10.7 Buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland

Aan het einde van de jaren '70 waren het vooral de Verenigde Staten, Canada en Zweden. Sindsdien is het aantal landen dat in Nederland verbindingsofficieren heeft geplaatst geleidelijk aan uitgebreid. De meeste buitenlandse liaison-officers houden zich bezig met drugzaken of zaken die daaraan zijn gerelateerd. Het merendeel van hen heeft overigens een algemene taakstelling. De CRI heeft geen kennis van niet-ingeleide verbindingsofficieren die in Nederland aanwezig zouden zijn. Buiten de categorie liaison-officers verdient nog vermelding dat sedert Schengen de samenwerking op Nederlands grondgebied is gentensiveerd: er vinden surveillances door Duitse ambtenaren plaats in sommige grenssteden.

Alle buitenlandse verbindingsofficieren hebben een diplomatieke status, hetgeen hun verantwoordingsplicht aan de Nederlandse autoriteiten beperkt. Hun activiteiten worden op centraal (nationaal) niveau gecordineerd bij de Afdeling liaisons van de DCRI (de minister van Justitie heeft deze verantwoordelijkheid gedelegeerd). Hoewel veel politie- en justitiemensen de indruk geven dat zij de Drug Enforcement Administration uit de Verenigde Staten niet erg vertrouwen, heeft de commissie weinig concrete voorbeelden van verkeerd optreden van de DEA kunnen vaststellen.

De heer Docters van Leeuwen :
En van de dingen waarover ik met de Amerikaanse vertegenwoordiging hier wel gesproken heb, was de geruststellende mededeling van hun kant dat zij overal buiten de Amerikaanse grenzen ook opsporings- en zelfs arrestatiebevoegdheid hadden, maar dat zij die hier niet zouden uitoefenen. Daarvan heb ik gezegd: ik kan mij niet voorstellen dat u die bevoegdheid hebt, want wij maken hier in Nederland uit welke bevoegdheden de mensen op het grondgebied van Nederland hebben. Dat betekent dus dat u geen bevoegdheid hebt. Dat soort betrekkelijk vinnige discussies heb ik wel gevoerd.
De voorzitter:
Maar weet u nu wat zij doen?
De heer Docters van Leeuwen:
Nee, ik weet dat niet; ik heb mijn collega Wilzing daar wel eens op aangesproken: is het nu zo dat jij voldoende inzicht hebt op de vraag wat alle betrokkenen hier doen? Dat was overigens ook n van de redenen waarom ik zeer gepleit heb voor de totstandkoming van het Landelijk rechercheteam. De heer De Graaf zal zich dat herinneren, want ik ben door hem als deskundige daar een keer over geraadpleegd. Als je dit soort buitenlandse diensten geen fatsoenlijke en geloofwaardige landelijke

samenwerking aanbiedt, is de internationale ervaring dat men het dan zelf doet. Dat is een ervaring die ik ook zelf heb opgedaan.

De voorzitter:
Maar is u nu bekend of...
De heer Docters van Leeuwen:
Er is mij vanuit mijn taakstelling niet bekend of men grenzen heeft overschreden. De kennis die ik daarover heb, is kennis uit de wandelgangen, die vaak op mededelingen neerkomt als de DEA doet het ook, we hebben dit zelf op cursus geleerd bij de DEA, ze hebben hele schepen, ze hebben dit, ze hebben dat, enzovoort. Noot
De twee gevallen waarin de DEA in strijd met gemaakte afspraken een informant runde dateren uit de jaren tachtig.

De voorzitter:
Hoeveel keer heeft u contact met de mensen van de DEA over dit soort dingen?
De heer Karstens:
De laatste tijd zijn de verhoudingen aanzienlijk verbeterd. Ik hoop dat de DEA zich houdt aan onze regels.
De heer De Graaf:
Is de afspraak met de Amerikanen, te weten de FBI en de DEA dat, als zij een eigen infiltrant een ontmoeting laten hebben op Schiphol met een buitenlandse crimineel waarbij niets wordt overhandigd, er wordt alleen gesproken, bijvoorbeeld een uur en dan wordt er weer teruggevlogen of doorgevlogen naar een andere bestemming, dit keurig bij u wordt gemeld en dat uw begeleidingsteam erbij komt?
De heer Karstens:
Dat is correct.
De heer De Graaf:
Heeft u de indruk dat daaraan in beginsel echt de hand wordt gehouden? Denken zij niet: dat is veel te lastig, wij zijn zo weer weg?
De voorzitter:
U weet toch niet precies wat er op Schiphol gebeurt?
De heer Karstens:
Ja, wat niet weet dat niet deert. Maar ik heb de indruk dat de buitenlandse opsporingsinstanties, zeker in Europa, zich perfect houden aan de afspraak die wij gemaakt hebben. De eerste de beste keer dat het een keer misgaat, zal dat direct consequenties hebben in de vorm van een persoonlijk gesprek met de betreffende chef.
De voorzitter:
Wanneer heeft u voor het laatst zo'n persoonlijk gesprek gehad?
De heer Karstens:
Zoals gezegd, heb ik bij mijn aantreden in 1992 eerst schoon schip gemaakt. Eind 1992 hebben die gesprekken plaatsgevonden. Noot
Wel hebben de incidenten bijgedragen aan het tot stand komen van richtlijnen van 21 maart 1994. Deze bevatten overigens regels welke door de CRI al langer werden meegegeven aan in Nederland gestationeerde verbindingsofficieren.

Met sommige landen worden overigens specifieke afspraken gemaakt. Toen de Turkse verbindingsofficier werd aangesteld werden een aantal specifieke afspraken gemaakt om te waarborgen dat deze zich uitsluitend op een aantal deelterreinen zou bewegen.

Deze Guidelines with regard to stationing liaison-officers in the Netherlands zijn de belangrijkste richtlijn voor de buitenlandse verbindingsofficieren. Deze richtlijn verplicht niet tot melding van het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; zij stellen slechts dat de liaison-officer zich onthoudt van zelfstandig onderzoek en opsporingshandelingen. Binnen het OM worden deze richtlijnen als nogal slap beschouwd. In de richtlijnen wordt het doel van de aanwezigheid van buitenlandse verbindingsofficieren geformuleerd. Aan de richtlijn gingen Europese aanbevelingen die werden geformuleerd in het kader van Trevi (juni 1991) vooraf. De richtlijn bepaalt onder meer dat contacten tussen de verbindingsofficier en informanten die voor de Nederlandse politie werken alleen via en met de toestemming van lokale, regionale en nationale criminele inlichtingendiensten worden onderhouden.

De buitenlandse verbindingsofficieren vallen onder de regeling die voortvloeit uit de richtlijn van de procureurs-generaal inzake de toepassing van artikel 552i Sv. In artikel 3.5 van deze richtlijn staat dat de informatieverstrekking aan de verbindingsofficieren kan afwijken van de gangbare regels ingevolge artikel 13, zevende lid BPolR. Afspraken kunnen namelijk worden gemaakt met de staat die de verbindingsofficier heeft uitgezonden, hetgeen betekent dat de positie van de buitenlandse verbindingsofficier voor wat betreft de informatieverstrekking afhankelijk is van de in het kader daarvan gemaakte afspraken. Ook valt te lezen in artikel 3.5 dat een liaison nooit in aanmerking komt voor een verdergaande informatieverstrekking dan een Nederlandse ambtenaar. In alle berichten die naar het buitenland gaan staat nu aangegeven of het alleen gebruikt mag worden door de politie of ook officieel door justitie. De buitenlandse verbindingsofficieren krijgen de Nederlandse wetgeving goed ingemasseerd. De houding van de DCRI is er n van Take it or leave it als de buitenlandse verbindingsofficieren aangeven niet aan de strakke regels gewend te zijn. De vragen waar buitenlandse verbindingsofficieren zich mee bezighouden variren van administratieve
(Interpol-achtige) vragen, strategische onderwerpen en vragen met betrekking tot operationele ondersteuning op het gebied van observatie- en undercover-activiteiten. Indien mogelijk worden deze vragen door de Afdeling liaisons behandeld. Indien kennis of activiteiten benodigd zijn buiten deze afdeling wordt dit vanuit de Afdeling liaisons van de CRI georganiseerd.

Momenteel verblijven 34 buitenlandse verbindingsofficieren uit 13 landen in Nederland. Volgens opgave van de Afdeling liaisons van de CRI is de verdeling als volgt:
Tabel
Het is aannemelijk dat buitenlandse verbindingsofficieren informanten runnen. Dit hoort in samenwerking met de LCID te gebeuren, eventueel door tussenkomst van een CID-medewerker op een ARI. Verzoeken om techniek en tactiek van buitenlandse opsporingsdiensten behoren eerst het bureau van de Afdeling liaisons te passeren. Feitelijk wordt ook door die afdeling onderkend dat diverse buitenlandse verbindingsofficieren dat spel niet spelen. Vooral de Amerikanen ervoeren de regels die nu in de richtlijnen zijn neergelegd - zoals gezegd - als een leiband. De samenwerking met de Canadezen is traditioneel beter. Bij de Afdeling liaisons van DCRI is een aantal begeleiders buitenlandse verbindingsofficieren en assistent begeleiders feitelijk belast met de cordinatie (respectievelijk 5 en 2 personen). Zij overleggen met de buitenlandse liaison-officers. Verder is er een tweewekelijks overleg, dat wordt voorgezeten door een beleidsmedewerker van de Afdeling liaisons. De buitenlandse verbindingsofficieren worden door het gastland Nederland genformeerd over zaken die voor hun functioneren van belang zijn (waaronder strategische informatie). De verbindingsofficieren vertellen dan ook waar zij mee bezig zijn. Belangrijk is dat na de vergadering meestal bilateraal overleg plaatsvindt, dat niet voor ieders oren bestemd is. Illustratief is het feit dat soms het gesprek tussen begeleider en bijvoorbeeld liaison-officers uit Zweden, Duitsland en Isral verstomt als een andere liaison, bijvoorbeeld uit Turkije de ruimte betreedt. De Duitse verbindingsofficier zat juist te praten over een zaak waar Turken bij betrokken zijn.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken