Laundry

Rechtbank Rotterdam, 14 juni 1995, nr. 10.035458/94
Feiten en rechtsvragen:
1. Verweer (3): Deals met S. en De B. ontberen een wettelijke grondslag en zijn in strijd met de Modelbrief (richtlijn) van de procureurs-generaal (d.d. 1 juli 1983). (De verdediging stelt dat door het openbaar ministerie met ongeveer 3 4 personen behorend tot de inner circle van verdachte Kobus L. overeenkomsten zijn gesloten om essentile informatie te verkrijgen. En van hen is nadien omgebracht, een ander hield zich niet aan de voorwaarden en belandde in Marokkaanse gevangenis. Over een derde noch een vierde persoon waarmee mogelijk afspraken zouden zijn gemaakt wordt in dit vonnis gesproken.) Rechtbank:

Deals zijn inderdaad tot stand gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie in redelijkheid kunnen besluiten tot dit naar Nederlandse maatstaven ongebruikelijk (opsporings)middel. Het belang van beindiging van of voorkoming van strafbare feiten diende zwaarder te wegen dan de nadelen van de deals. I.c. ging het om opsporing van ernstige strafbare feiten die een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrachten, te weten invoer van harddrugs en witwassen van uit criminele bron verkregen gelden (proportionaliteitsoverweging). Vervolgd wordt met een overweging aangaande de subsidiariteit van het ingezette middel: dat niet op andere wijze het beoogde doel, te weten informatie omtrent de handel en wandel van een aantal (rechts)personen (..), kon worden bereikt. Verkregen informatie leverde een essentile bijdrage tot dit doel, met name S. behoorde tot de inner circle van verdachte L. en De B. kon worden beschouwd als een nauw met deze verdachte samenwerkende zakenrelatie. De informatie van S. en De B. is op onderdelen voor politie en openbaar ministerie waardevol gebleken. Tenslotte is van hetgeen is voorgevallen in alle fasen van het afsluiten van de overeenkomsten in het proces-verbaal en tijdens de openbare terechtzitting verslag gedaan en verantwoording afgelegd (rechterlijke controle), terwijl hiervoor al het contact tussen het openbaar ministerie in het arrondissement Rotterdam en de procureur-generaal van dit ressort aan de orde is geweest (toestemming, regie en verantwoordelijkheid). Het verweer dient te worden verworpen.

2. Verweer (4): Niet alle observatierapporten aan verdediging ter beschikking gesteld, de CID dient rekening en verantwoording af te leggen; geen uitsluitsel over de vraag of de opsomming van de gebezigde opsporingsmethoden die de teamleider heeft gegeven volledig is geweest. Schending art. 6 lid 1 en 3 EVRM: rechtbank:
Het is niet aannemelijk geworden dat er nog andere observatie rapporten waren. CID-informatie slechts gebruikt voor nader onderzoek. Geen rechtsregel verzet zich tegen een dergelijke gang van zaken, mits voorkomen wordt dat twee of meer onderzoeksgegevens, in verschillende gedaanten, in het dossier worden opgenomen, terwijl deze gegevens afkomstig zijn van een en dezelfde CID-bron. De klachten over de deals en de onvolledigheid van de opsomming van methoden mist feitelijke grondslag. Geen schending art. 6 lid 1 en 3 EVRM.

3. Verweer fax (7): In periode oktober 1991 tot en met juni 1992 werd een groot aantal faxberichten onderschept (dit zou onrechtmatig zijn), welke (direct of indirect) hebben doorgewerkt in het gehele proces. Dit zou moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting. Rechtbank:

Het feit dat faxen zijn afgetapt op een tijdstip dat het - achteraf gezien - niet toelaatbaar was leidt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet tot de gevolgtrekking dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is (...) en leidt niet zonder meer ertoe dat moet worden besloten tot bewijsuitsluiting. Van bewust, opzettelijk handelen door de opsporingsambtenaren in strijd met (wettelijke) regels op moment van aftappen is geen sprake geweest.

De rechtmatigheid van de bewijsvergaring (Rb): Een deel van de gewraakte faxberichten voor gehouden aan verdachten/getuigen S. en De B. Als gevolg hiervan dient, omdat al het bewijsmateriaal naar aanleiding van deze faxen verkregen uitgesloten moet worden van het bewijs, het gehele onderzoek in de zaak tegen Max S. in aanmerking te komen voor bewijsuitsluiting. De verklaringen die Max S. en De B. naar aanleiding van deze faxen hebben afgelegd zijn in elk geval niet bruikbaar voor bewijs.

Veroordeling: 12 jaar gevangenisstraf en een geldboete van 1 miljoen gulden (bij gebreke van betaling te vervangen door 1 jaar hechtenis).Informationele privacy


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken