek heeft het team gebruik gemaakt van scanners, zowel in voertuigen als op vaste lokaties. De inhoud van de gescande gesprekken is niet verwerkt of vastgelegd in processen-verbaal of anderszins in het onderzoek gebruikt. Evenmin zijn over de inhoud van de gesprekken mededelingen gedaan aan anderen. Later in het onderzoek heeft het team met machtiging van de rechter-commissaris diverse mobiele telefoons afgeluisterd.

Vuilnissnuffel

Het team heeft meerdere keren 's nachts vuilniszakken weggehaald voor de deur van onder meer verdachte W. De inhoud van de zakken is bekeken op de aanwezigheid van informatie die van belang zou kunnen zijn voor het onderzoek, zoals vliegtickets, plaatsbewijzen en dergelijke. De gevonden informatie is ter beschikking gesteld aan de CID. Vervolgens is de CID-informatie weer neergelegd in processen-verbaal in de strafzaak tegen W.

Informanten

Tijdens het onderzoek zijn informanten gerund door zowel de CID-rechercheurs die deel uitmaakten van het rechercheteam als door personeel van de CID Amsterdam. Informanten in het onderzoek naar Charles Z. hebben volgens de teamleider geen strafbare feiten gepleegd met toestemming van politie of justitie. Uit door de CID Amsterdam toegezonden informatie blijkt dat de CID tot het einde van het onderzoek heeft beschikt over een informant die voor zijn diensten is beloond met een bedrag van enkele tienduizenden guldens. Noot Door de informanten werd onder andere informatie verschaft over betrokken personen en transporten. In het onderzoek is geen gebruik gemaakt van infiltratie. Noot

Inkijkoperaties

Gedurende het onderzoek heeft het team een aantal parkeergarages, loodsen en vrachtauto's bekeken. Dat gebeurde doorgaans door van buiten naar binnen te kijken, bijvoorbeeld door een ventilatieopening, door een raam, middels een stok met een spiegel waarbij een schroef van een plank is losgedraaid, door openstaande deuren. En keer zijn rechercheurs meegelopen met een makelaar die een loods inspecteerde. In een loods in Purmerend is een inkijkoperatie uitgevoerd door het AT. Dit gebeurde op grond van artikel 9 Opiumwet. Bij de inkijkoperatie is sprake geweest van braak. Het rechercheteam heeft de informatie, die uit de inkijkoperatie was verkregen, ontvangen van de CID Purmerend zonder te weten dat het hier een inkijkoperatie betrof. Er waren overigens geen verdovende middelen aangetroffen.

In het onderzoek is n keer in een woning binnengekeken. Hier is de politie zonder dat de hoofdbewoonster daarvan wist, meegelopen met de woningbouwvereniging die de woning inspecteerde. Niet alleen de politie heeft gebruik gemaakt van bijzondere methoden, ook de criminele organisatie heeft zich
niet onbetuigd gelaten op dit vlak. Zo zou Charles Z. telefoongesprekken van de teamleider heimelijk hebben doen opnemen. Noot Tevens wordt in augustus 1994 ingebroken in de woning van de zaaksofficier waarbij onder andere diskettes worden meegenomen. Ook andere politie- en justitiemedewerkers worden op deze manier met een bezoek vereerd. Bovendien worden in het najaar 1994 delen van dagrapporten van het opsporingsteam getoond in een tweetal televisieprogramma's.

Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank Amsterdam heeft Charles Z. op 9 maart 1994 veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Charles Z. tekende appl aan waarna het hof Amsterdam op 8 september 1995 begon met de zitting die in totaal veertien zittingsdagen zou kosten. Het hof Amsterdam deed op 10 januari 1995 uitspraak. Noot Bij aanvang van de zitting heeft de raadsman verzocht een 36-tal getuigen op de getuigenlijst te plaatsen. Charles Z. bestrijdt namelijk de tegen hem afgelegde verklaringen: Er is geen hasj, er zijn geen vrachtauto's en geen chauffeurs. Er zijn naar zijn mening beloften, giften, betalingen en toezeggingen aan vele getuigen gedaan. Voorts zegt hij sterk de indruk te hebben dat in zijn zaak de veelbesproken gewraakte onderzoeksmethoden uit de IRT-affaire zijn gebruikt.

Het hof besluit uiteindelijk 18 getuigen op de lijst te plaatsen, alsmede de illegale bandjes Noot en de transcripten daarvan aan het dossier toe te voegen, aangezien naast het onderzoek naar de vraag of de verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan, ook dient te worden onderzocht of het in het dossier gepresenteerde bewijsmateriaal op rechtmatige wijze is verkregen.

De als getuige opgeroepen politiemensen worden met name gevraagd over de gebruikte methoden. Dit gebeurt mede aan de hand van de illegale bandjes. De getuigen/medeverdachten leggen veelal verklaringen af waarin zij hun eerdere verklaringen met betrekking tot de rol van Charles Z. intrekken, dan wel melden dat zij hebben gehoord dat anderen een deal met de politie hebben gesloten in ruil voor hun verklaring. Getuige K. verklaart ter zitting dat zijn verklaring bij de politie klopt, behoudens de passages over Z. Hij heeft niets tegen de politie over Charles Z. verklaard. Tegen hem is een proces-verbaal terzake meineed opgemaakt. Noot

Getuige S. verklaart dat getuige A. hem had verteld dat hij in ruil voor strafvermindering, een andere woning voor zijn vrouw en 1 miljoen gulden een extra zware verklaring tegen Z. wilde afleggen. Als blijkt dat getuige A. moeilijk traceerbaar is doet de verdediging afstand van het horen van A. Het hof echter wil A. toch horen. A. verklaart dat het allemaal kletskoek is en dat hij op geen enkele wijze met de politie aan de gang is geweest en ook geen deal met het OM heeft gesloten. Noot

Op 24 oktober 1994 verzoekt de raadsman, in verband met het door hem gevoerde verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de opsporing, een plan van aanpak van de politie aan het dossier toe te voegen, zoals dat is bekend gemaakt in het televisieprogramma Eerst zien van 20 oktober 1994. Het betreft een plan van aanpak tot september 1992, dat op kennelijk onrechtmatige wijze bij politie of justitie weggenomen is. Het hof wijst dit verzoek af, omdat het niet rechtstreeks betrekking heeft op het aan het licht brengen van eventuele onrechtmatigheden in de opsporing, maar op de besprekingen die binnen het opsporingsteam plaatsvonden over de onderzoeksmogelijkheden in deze zaak. Dit laat natuurlijk de mogelijkheid onverlet de teamleider over het stuk te horen. Noot

Op 3 december 1994 deelt de raadsman mee dat hem de avond ervoor door een journalist van het NRC Handelsblad telefonisch informatie is verschaft, afkomstig uit dagrapporten van de politie. Hieruit zou onder andere blijken dat er is ingekeken in een loods. De raadsman verzoekt vervolgens alle in de dagrapporten genoemde verbalisanten als getuige ter zitting op te roepen.

Het hof acht het bedenkelijk dat het strafproces onder druk komt te staan van gegevens die de verdediging gedoseerd presenteert en die verkregen zijn door gedrag dat niet anders dan als crimineel kan worden beschouwd. Het hof overweegt verder dat de advocatuur zich dient te realiseren dat zij onderdeel van de rechtsstaat uitmaakt. In aanmerking nemend dat het de taak van de rechter is om de materile waarheid te vinden, heeft het hof behoefte aan controle over de activiteiten van het team in de zogenoemde proactieve fase. In plaats van het horen van alle verbalisanten als getuige, zoals door de raadsman verzocht, hoort het hof de teamleider ter terechtzitting nader als getuige en vraagt hem een loop-proces-verbaal op te maken waarin een samenvattend relaas wordt gedaan van de gang van zaken in de proactieve fase. Noot

De voorzitter:
(refererend naar een andere strafzaak, namelijk de hierna besproken zaak Henk R., red.) Nu het verschil met de zaak-Z, het wezenlijke verschil waarom u niet tot dezelfde conclusie bent gekomen. Het ontbreken van het proces-verbaal van de heer Woelders leidde namelijk niet tot niet-ontvankelijkheid. Wat is

het springende verschil, want voor veel mensen buiten de sfeer van het Hof leek het namelijk om bijna vergelijkbare zaken te gaan?

De heer Willems:
Dat begrijp ik, maar toch is het niet zo. De vaststelling in de Zwolsman-zaak is dat het niet melden in het proces-verbaal, zoals dat werd aangeleverd, van met name inkijkoperaties en andere activiteiten, zoals het scannen, niet de achtergrond had om de rechter een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Wat je daar altijd van hoorde - de heer Woelders zei het ook op de zitting - is dat de politie destijds van mening was - die mening is intussen achterhaald - dat dit niet in processen-verbaal moest komen, om te voorkomen dat degenen die werden onderzocht, zouden kunnen weten van dat soort systemen. Op den duur is het overigens onvermijdelijk dat dit wel bekend wordt, want vroeg of laat komt dat soort dingen op tafel. Dat is de leidende gedachte geweest. Ik had al eens eerder gehoord, buiten die concrete zaak om, dat de politie het idee had een zekere voorsprong te hebben op de verdachte in het kader van haar mogelijkheden en dat men dit om die reden niet wilde melden. Het is door iemand als volgt gezegd: als wij dat in het PV zetten, dan schuift het door naar de rechter-commissaris, dan schuift het door naar de verdediging en als het naar de verdediging doorschuift, dan schuift het door naar de verdachte en dat willen wij niet. Dat is de drijfveer geweest. Daar kun je verder van denken wat je wilt. De vraag is of dat standpunt juist is en of... Noot (en verder)
Dit proces-verbaal is gebaseerd op twee soorten bronnen. De eerste bron is het geheugen van de teamleider alsook het herinneringsvermogen van de overige leden van het onderzoeksteam en van de officier van justitie. Daarnaast zijn de dagrapporten van de tactische recherche, de journaals van het OT en de CID-rapporten doorgenomen. Het proces-verbaal geeft antwoord op de vragen, die de verdediging naar aanleiding van gegevens uit de dagrapporten had opgeworpen.

De raadsman stelt bijvoorbeeld aan de hand van de hem bereikte informatie sterke indicaties te hebben dat inkijkoperaties hebben plaatsgevonden. Hij wijst onder andere op het feit dat in het dagrapport van 6 november 1991 sprake is van een fax aan de FIOD met een verzoek de villa van Charles Z. nader te bekijken. In het proces-verbaal wordt uitgelegd dat deze fax het verzoek inhield een onderzoek in te stellen binnen het kadaster met betrekking tot de beschikbare gegevens over de eigenaar van en de hypotheek op het pand. Op 26 november 1991 is daarover een fax terug ontvangen, die als bijlage bij het pv is gevoegd. Verder geeft het proces-verbaal een overzicht van de gebruikte werkmethoden in het algemeen en een overzicht van specifieke onderzoeken, zoals onderzoek in een bepaalde garage of loods. De voorzitter van het hof, mr Willems, zegt desgevraagd hierover het volgende:

De heer Koekkoek:
Is mijn classificatie van het vragen van een volledig proces-verbaal aan de heer W. als reddingsboei een juiste typering?
De heer Willems:
Ik vind dat geen juiste typering, omdat de rechtsopvatting van het Hof in die samenstelling is, voor wat het waard is, dat het Nederlandse recht niet de regel inhoudt, in het zicht van de achtergrond van het niet eerder vermelden, dat het niet vrij zou staan om dat op de zitting te doen. Dat hadden wij al eens eerder zo beslist. Ik herhaal nog eens dat de zaak-Zwolsman wat dat betreft niets bijzonders is, want er is slechts sprake van het doortrekken van reeds bestaande jurisprudentie. Ik weet wel dat het veelal wordt begrepen als reddingsboei, maar zo hebben wij het niet gekwalificeerd. Noot Het hof acht zich daarmee alsnog voldoende ingelicht over het opsporingsonderzoek (inclusief de proactieve
fase) om een voldoende gefundeerd oordeel te kunnen geven.
Of een rechterlijk college zich genoegzaam acht voorgelicht is aan dat college voorbehouden. Het oordeel daarover is in cassatie slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Voorzover daarop in feitelijke aanleg verweer is gevoerd en in cassatie over is geklaagd doorstaat het die toets.

Observatie

Een groot deel van het onderzoek berust op observatie en het aan elkaar koppelen van de stukjes informatie die daaruit gedestilleerd konden worden.

De heer De Graaf:
Leidt uw stelling, zoals ook blijkt uit het arrest in de zaak-Z, ertoe dat de politie alle keukengeheimen gewoon op tafel moet leggen?
De heer Willems:
Dat is iets anders. Er zijn meerdere belangen in het spel. Het enige dat ik zeg, is dat het uiteindelijk aan de zittingsrechter is om dat te bepalen. Een concreet voorbeeld. De politie heeft met camera's geobserveerd. Het liet voor mij geen twijfel dat dit in dit land rechtmatig is.
De voorzitter:
Vanwege de arresten van de Hoge Raad.

De heer Willems:
Er is een zeer recent arrest van de Hoge Raad, waarin dat nog eens met zoveel woorden wordt...
De voorzitter:
Op basis van artikel 2 van de Politiewet.
De heer Willems:
Neen, er wordt gewoon zeer in het algemeen gezegd dat er een bevoegdheid is. Ik heb het niet over eerdere arresten, maar over het arrest van de Hoge Raad van dit jaar over die zaak, waarbij is geobserveerd met camera's bij garageboxen.
De voorzitter:
Op basis toch van de bevoegdheid ex artikel 2?
De heer Willems:
Neen, op grond van de opsporingsbevoegdheid, als opsporingsmethode.
De heer Willems:
De Hoge Raad heeft dat arrest een paar maanden geleden gewezen. De vraag is of aan de zittingsrechter moet worden gemeld waar die camera precies heeft gedraaid. Het antwoord van de getuigen, of bijvoorbeeld het OM, kan luiden dat het onverstandig is als die vraag beantwoord zou moeten worden, omdat slechts sprake is van n locatie waar dat had gekund. Als die bekend wordt, dan is sprake van een probleem aan die kant. Dat mag op tafel worden gelegd. Dat zou aanleiding kunnen zijn dat dit gegeven niet vermeld hoeft te worden. De Hoge Raad heeft intussen ook geaccepteerd dat het opsporingsbelang een rol speelt bij het specifieke van de beantwoording. Dat blijft wel een oordeel van de zittingsrechter Noot

Informanten

De politie beschikte over een goede informant en heeft duidelijk via zijn medewerkers naar Charles Z. toegewerkt. Ondanks alle pogingen van de verdediging om deals met deze medewerkers aan te tonen, blijkt volgens het OM hier geen sprake van te zijn geweest. Het bewijs in het onderzoek is grotendeels opgebouwd uit verklaringen van medeverdachten.

Scannen

In het onderzoek tegen Charles Z. heeft de politie 3 weken gescand in de proactieve fase zonder machtiging van de rechter-commissaris. De gesprekken zijn eenzijdig opgenomen op een taperecorder. Het hof beschouwt het scannen van mobiele telefoons als een feit van algemene bekendheid. Scannen is eenvoudig door iedereen te doen en daarom in deze zaak toelaatbaar voor de politie mits het gedaan is binnen de grenzen. In de zaak tegen Charles Z. heeft het scannen zich beperkt tot een duur van 3 weken. De gesprekken zijn slechts eenzijdig beluisterd en met het doel slechts vast te stellen f gebruik werd gemaakt van de autotelefoon (ATF). Het scannen heeft in dit geval geen resultaat gehad. Het gebruik van de taperecorder doet hieraan niets af. De taperecorder is slechts gebruikt om een permanente aanwezigheid van teamleden te voorkomen. De opnamen voegen niets toe aan de verkregen gegevens. Het gebruik van de taperecorder doet niets af aan de beperkte strekking vaststellen f .... Tevens zijn de banden gewist. Het hof gaat er kennelijk vanuit dat het scannen behoort tot een algemene opsporingstaak van de politie (art. 141 Sv; art. 2 Politiewet 1993). Het hof acht het gebruik van mobiele scanners met beperkt bereik ten behoeve van observatie-activiteiten in dit geval toegestaan.

Inkijkoperaties

Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt het onderzoeksteam toch inkijkoperaties te hebben uitgevoerd. Het hof acht het betreden van loodsen teneinde daar te kijken rechtmatig. Bij een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren. Noot Met betrekking tot het vereiste van een redelijk vermoeden vindt het hof, conform de jurisprudentie, dat CID-informatie een voldoende basis kan zijn. De suggestie dat meer inkijkoperaties plaatsgevonden zouden hebben dan vermeld staat in het aanvullend proces-verbaal, is volgens het hof niet waar gebleken of anderszins aannemelijk geworden. Het hof is van mening dat de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd was een loods te betreden tijdens een makelaar-inspectie waarbij er toestemming was van de huurder. Het hof acht artikel 9 Opiumwet daarvoor een voldoende basis. Het is in dit geval niet van belang of de huurder toestemming geeft. Met betrekking tot het betreden door de politie van de woning tijdens een renovatie-inspectie, redeneert het hof als volgt. De toestemming van de hoofdbewoonster was gegeven aan de woningbouwvereniging en niet gericht op een strafrechtelijk onderzoek. In dit geval vormt artikel 9, eerste lid sub b alleen niet voldoende basis. Daarnaast gaf het toenmalig derde lid als vereisten voor het betreden van een woning de vergezelling
c.q. last n proces-verbaal/rapportageplicht. Noot
Het hof verklaart het OM ontvankelijk en veroordeelt Charles Z. voor zijn leidinggevende rol in een criminele organisatie. Noot Die rol wordt als bestuurder in de zin van artikel 140, derde lid Sr beschouwd. Verder heeft het hof bewezen verklaard dat Charles Z. zelf ook de invoer van een aantal partijen hasj heeft medegepleegd. Hij wordt door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren. Charles Z. tekent cassatie aan bij de Hoge Raad.

Bij arrest van 19 december 1995 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van Z. verworpen. Het cassatieberoep richtte zich vooral op de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging. De Hoge Raad overweegt dat:

r.o. 5.2 ...moet worden vooropgesteld, dat indien de rechter die over de feiten oordeelt vaststelt dat opsporingsambtenaren in het opsporingsonderzoek of in het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de daaraan voorafgaande fase onrechtmatig hebben gehandeld, hij zal behoren af te wegen of die onrechtmatigheid van dien aard is dat daarop een processuele sanctie past. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag zal als sanctie in aanmerking kunnen komen de uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig handelen is verkregen, indien het de verdachte is geweest die door dat handelen is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Voorts kan niet worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een dusdanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat zulks - ook in een geval waarin overigens voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove verontachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Van geval tot geval zal dit moeten worden beoordeeld, zodat een algemene regel daarvoor bezwaarlijk kan worden gegeven.

De Hoge Raad stipuleert andermaal dat inbreuken op fundamentele rechten van burgers, waaronder ook het in ontwikkeling voortgeschreden recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tijdens het opsporingsonderzoek of het daaraan voorafgaande onderzoek slechts gelegitimeerd kan zijn door of krachtens een wet in formele zin.

Observatie en het gebruik van informanten

Ingevolge artikel 2 Politiewet 1993 is de politie bevoegd in de proactieve fase handelingen te verrichten welke de haar opgedragen taak meebrengt, zoals het ter handhaving van de openbare orde geven van een bevel zich te verwijderen of onder zich nemen van voorwerpen, observatie en schaduwen, alsmede in het openbaar fotograferen van personen, en dat ook indien door zulke verrichtingen een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt.

Scannen

Volgens de Hoge Raad ligt in de overweging van het hof ter zake besloten dat door het gebruik van de scanner geen inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Een ieder die dat wenst kan met behulp van eenvoudige en gemakkelijk verkrijgbare technische middelen gesprekken gevoerd door middel van een mobiele telefoon afluisteren. Binnen zekere grenzen zal de gespreksdeelnemer moeten accepteren dat de gesprekken worden opgevangen en beluisterd. Daarmee gaat niet de gehele bescherming verloren. Immers indien, zoals in casu, opsporingsambtenaren gedurende een langere periode met behulp van daarvoor speciaal geplaatste apparatuur doelbewust en stelselmatig gesprekken afluisteren en opnemen, die vanuit of in de omgeving van de woning van een bepaalde persoon met een mobiele telefoon worden gevoerd, worden die grenzen overschreden. Artikel 2 Politiewet 1993 biedt voor een dergelijke inbreuk geen legitimatie. De door het hof genoemde omstandigheden betreffende de duur, het doel, het slechts eenzijdig kunnen horen van de gesprekken, alsmede het ontbreken van resultaat doen niet af aan de schending van de verdragsbepaling. Deze omstandigheden zijn wel van belang voor de beoordeling van de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inbreuk is niet zodanig ernstig geweest dat dit - ook niet in samenhang met de beoordeling van de andere middelen - tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn tegen de verdachte ingestelde strafvervolging zou kunnen leiden.

Inkijkoperaties

Anders dan in de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering het geval is, bindt artikel 9, eerste lid aanhef en onder b Opiumwet de aanwending van de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen door opsporingsambtenaren niet aan de uitoefening van een specifieke opsporingshandeling. Gelet op de reikwijdte van deze bepaling moet worden aangenomen dat deze mede omvat het - ten behoeve van de taakvervulling - bekijken van die plaatsen, mits is voldaan aan de voorwaarde dat in de te betreden plaats een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd dan wel redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar zodanige overtreding wordt gepleegd. De bepaling laat echter geen ruimte voor stelselmatig en gericht onderzoek op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen (huiszoeking). Het afnemen van dactyloscopische sporen, alsmede het nemen van foto's zijn aan te merken als krachtens de opsporingstaak bevoegd verrichte activiteiten.

Vuilnissnuffel

's Hofs oordeel dat degene die vuilniszakken ter inzameling aanbiedt geacht moet worden de eigendom van die zakken en de inhoud daarvan te hebben prijsgegeven is juist. Van inbreuk op het eigendomsrecht is geen sprake. Ook het onderzoek naar de inhoud van die zakken levert geen schending op van het recht op persoonlijke levenssfeer. Van degene die vuilniszakken ter inzameling op straat heeft geplaatst kan immers niet worden gezegd dat hij voor wat betreft de inhoud daarvan objectief gezien een redelijke verwachting heeft omtrent de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

4.5.2 De zaak Henk R.

Een casus ter illustratie van de problemen die zich kunnen voordoen bij het geheim houden

van opsporingsmethoden.

Feiten en omstandigheden

De zaak Henk R. betreft een onderzoek naar import en export van soft- en harddrugs, alsmede de produktie van XTC, met als hoofdverdachte Henk R. en twee belangrijke medeverdachten.
Bij de politie Utrecht alsook bij verschillende andere opsporingsdiensten in zowel Nederland als in het buitenland is bekend dat deze organisatie zich al vele jaren bezig houdt met de handel in grote hoeveelheden hasj. De gelden die de organisatie uit de opbrengst daarvan verkrijgt, investeert zij in onroerend goed en bedrijven.

De organisatie van Henk R. maakt bij de handel in verdovende middelen en het investeren van de financile opbrengsten hiervan gebruik van tientallen personen zowel in Nederland als in andere landen, zoals Marokko, Canada, Engeland, Belgi, Denemarken, Duitsland, Polen, Ierland, Suriname, Zwitserland en Liechtenstein. De organisatie heeft een eigen aanvoerlijn voor het importeren van grote hoeveelheden hasj uit Marokko. De hasj wordt veelal vervoerd in (koel)trailers van zowel reeds bestaande als speciaal hiervoor opgerichte Nederlandse en Belgische transportondernemingen. De (koel)trailers worden door leden van de organisatie voorzien van geheime bergplaatsen - een extra plafond in de trailer ingebouwd- om daarin de verdovende middelen te vervoeren. De bergplaatsen zijn geschikt voor het verbergen van enkele tonnen hasj per transport. De organisatie beschikt in Nederland over verscheidene loodsen en schuren waarin de verdovende middelen worden op- en overgeslagen en waarin de (koel)trailers worden voorzien van geheime bergplaatsen. Vanuit Nederland wordt doorgaans met lege vrachtauto's naar Marokko gereden. Als legale lading worden vaak groenten en/of fruit uit Marokko naar Nederland vervoerd. De kosten van deze fruit- en/of groenteladingen zijn veelal hoger dan de opbrengsten.

Uit het politie-onderzoek bij enkele gerenommeerde in Nederland gevestigde transportondernemingen zal blijken dat het volstrekt ongebruikelijk en onrendabel is om met lege vrachtwagens naar Marokko te rijden. Daarnaast is het niet rendabel om deze produkten vanuit Marokko naar Nederland te importeren per vrachtauto. Vervoer per schip is veel efficinter en goedkoper.

In Spanje wisselen de chauffeurs elkaar regelmatig af. Op kosten van de organisatie van Henk R. reizen zij per vliegtuig heen of terug. Ook dit is in de reguliere transportwereld een bijzonder ongebruikelijke manier om beschikbare chauffeurs in te zetten.
In Marokko beschikt de organisatie over een eigen netwerk van personen die kunnen zorgen voor zowel de legale ladingen als de hasj. Tevens beschikt de organisatie in Marokko over de nodige corrumptieve contacten in de havens.

Eind 1991 en in de eerste helft van 1992 worden verschillende transporten vanuit Marokko uitgevoerd. Zowel in Belgi als in Nederland wordt de hasj uitgeladen, opgeslagen in loodsen en voor verder vervoer gereed gemaakt. De afzetgebieden liggen in Nederland, Engeland en Ierland. Met name in Engeland heeft de organisatie contacten met een groot aantal afnemers voor de soft- en harddrugs, met name XTC-tabletten. De afnemers zijn bekenden bij de Engelse politie, die ieder voor zich in Engeland beschikken over eigen criminele organisaties voor de aankoop, vervoer, opslag en distributie in Engeland en Ierland. Door verscherpte controles in de havens van Marokko en problemen in het transport van de organisatie loopt de aanvoer van hasj uit Marokko medio 1992 sterk terug. Mogelijk als gevolg van de problemen in Marokko gaat de organisatie in de loop van 1992 over op de aanvoer van hasj uit onder andere Pakistan en het vervoer per schip. In de loop van 1992 onderneemt Henk R. met hulp van leden uit zijn organisatie meerdere pogingen om te komen tot een eigen produktielijn voor de vervaardiging van XTC-tabletten. Met name in Denemarken, Polen en Rusland laat hij daarvoor de nodige voorbereidingshandelingen plegen.

De organisatie van Henk R. beschikt in Abcoude over een soort hoofdkwartier. Dit betreft een woonboerderij, die hij heeft gekocht via n van zijn Liechtensteinse contacten. Aan de zuidkust van Spanje beschikken verschillende leden van de organisatie over huizen en/of appartementen. Deze gelegenheden worden vaak gebruikt als uitvalsbases voor de interne controle op hasjtransporten vanuit Marokko. De organisatie maakt gebruik van moderne communicatie-apparatuur zoals semafoons, mobiele- en autotelefoons en telefaxapparatuur. De organisatie vreest dat de politie haar telefoongesprekken afluistert en maakt daarom geen gebruik van huistelefoonaansluitingen. Henk R. zorgt ervoor dat al zijn mensen doorlopend bereikbaar zijn via mobiele- en/of autotelefoons.

Verder heeft Henk R. belangen in een telecommunicatiebedrijf in Amsterdam. Dit stelt hem en de leden van zijn organisatie in staat om op elk willekeurig moment van mobiele- cq autotelefoon of geheel van nummer te wisselen. Dit gebeurt ook diverse keren, met name als een partij verdovende middelen in beslag genomen is en/of leden uit de organisatie aangehouden zijn. Ook is de organisatie in staat om over telefoons te beschikken, die niet bij PTT-Telecom zijn geregistreerd. Daarnaast worden telefoons aangeschaft met vervalste papieren en worden telefoons op naam gesteld van niet bij de organisatie betrokken personen of zelfs op naam van personen die absoluut van niets weten.

Politieel en justitieel onderzoek

Januari 1991 start de Utrechtse recherche het onderzoek tegen Henk R. Deze zaak is gekozen uit de Top-tien van criminele organisaties, die gemaakt is door het bureau misdaadanalyse van de Utrechtse politie. Dit bureau heeft in de periode oktober-december 1990 een analyse gemaakt op basis van informatie die gedurende 10 jaren is verzameld. De keuze is formeel gemaakt door de procureur-generaal. Hij heeft hierover overlegd met de hoofdofficier van justitie, omdat het onderzoek aanvankelijk een embargo-karakter had. Dit omdat er sprake zou zijn van corruptie. De Rijksrecherche beschikte over informatie in die richting. Het onderzoek naar mogelijke corruptie was niet het primaire doel. Het was slechts een extra facet in het onderzoek. Het politieel en justitieel onderzoek zou tot eind 1993 duren.

Gedurende dit onderzoek worden tegen meerdere deelnemers van de criminele organisatie gerechtelijke vooronderzoeken geopend en worden (mobiele cq auto)telefoongesprekken afgeluisterd, opgenomen en op schrift gesteld. Het afluisteren van de mobieleen autotelefoongesprekken vindt plaats door middel van scanners .

Met name aan de hand van deze afgeluisterde telefoongesprekken, alsook aan de hand van ingestelde onderzoeken en observatiewaarnemingen wordt duidelijk dat Henk R. en twee medeverdachten leiding geven aan een organisatie die zich bezig houdt met de internationale handel in hard- en softdrugs. Tijdens het onderzoek werkt de recherche in Utrecht nauw samen met opsporingsdiensten in binnen- en buitenland. Dat leidt ertoe dat meermalen transporten verdovende middelen, die bestemd zijn voor of afkomstig zijn van deze criminele organisatie, in beslag kunnen worden genomen. Ook worden de financile geldstromen zichtbaar.

Vanaf 9 mei 1993 worden op vele tientallen plaatsen in Nederland, Zwitserland, Liechtenstein en Duitsland huiszoekingen en inbeslagnemingen verricht en diverse verdachten aangehouden. In oktober 1993 wordt een scala aan verdovende middelen in beslag genomen , waaronder 24.556 kg hasj, 3395 kg marihuana, 4,7 kg herone, 1 kg cocane en 85 kg XTC. Verder worden nog 12 schietwapens, 158 patronen en een aantal opleggers met geheime bergplaatsen, een omvangrijke hoeveelheid administratie, voertuigen, transportmiddelen, contanten, munten, kunst en sieraden in beslag genomen. Op dat moment zijn
164 personen verhoord. In totaal betreft dit 43 verdachten en 121 getuigen. In totaal zijn 36 verdachten aangehouden, van wie 27 in verzekering zijn gesteld en 6 personen in bewaring. In oktober 1993 bevinden de drie hoofdverdachten zich nog in voorlopige hechtenis.

Het financile deel van het onderzoek voert het bureau financile ondersteuning (BFO) van de politie Utrecht uit in samenwerking met de Belastingdienst/FIOD/Fiscale recherche Utrecht. Het financile onderzoek richt zich met name op de bij de huiszoeking in beslag genomen administraties. Tevens wordt hierbij gebruikt gemaakt van de afgeluisterde telefoongesprekken. In de loop van het financile onderzoek worden diverse personen gehoord. Voorzover mogelijk zijn in kaart gebracht: de geldstromen van de gehele organisatie over de periode van begin 1990 tot en met mei 1993 (totaal ca 240 miljoen gulden), de door Henk R. gedane uitgaven tijdens de periode van begin 1989 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 13 miljoen gulden) en de door een medeverdachte gedane uitgaven over de periode van begin 1991 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 2,6 miljoen gulden). Het geld uit de verdovende-middelenhandel is vermoedelijk gebruikt voor investeringen in nieuwe verdovende middelen-transporten, de aankoop van onroerend goed, luxueus levensgedrag, luxe goederen en voertuigen. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van rechtspersonen in Liechtenstein en Curaao.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een aantal bijzondere opsporingsmethoden gebruikt. De crux van het verhaal is dat de politie van deze methoden geen proces-verbaal heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. In deze casus worden behandeld: inkijkoperaties, scannen van mobiele telefoons en video-observatie.

Inkijkoperaties, betreden van een loods en een vrachtauto om een peilzender aan te brengen

Tijdens het opsporingsonderzoek naar de organisatie van Henk R. zijn verschillende inkijkoperaties uitgevoerd. De politie heeft de inkijkoperaties niet vermeld in de processen-verbaal, die zij aan het openbaar ministerie heeft aangeboden.

Op 21 februari 1994 meldt een artikel in De Telegraaf dat de Utrechtse recherche in een IRT-zaak in een loods te Landsmeer heeft ingebroken en daar camera's en microfoons heeft geplaatst. De officier van justitie stelt vervolgens hierover vragen aan de rechercheleiding en de CID-officier. De leiding van de tactische recherche maakt op 23 februari 1994 een proces-verbaal op waarin wordt aangegeven dat er in de loods te Landsmeer geen camera's zijn geplaatst en dat nooit opdracht is gegeven tot het plegen van een inbraak. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld zoals vermeld in het artikel in De Telegraaf. Op grond van dit proces-verbaal neemt de zaaksofficier het standpunt in dat de politie niet heeft ingebroken in de loods te Landsmeer en daartoe evenmin opdracht heeft gegeven. De CID-officier belt de teamleider van de CID. Deze zegt dat er geen camera's of microfoons in een loods zijn geplaatst, maar zegt bewust niet dat er wel was ingekeken op verzoek van de CID, zonder dat daarvoor toestemming was gevraagd aan de CID-officier. Dit in het kader dat het in die tijd niet de gewoonte was inkijkoperaties met de officier van justitie te bespreken.

De voorzitter:
Toen mevrouw Van der Molen u belde, wist u wel waarover het ging, maar u zei dat niet.
De heer Van Steeg:
Dat is het spel dat ik toen met mevrouw Van der Molen heb gespeeld. Ik zat op cursus en moest mevrouw Van de Molen bellen. Dat deed ik en zij zei: Mijnheer Van Steeg, er staat in de krant dat er camera's geplaatst zijn en dat er in een loods in Landsmeer is afgeluisterd.
De voorzitter:
En toen vroeg zij vervolgens: Wat is daar aan de hand?
De heer Van Steeg:
Nee, zij vroeg: Is dat gebeurd. Ik zei: Nee.
Devoorzitter:
Maar u wist wel dat er inkijkoperaties gepleegd waren.
De heer Van Steeg:
Dat is juist.
De voorzitter:
En waarom heeft u dat toen niet gezegd?
De heer Van Steeg:
Omdat wij niet op de 16de februari, maar lang van tevoren het standpunt ingenomen hadden, dat wij deze inkijkoperaties niet bekend zouden maken en de gegevens binnen de CID zouden houden. Als je dat dan eenmaal besloten hebt en je wordt plotseling geconfronteerd met het feit dat die operaties wel in de openbaarheid zijn gekomen, wil je tijd inbouwen om na te gaan hoe je vervolgens met de situatie om moet gaan. Die tijd wilde ik althans graag voor mij zelf hebben. Noot
De heer Vos:
Wat is dan de reden? [om het niet aan de officier van justitie te vertellen, red.]
De heer Van Steeg:
De reden was dat ik het niet bekend wil laten worden bij de criminelen.
De heer Vos:
Ja, maar u praat toch met de officier?
De heer Van Steeg:
Dat weet ik, maar toen hadden wij het standpunt - ik praat over 1992 en niet over 1995 - dat hoe kleiner de groep is waarbinnen je dat weet, hoe beter het is. En dan houd je het binnenskamers, binnen die ene CID-kamer en de andere kamer van Dros. Noot

De CID treedt vervolgens in overleg met de chef recherche om te bepalen hoe zij de inkijkoperatie in de loods te Landsmeer aan de korpsleiding en het OM bekend zullen maken. Afgesproken wordt dat het zo snel mogelijk aan justitie bekend gemaakt zal moeten worden. De afspraak van de CID met de CID-officier wordt een paar keer uitgesteld vanwege agendaproblemen bij beide partijen. Uiteindelijk vindt de afspraak pas op 16 maart 1994 plaats. Dat is n dag na de rechtbankzitting, want die sluit op 15 maart 1994 haar onderzoek. De rechtbank wijst dan evenwel nog geen vonnis; de uitspraak zal op 29 maart 1994 volgen. Op 16 maart 1994, daags na het rechtbank-onderzoek meldt de CID aan de CID-officier n inkijkoperatie, uitgevoerd door het AT West II in opdracht van de CID.

Vervolgens heeft de CID-officier bewust nagelaten de ruimte tussen 16 maart 1995 en 29 maart 1995 (uitspraak) te gebruiken om de zaaksofficier vroegtijdig van de inkijkoperatie in kennis te stellen en de zaak te repareren.

De voorzitter:
Met uw goedvinden ga ik even terug naar het voorgesprek dat wij met u hadden. Daar zegt u: Voor mij was het toen duidelijk. De zaak ligt er. De rechtbank heeft waarschijnlijk het vonnis al gemaakt. Ik maak de zaaksofficier alleen nog maar zenuwachtiger. Hij was toch al zenuwachtig over de afloop van de zaak. Het was zijn eerste grote zaak. Aangezien het inkijken al zo lang geleden was en ze het me nu pas vertelden, ben ik niet acuut naar hem toegegaan. Dat was de eerste inkijk. Dan gaat het verhaal door.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ja, maar het klopt.
De voorzitter:
Het klopt toch.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ja.
De voorzitter: Maar u zegt:
Ik maak die man maar zenuwachtiger.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ja.
De voorzitter:
Dat dacht u ook.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ja. Er waren twee dingen, maar ik zei al dat ik later, na het besloten verhoor, nog een keer heb nagedacht. Toen was ik van mening dat er meer moest zijn geweest waarom ik het toen niet heb gedaan. Al nadenkende, kwam ik tot de conclusie dat het dat tussenvonnis moet zijn geweest.
Noot
Uiteindelijk informeert de CID-officier de zaaksofficier op 28 maart 1995. Dat is n dag voorafgaande aan de uitspraak. Vervolgens verwijt de zaaksofficier zichzelf dat hij niet alsnog de rechtbank van tevoren genformeerd heeft.

De voorzitter:
Hebt u toen niet gezegd: dan maken wij daar nu stante pede proces-verbaal van en daarmee ga ik nog naar de rechtbank?
De heer Maan:
Ik heb dat inderdaad niet gezegd. Ik had dat moeten doen. Dat meen ik oprecht. Op dat moment was ik kwaad, om het kort aan te duiden, over hetgeen ik hoorde. Ik heb de rest van de dag eigenlijk besteed aan overleg met de CID-officier en de hoofdofficier, om te achterhalen wat er nu precies gebeurd was, welke
inkijkoperatie had plaatsgevonden onder wat voor omstandigheden. Ik ben verder bezig geweest om ten behoeve van de hoofdofficier, die er uiteraard inmiddels in gemengd was, een rapportage te maken omtrent mijn ervaringen van wat er gebeurd was. Het is toen niet in mij opgekomen op dat moment, op het allerlaatste moment, de rechtbank nog te informeren. Dat had ik moeten doen. Noot

De heer Rouvoet:
Kunt u zich voorstellen dat het wat lastig is om dit in te voelen? U zegt: ik had het wel moeten doen. Maar het was een heel hectische dag. U was boos, u was overdonderd. Maar u had een dag de tijd. De hele dag moet toch bij u het gevoel zijn geweest: morgen doet de rechtbank uitspraak. Dat betekent toch dat u met uw gedachten bij die uitspraak was. Is het geen moment bij u opgekomen om dat toch te melden, ongeacht waar u verder mee bezig was, om het toch te melden, ongeacht de vraag of u het daarmee kon repareren? Is dat helemaal niet bij u opgekomen?
De heer Maan:
Zoals ik zei, het is iets wat ik had moeten doen. Het is op dat moment niet bij mij opgekomen. De besprekingen die wij op dat moment hadden, richtten zich met name op de vraag hoe het had kunnen gebeuren. De contacten die ik op dat moment met het team had, waren zodanig dat het mij verbijsterde dat dit gebeurd was, ondanks de verzoeken die er waren ten aanzien van aanvullende processen-verbaal. Ik ben bezig geweest, zoals ik zei, met het rapporteren hoe dat gegaan is in de richting van de hoofdofficier. Uiteraard heb ik in mijn hoofd gehad morgen is die uitspraak, maar ik heb op dat moment niet in mijn hoofd gehad dat ik dat heel snel aan de president, aan de advocaten moest melden. En dat is iets wat ik wel had moeten doen. Daar ben ik de fout in gegaan.
De voorzitter:
U heeft daarna de ongebruikelijke stap genomen om ook de president van de rechtbank nog een brief te schrijven na het vonnis.
De heer Maan:
Ja.

De voorzitter:
Wat behelsde die brief?
De heer Maan:
Ik was van mening, gelet op hetgeen uiteindelijk op de zitting was gebeurd, namelijk dat ik daar een proces-verbaal had overgelegd waarin gezegd werd dat geen inkijkoperatie had plaatsgevonden... Ik heb mij op de zitting ook achter dat proces-verbaal gesteld en gezegd: dit is een verbaal van het team. Er heeft dus geen inkijkoperatie plaatsgevonden. Als dan ineens boven tafel komt dat er wel is ingekeken, kan ik mij zeer goed voorstellen dat de rechtbank ook zijn vraagtekens krijgt in de richting van mij en mijn opstelling op de zitting. Ik heb daarom besloten de voorzitter van de strafkamer, de president van de kamer, een brief te sturen waarin ik hem heb uitgelegd hoe het gegaan is en waarin ik hem in feite heb gevraagd, mijn integriteit niet in twijfel te trekken. Noot
De officier verzoekt de politie van deze inkijkoperatie een proces-verbaal op te maken. Dat proces-verbaal wordt op 16 september 1994 opgemaakt waarin de inhoud van een proces-verbaal van een lid van het AT bevestigd wordt. Deze deelt in zijn proces-verbaal van 16 september 1994 namelijk mee dat hij in de nacht van 13 op 14 juni 1992 op verzoek van de teamleider CID een loods te Landsmeer heeft betreden om vast te stellen of er in die loods verdovende middelen aanwezig waren. Van Steeg zegt dat hij de inkijkoperatie heeft laten uitvoeren naar aanleiding van mededelingen van de tactische recherche dat er verhoogde activiteiten rond de loods werden ontwikkeld.

Enkele politie-ambtenaren worden op grond van de verwikkelingen rond de inkijkoperaties als getuige bij het hof gedagvaard. Wanneer zij het proces-verbaal begin november met elkaar bespreken, blijkt steeds meer boven te komen. Vlak voor de verhoren bij het hof, meldt de politie nog drie inkijkoperaties. Deze rapportage vindt plaats in de vorm van later opgemaakte processen-verbaal voor het hof. Zo maakt het lid van het AT West II op 31 oktober 1994 een proces-verbaal, dat inhoudt dat hij op verzoek van de CID in de nacht van 20 op 21 juni 1992 de loods te Landsmeer heeft betreden om daar een vrachtauto van een peilzender te voorzien. De chef CID en de chef Recherche-ondersteuning hebben deze actie bij proces-verbaal van 2 november 1994 bevestigd. Wederom maakt de AT-er op 2 november 1994 een proces-verbaal. Hierin staat dat hij op verzoek van de CID in de nacht van 2 op 3 september 1992 een loods te Muiden heeft betreden om daar een onderzoek in te stellen. Ook dit wordt bevestigd in een proces-verbaal van de beide chefs van dezelfde datum. In dit proces-verbaal van de AT-er meldt hij tevens dat hij de loods te Muiden eerder -in april 1992- op verzoek van de tactische recherche heeft betreden met als doel het plaatsen van een peilzender op een voertuig. Die plaatsing heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Vervolgens maakt de verantwoordelijke chef van de tactische recherche op 3 november 1994 een proces-verbaal op waarin hij meedeelt dat hij de AT-er op 23 april 1992 heeft verzocht in de nacht van 23 op 24 april 1992 peilapparatuur aan te brengen op, aan of in een trailer in de loods te Muiden. Vervolgens werd hem echter op 24 april 1992 door de AT-er medegedeeld dat plaatsing van de peilapparatuur op dat moment praktisch niet haalbaar was.

De politie heeft dus tijdens het onderzoek vier inkijkoperaties uitgevoerd en daarvan geen proces-verbaal opgemaakt; de processen-verbaal zijn pas achteraf opgemaakt. Ook heeft de politie geen intern verslag gemaakt van de inkijkoperaties. Bovendien heeft de politie geen overleg gepleegd met, noch toestemming gevraagd aan het OM voor het gebruik van de opsporingsmethode inkijkoperaties. De politie stelt zich op het standpunt dat de Opiumwet haar daartoe een eigen bevoegdheid verleent.

Er is sprake van het witwassen van informatie uit inkijkoperaties. De teamleiderCID zegt ter terechtzitting de informatie uit de inkijkoperaties als CID-informatie aan de tactische recherche te hebben verstrekt. Dit achtte hij noodzakelijk ter bescherming van personen alsmede voor het afschermen van opsporingsmethoden. De wijze waarop met informatie uit inkijkoperaties is omgegaan, illustreert het breder gehanteerde need-to-know-principe dat geldt tussen de CID en de tactische recherche.

Scannen van mobiele telefoons

Het OT luisterde de autotelefoons van Henk R. af met behulp van mobiele scanners. Voor de autotelefoonnummers die de politie kende, werd door de zaaksofficier machtiging gevraagd aan de rechter-commissaris. Bij scannen worden de gesprekken opgevangen die de verdachte via een gescande autotelefoon voert, ongeacht het nummer dat de telefoon heeft. Aangezien Henk R. veelvuldig van telefoon wisselde, bestond in feite geen verband tussen het autotelefoonnummer waarvoor machtiging werd verleend en het nummer dat werd afgeluisterd. Aanvankelijk was wel een algemene machtiging verleend, vervat in een clausule, voor het afluisteren van alle autotelefoongesprekken waaraan de verdachte deelnam, maar na vier weken stond die clausule niet meer in de vordering en daarmee ook niet in de machtiging.

De voorzitter:
Nu is het probleem dat die machtiging elke vier weken moet worden vernieuwd en dat die
klaarblijkelijk vier weken daarna niet voor alle nummers vernieuwd wordt.
De heer Maan:
De machtiging is daarna elke vier weken vernieuwd. In de machtiging stond een bepaald nummer van een toestel genoemd. Geprobeerd is ook om steeds zo concreet mogelijk aan te geven van welke toestellen de verdachte gebruik maakte. In die beschikking stond eveneens vermeld: handhaaft de bepaling van de voorgaande beschikking voor wat betreft het overige. Dat is door mij opgevat als betrekking hebbend op het mogen afluisteren van de hoofdverdachte ten aanzien van elk toestel waar hij gebruik van maakte. Later is gebleken dat er kennelijk een communicatiestoornis is geweest met de rechter-commissaris, die bij het gerechtshof, als getuige gehoord, verklaard heeft dat dat niet de bedoeling was.
De voorzitter:
Wij hebben ook die heel dikke map, met al die machtigingen erin. In feite is het zo dat u daar n keer ten gronde over praat met de rechter-commissaris en dat er daarna al een stempel op wordt gezet van machtiging toegestaan zoals geist of zo.
De heer Maan:
Bij mijn weten is er niet elke keer gebruik gemaakt van een stempel. Ik weet dat het rechter-commissariaat in Utrecht dat soms doet. Er worden ook heel vaak beschikkingen zelf opgemaakt door het rechter-commissariaat waarin die zinsnede staat. Noot

Video-observatie

Tijdens het onderzoek is op vier lokaties (drie loodsen en een woonhuis) geobserveerd met behulp van videocamera's. De zaaksofficier had hiervoor toestemming verleend.
Op n lokatie werd de camera in opdracht van de CID geplaatst en door de CID beheerd. De tactische teamleiding kreeg de videobanden, voorzien van datum en plaats, via de CID aangeleverd. Een tactisch-teamlid werkte deze banden vervolgens uit.

Op de andere drie lokaties draaide 24 uren per dag een videocamera waarvan de band (met datum en tijdstip) door de tactische recherche werd beheerd. Het onderzoeksteam heeft de videobanden elke 24 uur bekeken. De waarnemingen zijn niet direct in een proces-verbaal vermeld, maar in een journaal verwerkt. Aan de hand van deze journaals zijn later de processen-verbaal opgemaakt. Het was beleid dat het gebruik van de camera niet openbaar werd gemaakt. Het moest niet te herleiden zijn waar de videocamera was opgesteld. De videobanden, die in getal toenamen, werden daarop op een gegeven moment ook gewist. De zaaksofficier wist daar niet van. Uit de processen-verbaal die van de observaties zijn opgemaakt, valt niet op te maken dat het om video-observatie ging. Gesuggereerd wordt namelijk dat de waarnemingen met het blote oog door de rechercheurs zelf zijn gedaan.

De voorzitter:
Misschien moeten wij even uitleggen waar het over gaat. Het gaat erom dat in het proces-verbaal staat: Ik, opsporingsambtenaar, heb gezien dat op zo en zoveel januari negentien zoveel, om 9.32 uur de mij bekende A. het pand in de Kalverstraat verliet. Het was niet de Kalverstraat, maar dat doet er nu niet toe.
De heer Maan:
Dat stond in het proces-verbaal. Dat gaf mij ook aanleiding om ervan uit te gaan dat er sprake was van een observatie door de bewuste opsporingsambtenaar, die dat gezien heeft. Later bleek dat de desbetreffende ambtenaar de videoband bekeken had waarna die scne, hetgeen er gebeurd is, door hem beschreven is. Dat betekent dat hij dus niet op die dag, dat tijdstip, dat gezien heeft, maar dat hij later aan de hand van een videoband geconstateerd heeft dat op die dag dat gebeurd is.
De voorzitter:
Daar zit dus verschil in. Vond u dat een belangrijk verschil?
De heer Maan:
Ik vind dat een politieman in zijn verbaal moet vermelden wat hij gedaan heeft. Dus vind ik dat een belangrijk verschil. Hij heeft een videoband bekeken; hij heeft niet daar op die dag dat gezien. Noot

Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank Utrecht veroordeelde Henk R. op 28 maart 1994 tot vijf jaar gevangenisstraf en een boete van anderhalf miljoen gulden. Beide partijen gingen in beroep. De zaak diende bij het hof Amsterdam in oktober 1994. De commissie concentreert zich hier op het arrest van het hof te Amsterdam. Noot Het hof spreekt zich ondermeer uit over de vier inkijkoperaties, het plaatsen van een peilzender en het scannen .

Inkijkoperaties

De advocaat heeft met betrekking tot de inkijkoperaties een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM. Daartoe voerde hij aan dat door de politie vier inkijkoperaties in twee loodsen zijn uitgevoerd, waarvoor geen wettelijke grondslag bestond en die daarom onrechtmatig waren. Verder stelde hij dat twee van de
bedoelde inkijkoperaties tot doel hadden een peilzender in of op een vrachtauto te plaatsen. Voor het plaatsen van deze peilzender ontbrak een wettelijke grondslag, terwijl daardoor een inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Van dit alles was naar het oordeel van de verdediging ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt.

Het hof Amsterdam achtte het betreden van de loodsen teneinde daar een inkijkoperatie uit te voeren rechtmatig. Bij een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren.

Het hof Amsterdam heeft echter met een verwijzing naar de artikelen 152 en 153 Sv (verbaliseringsplicht) bezwaar geuit tegen het ontbreken van processen-verbaal en het verzwijgen ter terechtzitting van de vier inkijkoperaties. Het hof stelt dat uit de gang van zaken en de verklaring van de CID-teamleider blijkt dat de inkijkoperaties bewust door de politie -ook ten opzichte van het OM- zijn verzwegen met als doel de rechterlijke toetsing te ontlopen. Het hof oordeelde in casu dat de toetsing op onaanvaardbare wijze is gefrustreerd. Dit achtte het hof zozeer in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat het OM niet ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging.

Betreden van een loods om peilzender te plaatsen

Het hof Amsterdam acht het plaatsen van een peilzender (bij een redelijk vermoeden van een drugsdelict) toegestaan. Voor het hiervoor betreden van de loods acht het hof de betredingstitel van artikel 9 Opiumwet noodzakelijk.

Een peilzender wordt als hulpmiddel bij de observatie gebruikt. Het hof vindt observatie die bestaat uit het volgen van een vrachtauto geen inbreuk op artikel 8 EVRM. Het gebruik van het hulpmiddel peilzender wordt daarbij geoorloofd geacht. In dit geval (drugszaak) werd de bevoegdheid tot het betreden van de loods ontleend aan artikel 9 lid 1 sub 1 Opiumwet.

Scannen mobiele telefoon (ATF)

Het hof Amsterdam zegt met betrekking tot de vereiste machtiging van de rechter-commissaris dat in de praktijk geen telefoonnummers, maar bepaalde frequenties worden gescand. Het hof vindt dat er in feite geen verband is tussen praktijk en concrete telefoonnummers in de machtiging van de rechter-commissaris. Het hof acht een algemene machtiging -inclusief de clausule- een voldoende legitimatie. In deze zaak is bijna twee jaren met machtiging van de rechter-commissaris gescand. Daarvan is vier weken gescand met een machtiging op telefoonnummers n de genoemde clausule. Voor het overige heeft de politie gescand op basis van een machtiging met alleen de concrete telefoonnummers. De rechter-commissaris verklaart ter terechtzitting dat de algemene machtiging slechts bedoeld was voor de periode van vier weken. Het hof oordeelt dat de gegevens uit telefoongesprekken gevoerd via telefoons, waarvan de nummers niet in de scanmachtiging waren vermeld, over de periode van ongeveer 20 maanden onrechtmatig zijn verkregen en niet voor de bewijsvoering gebruikt mogen worden.

Het hof heeft op 1 december 1994 uitspraak gedaan. Slechts voor verboden wapenbezit en het bezit van een plak hasj van 997,1 gram heeft het hof Henk R. kunnen veroordelen. Dit resulteerde in een straf van twee maanden hechtenis en een geldboete van duizend gulden.

4.5.3 Tanker Cleaning Amsterdam en Rotterdam (TCA/TCR)

Een casus ter illustratie van de inzet van technische observatiemiddelen in een recent

milieu-onderzoek.

Feiten en omstandigheden

In 1985 voeren de drie gebroeders Tom, Ron en Jan L. het bewind over twee grote afvalverwerkingsbedrijven in de haven van Amsterdam en Rotterdam (TCA en TCR). Noot Er is sprake van collectief leiderschap waarbij een ieder aandachtspunten heeft. Zo richt Tom zich voornamelijk op TCA en Jan en Ron op TCR. De gebroeders houden er een ruime levensstijl op na. Zo heeft een van de broers een geldverslindende hobby aan de autoracerij. De gebroeders worden ondersteund door een paar naaste medewerkers van TCA en TCR die
samen De Groep vormen. De zaaksofficier van justitie zegt ter terechtzitting hierover: De echte beslissingen werden buiten de overlegstructuur om genomen, door de broers, als er na een ruzie een wolkje de deur uit kwam; (..) in de auto tussen Ron en Rob E.; tijdens een lunch met sat en frites en ga zo maar door!(..) De andere drie hier aanwezige verdachten hadden een zeer cruciale rol binnen TCR. Hans E. was de directeur, zonder zijn goedvinden konden de broers niet handelen. Wim de R. was plantmanager: hij was de onmisbare schakel naar de werknemers toe. (..) Daarnaast was Rob E. (hoofd waterhuishouding, red.) de bedenker van vele illegale handelingen, de chef List en Bedrog, ook wel genaamd Dirty Harry. Noot In het begin loopt de bedrijfsvoering aardig. De milieubranche is groeiende en wordt financieel ondersteund door de overheid. Verschillende subsidies worden verstrekt, waaronder een aanzienlijk bedrag voor de aanleg van Haven Ontvangst Installaties (HOI) waartoe Nederland zich verplicht heeft door de ondertekening van het Marpolverdrag Noot .

Echter in de loop der tijd zien de gebroeders zich gedwongen de bedrijfsvoering aan te passen. De olieprijs daalt drastisch zodat de opbrengst uit de verkoop van de gewonnen olie uit de afvalstromen terugloopt. Bovendien beschikken zeeschepen zelf over steeds betere schoonmaakinstallaties zodat de scheepsafvalstromen afnemen. Zowel TCA als TCR zien zich genoodzaakt zich mede toe te leggen op het inzamelen van landafvalstromen. Dit betreft afvalstoffen die afkomstig zijn van calamiteiten en reinigings- en restprodukten van industrile activiteiten, waarvoor echter de aanwezige installaties niet altijd geschikt zijn. Daarom wordt een deel van de giftige stoffen illegaal afgevoerd naar het buitenland waaronder Belgi en Engeland, en naar later blijkt verdwijnt een deel rechtstreeks in het havenwater. Vanaf 1989 beginnen de diverse controle-instanties, de provincies, VROM, de milieudiensten, Rijkswaterstaat en de havenbedrijven misstanden te constateren bij TCA en TCR. Noot Veelvuldig blijken de milieunormen te worden overschreden, met name bij TCR. Dit resulteert in vele processen-verbaal voor beide bedrijven waaronder 43 voor TCR. De subsidie wordt stopgezet en er wordt een handhavingsteam ingesteld voor TCR om te zien of er verbetering optreedt. De zaaksofficier van justitie maakt deel uit van dit team en memoreert ter zitting een voorval:

Er was een (door TCR geplaatste, red.) camera die op de lozingspijp gericht stond waardoor het onmogelijk was het afvalwater vanaf de waterkant ongezien te bemonsteren. Het handhavingsteam vond dat de camera weg moest. Dat is ook gebeurd. Noot

Echter, in plaats van de camera verschijnt er een uitkijkhokje bij de lozingspijp. Personeel van TCR houdt hierin de wacht als er illegaal geloosd wordt. Zo kan tijdig gestopt worden met lozen als controle-instanties in de buurt komen. Ook wordt er 's nachts geloosd zodat lozingen, die niet aan de controle-instanties worden gemeld zoals voorgeschreven is, niet snel zullen worden ontdekt.

Inmiddels wordt door de directie ingezien dat controle-instanties vasthoudend worden en dat toedekking van de malversaties moeilijker wordt. Het besluit wordt genomen om de boekhouding te vervalsen. Op papier lijkt de zaak dan aardig te kloppen. Tevens wordt een aangebrachte monsternamecarrousel van Rijkswaterstaat gemanipuleerd door gebruik te maken van een jerrycan die half gevuld is met havenwater. Bovendien begint men met processen.

Dit is het gedeeltelijk direct lozen van giftige afvalstoffen op oppervlaktewater waarna de tank wordt bijgevuld met havenwater. Vervolgens wordt de lozing gemeld aan Rijkswaterstaat, die dan na controle wel moet constateren dat de lozing binnen de vergunningseisen blijft. Noot De directe lozingen op het oppervlaktewater worden verhuld door het tankstandenboek te vervalsen. Het geweten van de medewerkers die de illegale lozingen moeten uitvoeren wordt afgekocht met zwart geld. Verder hangt er een sfeer van angst binnen de bedrijvengroep. De officier van justitie zegt hierover: De algemene mening is dat het hem (Jan, red.), maar ook Ron, niet kon schelen wat er gebeurde en hoe, als er maar geld verdiend werd. Hier op de zitting kreeg ik ook sterk de indruk dat Jan ook nu nog in staat is door een schrikbewind de anderen te bedreigen en bang te maken. Noot Als een controleur komt, na de gebruikelijke melding van zijn komst, moet het bedrijfsterrein netjes worden opgeruimd. Vervuilingen worden afgegraven en zeiltjes worden over containers getrokken. Noot Herhaaldelijk wordt duidelijk gemaakt dat iemands baan op de tocht staat als hij niet meewerkt. Alles lijkt in orde. Zelfs zo in orde dat de bedrijven in aanmerking komen voor milieukeurmerken. De Nederlandse vereniging van verwerkers van chemische afvalstoffen (NVCA), waarin broer Jan een prominente rol speelt, verleent een milieucertificaat
in september 1992 aan TCA en in januari 1993 aan TCR. Ook wordt door TCR in september 1993 het ISO-9001 certificaat in de wacht gesleept. Dit certificaat wil zoveel zeggen als dat er een toetsbaar en geordend managementsysteem is. Noot De officier van justitie zegt hierover: Dit certificaat is met veel feestelijk vertoon uitgereikt in kasteel Rhoon. Voor de uitreiking was het gehele netwerk in brede zin uitgenodigd, waaronder zelfs de milieu-officier, die daarbij om begrijpelijke redenen verstek heeft laten gaan. Noot

Dit wekt zoveel vertrouwen dat bepaalde grote bedrijven als Shell en de Hoogovensgroep in zee gaan met de gebroeders L. Dit vertrouwen wordt nog eens versterkt door het feit dat TCR/TCA een gerenommeerd accountantskantoor en een Rotterdamse advocaat in de arm neemt, die vertrouwen geniet als voormalig Eerste Kamerlid. Ook de twee commissarissen R. en Van S. genieten binnen de overheid waardering en respect. Noot Bovendien stelt de bedrijvengroep zich altijd zeer coperatief op richting overheid. Uiteindelijk mag dit niet baten. Een opsporingsonderzoek wordt gestart, de gebroeders gaan bankroet en de bedrijvengroep gaat failliet.

Het politieel en justitieel onderzoek

De aanleiding tot het uiteindelijke onderzoek naar TCA/TCR is gelegen in eerder verrichte onderzoeken die op niets zijn uitgelopen. Er is door de tijd heen regelmatig geverbaliseerd. Hieruit zijn onderzoeken gestart in 1983/1985 en 1989/1989, die beide voortijdig gesloten werden. Het eerste mislukte omdat uitlekte dat telefoons werden afgeluisterd nadat op hoog politiek niveau over dit onderzoek was gesproken. Het tweede onderzoek werd gestaakt door het OM. Er zouden niet voldoende aanwijzingen van strafbare feiten zijn. Volgens Van Zeben, hoofd milieubijstandsteam, betekende een gesprek van de secretarissen-generaal van de departementen van Verkeer en Waterstaat, VROM en Justitie het definitieve einde van de tweede poging. Een aantal jaren worden TCA en TCR dan strafrechtelijk met rust gelaten.

Tot 1993, dan wordt in Rotterdams kernteamverband besloten een grote milieuzaak te gaan doen. Er is een aantal beperkte proactieve onderzoeken verricht naar afvalverwerkingsbedrijven waaruit TCA en TCR duidelijk naar voren springen. Dan wordt besloten weer een opsporingsonderzoek in te stellen naar deze bedrijven, maar nu onder strikt embargo op een aparte lokatie. Alvorens een gerechtelijk vooronderzoek te openen wordt er proactief onderzoek verricht van maart tot november 1993.

Een belangrijk onderdeel van het vooronderzoek vormt het verzamelen van reeds bestaande gegevens over de betrokken bedrijven. Het meldingensysteem van VROM wordt bestudeerd, de vergunningen, de personeelsgegevens en de fiscale gegevens. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden tot observatie en monsternemingen, zowel te water als over de weg. Noot Er is een on line verbinding met de Kamers van Koophandel om het bedrijvennetwerk in kaart te brengen. Dit blijkt 120 bedrijven te omvatten. Tevens worden alle toezichtgegevens van de controle-instanties opgevraagd en geanalyseerd. Dit betreft bestuurlijke informatie betreffende de achtergrond en omstandigheden van de vergunningverlening, de onderhandelingen tussen bedrijf en provincie, de reden voor ontheffing etc. Een medewerker van Rijkswaterstaat wordt aan het team toegevoegd om dit proces van bestuurlijke informatievertrekking te vergemakkelijken. Dit uitgebreide informatieve onderzoek is onder andere nodig door de slechte informatiepositie van de CID op milieugebied. Er blijkt hier nauwelijks informatie aanwezig over het onderzoekssubject. Er worden verschillende bijzondere opsporingsmethoden ingezet in deze voorfase. In juni en september/oktober 1993 wordt het bedrijf TCR geobserveerd door camera's en thermische camera's die zijn opgesteld in een leegstaand fabriekspand. Deze worden ook bij TCA gebruikt. De opnamen worden op videoband vastgelegd. Ook worden observaties verricht vanaf een door het team gehuurde boot. Tijdens deze observatieacties wordt een scanner gebruikt om het portofoonverkeer tussen personeel onderling af te luisteren. De observaties en de scanner dienen ondermeer om te ontdekken wanneer er geloosd wordt. Dit is onder andere van belang voor de duikers van de marine die een nieuw ontwikkeld monsternemingsapparaat in de lozingspijp aanbrengen. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare band met daarin datalogapparatuur en vier glazen buizen die dienen als monsterkamers. Twee monsterkamers worden handmatig bediend vanaf de walkant door middel van een zender en twee worden automatisch in werking gesteld. Noot De monsterkamers worden verwisseld door de duikers, vaak onder het spiedend oog van de op wacht staande medewerker op de kant. In oktober 1993 wordt het monsternemingsapparaat ontdekt door werknemers en verwijderd. Dit gebeurt onder het lijdelijk toeziend oog der observanten op de walkant. Noot Een probleem bij heimelijke monsterneming is de contra-analyse. Het bedrijf kan immers later de analyse van de monsters in twijfel trekken en vragen om contra-monsters. Hierin wordt voorzien door inschakeling van een notaris die de monsters naar het laboratorium stuurt en de analyse-gegevens bewaart in de kluis. In februari 1994 worden deze vrijgegeven aan de betrokken bedrijven. Noot
Tijdens dit vooronderzoek wordt ook aandacht besteed aan grensoverschrijdende transporten van afvalstoffen. Zes transporten worden door het observatieteam van de AID geobserveerd en later stilgehouden en bemonsterd op grond van de Wet op de economische delicten of de Wegenverkeerswet. Noot Naast statisch en dynamisch observeren, scannen en bemonsteren wordt in de voorfase ook gebruik gemaakt van een informant. In maart 1993 meldt een anonieme beller dat bij TCR illegaal geloosd gaat worden. Later blijkt dit een werknemer van TCR te zijn. Hij legt vervolgens verklaringen af bij een koppel runners van de CID, aangevuld met een medewerker van het milieubijstandsteam voor de milieutechnische kennis. Eind april 1993 besluit de werknemer om ontslag te nemen en als getuige te gaan optreden. Dit vooronderzoek levert genoeg vermoedens op van het structureel plegen van milieudelicten om een gerechtelijk vooronderzoek te starten. Een multidisciplinair team wordt geformeerd waarin naast de recherche Rotterdam ook de CRI, het MBT en de FIOD participeren. Ook een medewerker van Rijkswaterstaat wordt aangetrokken. De betrokken medewerkers werken onder strikte geheimhouding. De reguliere controles vinden gewoon plaats, zonder dat de controleurs wetenschap hebben van het feit dat dit onderzoek loopt. Bijna gaat het dan ook mis. Niets vermoedende toezichthouders van Rijkswaterstaat ontdekken het monsternemingsapparaat. De officier legt hen geheimhouding op wat mogelijk is door het feit dat zij tevens opsporingsambtenaren zijn. Noot

Gedurende in totaal zes weken worden de telefoons van de hoofdverdachten getapt alsmede de faxen van de bedrijven. De CRI heeft een schatting gemaakt van de illegale verdiensten. Ook worden informanten als getuigen gehoord. Hierna worden huiszoekingen gedaan in december 1993 en worden aanhoudingen verricht.

Het onderzoek ter terechtzitting

In het voorjaar van 1995 wordt dit grote milieuonderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg behandeld. De rechtbank Rotterdam heeft een aantal strafbare feiten bewezen verklaard. Dit zijn deelname aan een criminele organisatie, het illegaal lozen van afvalwater op oppervlaktewater, EG-fraude, valsheid in geschrifte en belastingfraude. Noot De illegale lozingen, die zijn vastgesteld door het nieuwe monsternemingsapparaat, worden niet bewezen verklaard. Niet omdat het apparaat niet zou deugen of de contra-monster procedure wordt afgekeurd maar,

het ten laste gelegde met betrekking tot de lozingen 8,9,10 is niet wettig en overtuigend bewezen omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze lozingen effluent van straat 1 of straat 2 betreffen, terwijl de in de tenlastelegging genoemde vergunningvoorschriften uitsluitend betrekking hebben op het effluent van deze zuiveringsstraten. Noot

De rechtbank veroordeelt de oudste broer Jan L. tot zes jaar gevangenisstraf en oordeelt: In plaats van zijn macht in de L.groep en in het bijzonder in Tankcleaning Rotterdam aan te wenden om aan de milieu-eisen te voldoen, heeft hij met kennelijke minachting voor het milieu gehandeld ten behoeve van persoonlijk financieel gewin. (..) Hij heeft ertoe bijgedragen dat controlerende instanties om de tuin werden geleid, dat subsidiegelden een andere dan beoogde bestemming kregen, en dat fiscale afdrachten niet in voldoende mate werden gedaan. Noot

Dit is tot nu toe de hoogste straf in een milieuzaak. Ron L. wordt veroordeeld tot drie jaar en zes maanden, en Tom L. tot twaalf maanden gevangenisstraf. De handlangers Hans E., Willem de R. en Rob R. worden veroordeeld respectievelijk tot drie jaar, twee jaar en eveneens twee jaar cel, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Jan L. is de enige die hoger beroep heeft ingesteld.

De broers en de bedrijvengroep zijn failliet. Duidelijk wordt dat de ruim 40 miljoen gulden aan verstrekte subsidie niet terug te vorderen zal zijn. De installaties blijken slechts 5 miljoen gulden waard bij verkoop. Ook de fiscus heeft het nakijken. De miljoenenaanslagen zijn waarschijnlijk niet inbaar. Deze grote milieuzaak blijft de gemoederen bezighouden. Vooral de vragen hoe het zover heeft kunnen komen ondanks de controles, alsmede de besteding van de rijkssubsidies staan centraal. Inmiddels is een onderzoekscommissie ingesteld die zich over deze vraag zal buigen. Mede wordt gekeken wat de bestuurlijke lessen zijn die uit deze zaak kunnen worden getrokken. Noot


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken