4.2 Omschrijving methode

4.2.1 Definitie

Het begrip informant kan formeel en inhoudelijk worden gedefinieerd. Formeel is de informant degene die als zodanig staat geregistreerd bij de Criminele Inlichtingendienst (CID). Deze definitie voldoet echter niet, al was het maar om de enkele reden dat op grond daarvan niet is vast te stellen wie dan als zodanig moeten worden geregistreerd. In het navolgende wordt dan ook een materile definitie ontwikkeld. In het rapport Opsporing gezocht (blz. 25) wordt de informant gedefinieerd als iemand, die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te plegen strafbaar feit. Het is overigens niet uitgesloten dat een informant in een later stadium wel wordt gehoord als (al dan niet anonieme of beschermde) getuige. Het is evenmin uitgesloten dat een informant in een zaak waarover hij informatie aandraagt alsnog als verdachte in het vizier komt. In dat perspectief is het wenselijk om de systematiek van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) over te nemen en in plaats van de frase anders dan als getuige op te nemen dat de inlichtingen worden verstrekt, onder voorwaarde dat de anonimiteit wordt gewaarborgd. Dat doet ook recht aan het grote gewicht dat in de praktijk aan deze toezegging wordt toegekend.

Volgens de eerder gebruikte definitie betreffen de inlichtingen gepleegde of nog te plegen strafbare feiten. In de praktijk is het verband tussen hetgeen (al dan niet desgevraagd) wordt meegedeeld en enig strafbaar feit tamelijk ver verwijderd: de politie is soms genteresseerd in de handel en wandel van het subject - komt hij in bepaalde cafs; kent hij X; is hij actief in de sportwereld enzovoort. Hier is de definitie in vergelijking tot de praktijk te eng. Onder criminele inlichtingen worden verstaan inlichtingen over personen van wie wordt vermoed dat zij betrokken zijn of nog zullen worden bij gepleegde of te plegen strafbare feiten. In de literatuur zijn ook andere elementen genoemd. Zo definieert Frielink Noot een informant als iemand uit het criminele milieu die - al dan niet tegen betaling of enige andere prestatie - de politie regelmatig inlichtingen verstrekt over gepleegde of nog te plegen strafbare feiten. Zoals we zullen zien is de beperking tot criminele informanten niet terecht, al is het waar dat de traditionele informant uit het criminele milieu afkomstig is. Ook de regelmaat van de contacten is niet dwingend, aangezien voor de vraag of iemand als informant wordt geregistreerd die regelmaat niet bepalend is, maar de toezegging van anonimiteit. Op het in dit verband in de praktijk wel, maar principieel niet relevante verschil tussen incidentele informanten/tipgevers en informanten die regelmatig informatie verschaffen (en verder worden aangeduid als gerunde informanten) wordt hierna onder 4.2.2 teruggekomen. Tenslotte kan ook de tegenprestatie niet als bestanddeel van de definitie worden opgenomen, aangezien sommige informanten - een minderheid - niet zozeer financile of strafvorderlijke tegenprestaties beogen, maar wraak of uitschakeling van de concurrentie, danwel handelen uit gewetensnood.

Een en ander brengt de commissie tot de volgende definitie van informanten: iemand die onder zekere waarborgen aangaande zijn anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te plegen strafbare feiten.

4.2.2 Verschijningsvormen: typen informanten

Informanten kunnen op grond van de manier waarop ze worden geworven in drie groepen worden verdeeld: de aangehoudenen, degenen die zich spontaan melden en degenen die benaderd worden. De eerste categorie is het grootst: de meeste informanten worden geboren tijdens het verhoor.

Dat is als volgt te illustreren. Bij een pand waar wordt gedeald, worden enkele lieden die het uiterlijk voorkomen hebben van een junk aangehouden en naar het bureau gebracht. Deze verdachten leggen al dan niet een verklaring af, maar in de drie dagen van in verzekeringstelling wordt een relatie opgebouwd met de verhorende politie-ambtenaren. De politie kijkt wat er voor hen gedaan kan worden in hun benarde situatie. Ze worden verwezen naar hulpverleningsinstanties als ze dat wensen. Er zijn er dan een aantal die gewoon zeggen: Je hebt mij redelijk goed behandeld, als we mekaar tegen komen ben ik tot een wederdienst bereid, of anders weet je me te vinden.

De wijze van werving sluit aan bij de bevinding dat de meeste informanten afkomstig zijn uit het criminele milieu. Met boeven worden boeven gevangen. Volgens diverse schattingen van politiedeskundigen zal in elk geval meer dan drie kwart van het totale informantenbestand een criminele achtergrond hebben. Daarmee verschillen de toeleveranciers van de Criminele inlichtingendiensten van die van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD). De informanten van de BVD (die bij die dienst als agenten te boek staan) hebben doorgaans geen criminele achtergrond.
Er zijn echter ook informanten zonder criminele achtergrond. Te denken valt in de eerste plaats aan de vriendin of echtgenote van een persoon uit het criminele milieu, of aan familieleden. In de tweede plaats is te denken aan informanten afkomstig uit het dienstverlenende bedrijfsleven: bijvoorbeeld autoverhuurders, garagehouders, taxichauffeurs en mensen uit de horeca. Juist deze informanten behoren (evenals de hiernavolgende) tot de groep die zich spontaan meldt of die wordt benaderd door een CID. Een breed aangetroffen opvatting is dat er in de bovenwereld te weinig informanten worden gerund: tegenwoordig zou daarnaar actief gezocht worden. In de derde plaats - en in het verlengde van het vorige punt - worden ook in verband met de niet-klassieke criminaliteit (zoals milieudelicten en fraude) informanten gezocht en gevonden in de kring van concurrenten en werknemers.

Als informanten worden door de Algemene inspectiedienst (AID) genoemd: vrachtwagenchauffeurs, vissers, boeren (concurrentie-informanten) en werknemers. Bij de douane recherche noemt men als tipgevers portiers op een haventerrein die zien dat van een zeeschip een tas op de kade wordt gezet. In de sector milieu hebben rechercheurs een heel nieuw informatienetwerk moeten opbouwen. Een verdeling naar een aandachtsgebied als het milieu is echter niet gebruikelijk.

In beginsel kunnen bovenwereldinformanten overal worden gerecruteerd.

De voorzitter :
U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om journalisten als informant te gaan gebruiken.
De heer Paulissen:
Ja.
De voorzitter:
Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
De heer Paulissen:
Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat onze korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te ver gingen. Noot
Soms worden politiemensen (al dan niet uit een andere regio) ingeschreven als informant in het register van de CID. Ook zijn zij soms zelfs betaald als informant om anderen te doen geloven dat het gewoon om burgerinformanten gaat. Noot Doorgaans - maar niet altijd - is de CID-chef van de status van deze informant op de hoogte. Ter illustratie een citaat uit het verhoor van de leider van het Rotterdamse arrestatieteam:

De heer Koekkoek:
U zei, dat vroeger mondeling aan de chef CID verteld werd, wat er gezien was. Staat u of een van uw medewerkers ingeschreven als informant bij de CID?
De heer Broere:
In een ressortelijke vergadering van chefs RCID - belegd op verzoek van de teamchefs AT Rotterdam en West 1 - is deze problematiek aan de orde geweest. Toen was de optie aan de orde om ingeschreven te worden als informant. In die tijd was dat de beste optie.
De voorzitter:
Bent uzelf ingeschreven geweest als informant?
De heer Broere:
Ja, ik was toen zelf ook ingeschreven als informant.
De voorzitter:
Hoe lang heeft dat geduurd?
De heer Broere:
Slechts een heel korte periode. Het was aan de orde net voordat het AT van de gemeentepolitie en het AT West 1 samengingen. Beide chefs waren erbij betrokken. De huidige CID-officier en de huidige chef CID hebben beiden verklaard hieraan absoluut niet mee te willen werken. Dat is al twee jaar geleden. Ik heb dus ongeveer een jaar ingeschreven gestaan.
De voorzitter:
Vindt u het zelf wel een acceptabele werkwijze?
De heer Broere:
Op dat moment was dat voor ons acceptabel. Er is toen heel nadrukkelijk over de voors en tegens gesproken en het werd als zodanig geaccepteerd. Op grond van voortschrijdend inzicht - het is een wat afgezaagde kreet - hebben wij nu de conclusie getrokken dat wij van al onze bevindingen proces-verbaal opmaken. Noot
De reden van het bestaan van de aldus opgezette zogenaamde U-bochten en L-bochten is doorgaans de afscherming van de identiteit van de oorspronkelijke informant.
U-bochten: het is voorgekomen dat een Utrechtse pseudokoper/politie-infiltrant in Amsterdam optrad (met medeweten van de Utrechtse politie) en in Utrecht werd ingeschreven als informant. Op die manier kon de informatie van de pseudokoper (via een U-bocht) worden vastgelegd en worden teruggezonden aan Amsterdam, waardoor de identiteit van de pseudokoper zo goed mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken wordt slechts toelaatbaar geacht als er toestemming voor is gegeven door het OM, in het bijzonder op de plaats waar de informatie wordt gedeponeerd en weer uitgegeven.

L-bochten: Soms bestaat niet de vooropgezette bedoeling om de informatie (direct) terug te sturen naar de regio waar ze vandaan kwam. Dan is sprake van de zogenaamde L-bocht: de CID-runners uit Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie, waarbij Utrecht de informatie opmaakt en de Dordtse runners als
informant werden ingeschreven.
Als reden voor inschrijving van politiefunctionarissen als burgerinformant is ook genoemd dat zij in hun priv-situatie informatie hebben opgedaan die zij niet op de normale manier (door middel van het opmaken van een proces-verbaal) kunnen verstrekken aan collega's.

Zo zou om de traceerbaarheid van de oorspronkelijke informant te bemoeilijken het volgende traject zijn opgezet. Burgerinformant B meldt zich bij CID I met informatie over X. De CID I neemt contact op met een politie-infiltrant (P). P treedt in contact met X. Vervolgens meldt P zich onder een aangenomen valse identiteit bij een andere CID en wordt daar als burgerinformant ingeschreven. P geeft CID II inlichtingen over hetgeen hij te weten is gekomen, maar maakt daar geen melding van aanwezigheid van de oorspronkelijke informant B. Zo is deze er tussen uitgevallen en is hij later in de strafzaak in beginsel niet meer traceerbaar. Het zou zelfs voorkomen dat de politie-infiltrant in een dergelijke situatie zich tijdens een verhoor door de rechter-commissaris slechts identificeert onder zijn aangenomen valse identiteit en niet kenbaar maakt dat hij van de politie is. Noot

De voorzitter:
Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad, op zo'n manier dat het geen schade kan doen.
De heer Van Steeg:
Nu, een informant die gezien heeft dat er in een bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die informant het gezien heeft. De informant weet het en de verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de informant in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het moment dat de informant deze informatie ter beschikking stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze informatie van die informant af komt. Bij het toepassen van deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie toepassen.
De voorzitter:
Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere steden liet terugkomen?
De heer Van Steeg:
Nee.
De voorzitter:
Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij het allebei doen, heb je twee bronnen.
De heer Van Steeg:
Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet, in ieder geval.
De heer Vos:
Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een zwaarder kaliber te geven.
De heer Van Steeg:
Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de informatie opmaken en dat deze de (waarderings-)codering meekrijgt die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen, want wij hebben contact met de informant. Die krijgt die en die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de andere regio. De andere regio neemt die waardering over - ik vind in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af - en deze waardering komt uiteindelijk bij de tactische recherche terecht.
De voorzitter:
Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft plaatsgevonden?
De heer Van Steeg:
Nee.
De voorzitter:
Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.
De heer Van Steeg:
Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd: opwaardering via het CRI of zo, of via het buitenland. Nu, dat is voor mij echt waanzin. Noot
Naast de vraag wie als informant worden ingeschreven, dient ook de vraag naar de activiteiten van deze informanten te worden behandeld. Dat er ook met andere dan ingeschreven personen wordt gewerkt, wordt door sommigen met kracht ontkend.

De voorzitter:
U hebt met tientallen informanten te maken gehad. U hebt, zoals ons is gebleken, zeer diep in dat werk gezeten. Daarom kan ik mij voorstellen dat u ook nog van andere tipgevers gebruik hebt gemaakt.
De heer Van Vondel:
Dat kan ik mij dus helemaal niet voorstellen. Ik werk alleen met informanten die expliciet ingeschreven staan in de informantendossiers. Anders is het geen informant. Noot
Onderscheid is te maken tussen incidentele informanten/tipgevers en gerunde informanten. Die laatste categorie kan weer worden onderscheiden in passieve informanten en gestuurde informanten. Wat betreft de incidentele tipgevers is niet duidelijk onder welke omstandigheden de politie bereid is om zo'n
tipgever als informant te registreren. Dit zal bijvoorbeeld afhangen van het te verwachten gebruik van de tip. De tipgever (bijvoorbeeld de buurman of een bezoeker van een persoon bij wie drugs worden opgeslagen) zal onder omstandigheden zijn inlichtingen slechts vertrouwelijk willen geven. Of hij als informant wordt geregistreerd hangt af van de vraag of de tip ook daadwerkelijk als CID-informatie wordt gexploiteerd, bijvoorbeeld als n van de gronden om een gerechtelijk vooronderzoek ter fine van huiszoeking te vorderen. Indien zulks het geval is, zal die registratie zinvol zijn. Als de tip afkomstig is van een persoon die gewoon op naam wil verklaren of als de tip op geen enkele wijze bruikbaar is, is CID-registratie niet zinvol. Voor de regelmatige contacten tussen informant en CID-rechercheur gebruikt men het begrip runnen. De CID-rechercheur die de contacten met de informant onderhoudt, wordt runner genoemd. Bedacht dient nu te worden dat van de geregistreerde informanten een aanzienlijk aantal - de overgrote meerderheid - niet gerund wordt. Het betreft hier de incidentele tipgevers of informanten waar men tijdelijk geen of slechts incidenteel contact mee heeft, bijvoorbeeld omdat ze gedetineerd zijn of omdat er van politiezijde geen prioriteit ligt bij de soort informatie die zij kunnen verstrekken (zie daarover 4.4.2). Het runnen kan weer onderscheiden worden in passief en actief runnen. De actief gerunde informanten worden ook gestuurde informanten genoemd. Als onderscheidend criterium kan hier gelden dat de informant gevraagd wordt iets anders te doen of na te laten dan hij gewoon is of anders gezegd: als hij op verzoek van de politie andere activiteiten gaat verrichten dan hij spontaan zou doen.

Van een actief gerunde of gestuurde informant spreekt men als aan de informant gevraagd wordt bepaalde cafs te bezoeken om contacten te leggen. Ook wanneer specifiek aangegeven informatie moet worden verzameld - dat wil zeggen als antwoorden op concrete vragen worden gevraagd die de informant niet spontaan kan geven - is van sturing sprake.

In de praktijk stelt menigeen zich op het standpunt dat niet gestuurd wordt als een informant wordt gesuggereerd om ook caf In de blauwe druif eens te bezoeken, omdat daar voor de CID interessante personen komen.

De heer Koekkoek:
Nu kan de informant op die vragen geen antwoord geven. Dan ligt het toch voor de hand dat de informant, die zich in het criminele milieu beweegt, een antwoord gaat zoeken op de vragen die de runner stelt? Stuur je dan niet?
De heer Valente:
Zo zit de mens in elkaar. Dat is geen sturen. Anders kun je geen informanten runnen. Ik ben strikt, maar zo strikt ben ik niet. Zo strikt heb ik het nog niet bedacht.(....)
De heer Koekkoek:
U ziet het dus niet als een vorm van sturing? Je wilt toch bepaalde informatie hebben? Je stelt vragen. De informant weet het niet. Dan gaat de informant toch op zoek? Je zet hem toch op een spoor?
De heer Valente:
Zo zou je het kunnen zien, maar dat is geen sturen. Hoe kun je de informatie taxeren als je niet aan een informant vraagt van: hoe weet je dat en hoe kom je eraan? Noot
Vooral de informant die verkeert in criminele kring zal voor de vraag kunnen komen te staan of hij zal deelnemen aan strafbare feiten. Hij behoort er bij de eerste ontmoeting weliswaar door de runners op te zijn gewezen dat proces-verbaal tegen hem wordt opgemaakt, indien hij zich bij het verzamelen van inlichtingen schuldig maakt aan een strafbaar feit. Noot Maar het gebeurt ook dat de informant toestemming krijgt om onder gezag en regie van politie en OM strafbare feiten te plegen en/of de criminele organisatie te steunen.

De heer Wortel:
Een meewerkende informant mag naar mijn inzicht alleen gezocht worden in de kringen van hand- en spandienstenverleners.
De voorzitter:
Zoals?
De heer Wortel:
Degenen die voor een criminele groepering noodzakelijke of aantrekkelijke diensten kunnen verlenen.
De heer Koekkoek:
Niet in de organisatie zelf?
De heer Wortel:
In de periferie, de hand- en spandienstenverleners. Daar kun je naar mijn overtuiging een meewerkende informant vinden aan wie je kunt toestaan zijn betrokkenheid voort te zetten onder een aantal voorwaarden, waaronder het behoud van de verdiensten. Hoewel de verdiensten fors kunnen zijn, zullen zij aan een bepaalde bovengrens gebonden zijn. Noot
In die gevallen, waarin de gestuurde informant ook handelend onder gezag en regie van politie en OM optreedt door strafbare feiten te plegen of door de criminele organisatie te ondersteunen, is de dan gestuurde informant aan te merken als burger-infiltrant. Dat is ook het geval als de gestuurde informant onder een aangenomen identiteit functioneert.

De heer Paulissen:
Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van de informanten crimineel. Zij
pleegden nauwelijks strafbare feiten en hadden niet ergens echt actief in deel. Toch wisten zij redelijk veel van datgene wat zich afspeelde. Je ziet in die jaren een verandering. Er ontstaat zoiets van, omdat men natuurlijk ook weet dat er met informanten wordt gewerkt: als je iets wilt weten, doe je dus mee. Dat betekent bijna per definitie dat de informanten vervolgens in een rol kwamen waarin zij actief in bepaalde constructies of actief in bepaalde handelingen, ook strafbare handelingen, betrokken werden. Dus dan ga je een informant een zaak in sturen. Noot
De voorzitter:
Wat is in algemene zin, dus niet gerelateerd aan dit onderwerp, voor u het maximum wat een gestuurde infiltrant, die burger, kan doen?
De heer Mosterd:
Dat blijven voor mijn gevoel altijd de wat kleinere dingetjes (...). Ik denk dat er een verhouding is tussen datgene waar het om gaat en datgene wat de informant mag doen. In de praktijk gaat het gewoon om kleine dingetjes.
De heer Rouvoet:
Wat zijn kleine dingetjes?
De heer Mosterd:
Wat activiteiten. Wij hebben een zaak gehad waarin verpakkingsmateriaal aangeleverd moest worden. De infiltrant wist dat het op een bepaalde manier gemaakt moest zijn zodat er verdovende middelen in gestopt konden worden. In de zin van artikel 140 is hij dan ook strafbaar, want hij heeft er weet van wat de bedoeling ervan is. Je kunt ook denken aan de situatie dat hij weet dat de hoofdverdachte, bij wie hij in de auto zit, een ronde maakt om verdovende middelen te distribueren. Als hij daarbij zit en er weet van heeft, pleegt hij ook een strafbaar feit. In die orde ligt het. Noot
Overigens is het niet per se noodzakelijk dat een informant die het criminele milieu ingaat tevoren reeds strafbare feiten heeft gepleegd. Ook niet-criminele informanten kunnen derhalve het milieu worden ingestuurd en daar ondermeer door het plegen van strafbare feiten ingroeien.

Aan de afbakening tussen een burgerinformant en een burgerinfiltrant wordt nader aandacht besteed in hoofdstuk 5.
Gebleken is overigens dat er in de praktijk geen eenduidigheid heerst over de inhoud van het begrip informant en infiltrant.

De heer Brand:
Ik heb moeite met de definitie van de burgerinfiltrant. Er is een informant, dat is meestal een criminele burger. Dan is er een politie-infiltrant. Aan het eind van de rit kan ik bedenken dat ik een
burgerinfiltrant nodig heb. Ik wil op het terrein van infiltratie niet verder gaan dan de politionele infiltrant met de mogelijkheid om in extreme gevallen een burgerinfiltrant te gebruiken. Ik wijs de definitie van de commissie-De Wit die luidt dat zo gauw een informant een handeling verricht in het belang van de criminele organisatie, hij een infiltrant geworden is, af. Ik wil een omschrijving waarbij een informant waarvan ik accepteer dat de criminele organisatie aan hem eisen stelt, een informant blijft. Infiltratie gaat verder. Noot Bedacht dient te worden dat niet steeds van meet af aan duidelijk zal zijn of de informant kan uitgroeien tot een infiltrant. Het is een geleidelijk proces. Het omslagpunt van informant naar infiltrant zal niet steeds zonneklaar zijn.

Er is verschil tussen iemand die reeds chauffeur van een verdachte is en zich bij een CID als informant meldt en het geval waarin de CID aan een persoon vraagt om te gaan optreden als chauffeur van een verdachte. In het eerst geval is de chauffeur (die verder niet onder regie van de CID handelingen verricht) een informant, terwijl hij in het tweede geval infiltrant is. Dat laatste staat los van de vraag of de persoon die als chauffeur gaat optreden zelf een crimineel verleden heeft of voor zijn geloofwaardigheid al dan niet strafbare feiten moet plegen. De aard van de handelingen is derhalve niet zonder meer beslissend voor de vraag of iemand informant of infiltrant is.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken