10.3. Girale verplaatsingen

10.3.1. Ondergronds bankieren

Een van de mogelijkheden om geld over te maken zonder een papieren spoor achter te laten, wordt geboden door ondergrondse banken (o.a. Robinson, 1994, pp. 16-18). Sinds de officile banken gehouden zijn betere controle uit te oefenen op financile transacties, hebben deze banken de wind mee gekregen. Het ondergrondse bankieren heeft in verschillende culturen verschillende namen: Hawalla banking (India), Hundi (Midden Oosten), Chiti (Azi), Stash House (VS, Latijns Amerika). Hundi staat voor vertrouwen en vertrouwen is de pijler waarop het ondergrondse bankieren berust. Want het voordeel van ondergronds bankieren, althans voor crimineel gebruik, is voor westerlingen tegelijkertijd de achilleshiel: de afwezigheid van schriftelijke overeenkomsten en bewijsstukken die juridische geldingskracht hebben. Ondergronds bankieren is een systeem waarbij een persoon in het ene land geld of geldwaarde overbrengt naar een begunstigde in een ander land zonder dat de autoriteiten daarvan in beide landen ook maar enige kennis of bewijsmateriaal bezitten. Ondergronds bankieren trekt, zoals gesteld, een zware wissel op het onderlinge vertrouwen. Vermoedelijk om deze reden vindt ondergronds bankieren meestal plaats binnen familiale of langs etnische lijnen samengestelde netwerken. Maar hieraan moet worden toegevoegd dat deze centrale pijler van vertrouwen ook geschraagd wordt door angst voor represailles (Squires, 1987, p. 4).

Ondergronds bankieren is van origine een normale vorm van bankieren in landen waarin nog geen officieel bankwezen aanwezig was. Van oudsher vervullen vermogende, gerespecteerde families in dergelijke culturen de rol van bankier. Als gevolg van de sterke regulering van het financile verkeer binnen de officile banken heeft het ondergronds bankieren weer een nieuwe impuls gekregen; ondergronds bankieren blijkt vooral voor criminelen met een bepaalde etnische achtergrond een goede mogelijkheid te zijn om de huidige witwas-maatregelen te ontlopen. In de kern komt het ondergronds bankieren hierop neer: X wil een som geld van land A overbrengen naar land B. Hij overhandigt de geldsom aan de ondergrondse bankier in land A en krijgt als bewijs een papiertje (bijvoorbeeld een afgescheurd tramkaartje) of enig ander symbool (nummer, code). X (of zijn begunstigde in het andere land) kan hiermee zijn geld in land B ophalen bij een correspondent (Hawalla is een Urdu-woord voor referentie) van de ondergrondse bankier.

Het systeem van ondergronds bankieren vereist een uitgebreid, soms wereldomspannend, netwerk van contacten tussen de bankiers. Tussen de bankiers is het vaak passen en meten, waarbij onderlinge verrekeningen maanden kunnen worden uitgesteld. Dit om zo min mogelijk fysieke verplaatsingen van het geld te laten plaatsvinden. De commissie van beide bankiers tezamen kan variren van een gering percentage van bijvoorbeeld 2% tot een aanzienlijk deel van 20% van het gestorte geld; de risico's en wensen van de clint zijn hierbij bepalend. Ondergronds bankieren is een te verwachten reactie op de toegenomen controle in het officile bankwezen. In de VS, waar de controle langer bestaat dan in ons land, bloeit het fenomeen dan ook welig. Grote sommen druggeld zouden via dit mechanisme naar onder meer Hong Kong worden overgebracht (Gaylord, 1990, p. 26 e.v.). In het Verenigd Koninkrijk is een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van Hindoestaanse underground bankers bij drughandel voortijdig afgebroken, omdat het praktisch bijna onmogelijk was de afgeluisterde telefoongesprekken door tolken uit te laten luisteren. De bankiers belden bijna 18 uur per dag en spraken daarbij een Hindoestaans dialect.

10.3.2. Rep-offices

Rep-offices (Representative offices) zijn van oorsprong een soort filialen van buitenlandse banken die hier geen officile vestiging hebben. Rep-offices zijn als het ware vooruitgeschoven posten van de moederbank die op deze wijze service kan verlenen aan in Nederland woonachtige clinten van de bank. Vijfentwintig buitenlandse banken hebben in ons land een of meer rep-offices. Rep-offices mogen geen bancaire activiteiten verrichten. Zij maken gebruik van een rekening bij een in Nederland gevestigde bank.

Deze rekening leende zich gemakkelijk voor misbruik, zoals het volgende voorbeeld laat zien: A haalt bij de rep-office een formulier voor storting op andermans bankrekening en stort vervolgens het contante geld op de bankrekening van de rep-office bij een reguliere handelsbank. Vanaf dat moment blijft de naam van A buiten beeld; bij de correspondent bank is immers alleen de naam en het bankrekeningnummer van het rep-office bekend. De bank boekt integraal de verschillende gestorte bedragen over naar veelal de moederbank in het buitenland, waar het door de begunstigden kan worden opgehaald.

Uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat drughandelaren van Marokkaanse en Turkse afkomst via de rep-offices geld naar Marokko en Turkije hebben overgemaakt. In enkele onderzoeken is naar voren gekomen dat ook het Marokkaanse consulaat als een rep-office fungeerde. Sinds kort ziet de DNB erop toe dat rep-offices geen eigen verzamelrekening meer bij banken hebben. Dit betekent dat de overboeking moet worden gesteld op naam van degene die het geld heeft gestort.

In de praktijk komen tal van varianten voor op het ondergrondse bankieren en op de rep-offices. Bij wijze van voorbeeld volgt hieronder de beschrijving van een Turkse incasseerder van geld, die blijkens zijn modus operandi trekken van beide prototypes vertoonde. De Turkse incasseerder A is een in Nederland woonachtige Turkse man, die als het financile knooppunt fungeert tussen enerzijds enkele Turkse heronedealers die herone in Nederland importeren en deels doorvoeren naar onder meer Spanje, en anderzijds een belangrijke leverancier en organisator in Turkije. A is als het ware de representative van deze laatste persoon. Hij zorgt ervoor dat betalingen worden verricht vanuit Spanje en Nederland voor de geleverde waar; hij zamelt het geld in en zorgt dat het ter bestemder plaatse in Turkije terecht komt.

Zijn werkwijze is eenvoudig: het geld wordt door hem over de grens vervoerd en op een buitenlandse bank gestort. Via enige omwegen (het geld wordt gesplitst en op verschillende rekeningen in diverse landen gestort) komt het geld op een rekening uit in Istanbul. In een periode van zes maanden zou op deze wijze 20 tot 30 miljoen gulden zijn overgeboekt naar Turkije. Hoewel A gebruik maakt van officile banken is hij in een zeker opzicht ook een ondergrondse bankier. Immers hij beheert geld van anderen en boekt dit onder zijn naam door naar Turkije, zonder dat deze anderen de officile bewijsstukken hiervan in handen hebben.

10.3.3. Misbruik maken van banken

Tot voor kort boden ook de officile banken betrekkelijk veilige manieren om spoorloos geld over te boeken. Alle grote banken bieden (of boden) goede mogelijkheden aan clinten om cash to cash transacties uit te voeren. De clint koopt in Nederland een cheque aan toonder en de naamloze begunstigde verzilvert deze vervolgens in een ander land. Noch de koper noch de begunstigde behoeven als clint bij de beide banken te boek te staan. Er kan slechts worden volstaan met een kort eenmalig contact tussen clint en financile instelling. De transactie laat (of liet) bovendien niet veel sporen na in de administratie van de bank.

Het beleid van de grote financile instellingen op het gebied van de internationale money transfers is momenteel dat bij bedragen van meer dan 10.000 gulden de identiteit van de aanbieder aan de hand van een gel- dig identiteitsbewijs wordt gecontroleerd (Akse, 1995). De invoering van deze legitimatieplicht heeft tot daling van de omzet in dit soort waardepapieren geleid. Volgens een recent rapport van Finpol is bij Thomas Cook, die met ingang van 1993 de legitimatieplicht invoerde, sprake van een zeer sterke teruggang in de omzet van deze money transfers. Een van de belangrijkste bestemmingen van de money transfers was Hong Kong. Overigens werd in 1993 met de zogenaamde drafts en telegrafic transfers nog 30 miljoen gulden omgezet (Akse, 1995, pp. 10-15).

Een mogelijkheid om de legitimatieplicht te omzeilen, biedt het zogenaamde smurfen, waarbij het geld in kleine bedragen (minder dan 10.000 gulden) wordt overgeboekt. Een tweede mogelijkheid die in de literatuur wordt beschreven, is het gebruik maken van tussenrekeningen bij banken en ter beschikking stellingen, waarbij al dan niet clinten van banken voor andere personen geldbedragen op willekeurig welke plaats op de wereld beschikbaar stellen. Deze begunstigden kunnen de bedragen na identificatie met paspoort en/of code contant opnemen of anderszins tot hun beschikking krijgen. Dankzij deze tussenrekeningen kan de relatie tussen aanbieder A en begunstigde B worden gemaskeerd en worden beiden niet in de rekening-administratie van de bank opgenomen: A stort bij een Nederlandse bank geld ter overboeking naar B via een bank in Luxemburg. A noch B heeft een bankrekening; de geldoverdracht verloopt dan via de tussenrekeningen van de banken; wanneer B het geld ophaalt in Luxemburg van de tussenrekening van de bank, is lastig te achterhalen dat het geld oorspronkelijk van A was.

Tot dusverre is vooral gesproken over het storten en (ver)plaatsen van chartaal geld. Ook de wet MOT is hier sterk op georinteerd. Uit het Jaarverslag 1994 van het Meldpunt blijkt dat het merendeel van de meldingen (ruim 73%) door financile instellingen op transacties met chartaal geld betrekking heeft. Bijna 9% van alle meldingen betrof ongebruikelijk girale transacties. Overigens werden relatief veel meer girale dan chartale transacties als verdachte transacties doorgeleid naar Finpol (Jaarverslag Meldpunt, 1994, p. 20).

Volgens een praktijkdeskundige levert het signaleren van witwassen in de girale sfeer voor banken grote problemen op (Van Altena, 1995, p. 27). Wanneer criminele organisaties giraal bedragen doorboeken van bijvoorbeeld de Antillen via een Nederlandse bank naar Liechtenstein en daarbij gebruik maken van bestaande rekeningen van bestaande (ogenschijnlijk bonafide) bedrijven, is de kans heel klein dat een bank het vermoeden kan krijgen dat er sprake is van het verplaatsen van misdaadgeld (id., pp. 20-21). Volgens de indicatoren van de MOT dienen alleen girale transacties boven de 25.000 gulden gemeld te worden als zij worden uitgevoerd door niet-rekeninghouders. Ook Hoogenboom meent dat de discussie over witwassen te eenzijdig is gefixeerd op contante geldstortingen, waardoor de gelden die vooral via georganiseerde fraude door de girale corridors van het internationale financile stelsel lopen te weinig aandacht krijgen (1995, p. 60).

Een bijzondere bancaire instelling die een belangrijke rol in het verplaatsen heeft gespeeld, was de Femisbank. De Femisbank kan worden gezien als een offshore bank die als een B-licensed bank Noot gevestigd was op het eiland Anguilla.

Het Femisfiliaal in Nederland bood zijn ongeveer 500 clinten de mogelijkheid geld op nummerrekeningen en een telefooncode te plaatsen. De Femisbank had een vast contact met een plaatselijke bank die bancaire activiteiten verzorgde voor Femis (zie uitvoeriger over Femis: Hoogenboom, 1995). In een onderzoek tegen enkele grote Nederlandse hasjhandelaren is komen vast te staan dat via de Femisbank grote geldbedragen zijn overgeschreven naar een op Jersey gevestigde trust en een persoon in Singapore. Femis ging failliet omdat de beide aandeelhouders in strijd met de statuten ongeveer 60 miljoen gulden van de rekening van Femis op prive rekeningen in Duitsland bijschreven.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken