7.9 Gooi en Vechtstreek

7.9.1 Doorgelaten containers Gooi en Vechtstreek

Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de politieregio Gooi en Vechtstreek verschillende malen betrokken is geweest bij gecontroleerde afleveringen. De drugs zouden wel steeds in beslag zijn genomen. CID-chef Van der Putten vertrok van de politie Dordrecht naar de politie Gooi en Vechtstreek. Van der Putten introduceerde FIOD-medewerker De Jongh bij de CID Gooi en Vechtstreek. Voor de activiteiten van De Jongh voor Gooi en Vechtstreek is een convenant afgesloten tussen de FIOD en de politie Gooi en Vechtstreek. Het OM zou voor deze gecontroleerde afleveringen toestemming hebben gegeven. Het is echter onduidelijk of toenmalig CID-officier van justitie Van der Kerk ook op de hoogte is gesteld van de rol van de politie. De commissie heeft verschillende voorbeelden aangetroffen in de regio Gooi en Vechtstreek van het gebruik van deze methode.Informant

In september 1994 werd een container met 11.000 kilo softdrugs via een gecontroleerd traject binnengebracht en in beslag genomen. Daarbij is een vergelijkbare methode gehanteerd als hiervoor is beschreven. Een criminele organisatie heeft een informant benaderd om een partij van ongeveer 10.000 kilo binnen te trekken. De informant zou daarvoor de beschikking krijgen over de bill of lading. Een andere informant zou met hulp van de politie de drugs naar een loods vervoeren, waarna de politie de drugs verder zou verspreiden naar de adressen die de criminele organisatie zou opgeven.

De regio Gooi en Vechtstreek runde deze informant zelf. De RCID Kennemerland verleende echter ook hand- en spandiensten bij de uitvoering van de methode in Gooi en Vechtstreek. Gezien problemen met de sturing van de informant, heeft de RCID Gooi en Vechtstsreek verder afgezien van gebruik van deze informant. Zaak 17.000 kilo In een zaak zou volgens een informant een container met 5.000 kilo marihuana binnenkomen. Gaandeweg het traject werd door de informant gemeld dat het niet om 5.000 kilo, maar om 17.500 kilo zou gaan. Op 18 oktober 1994 is uiteindelijk een hoeveelheid van 17.000 kilo in beslag genomen. Voorzover bekend is de rol van de informant beperkt gebleven tot het afgeven aan de politie van een bill of lading. De informant heeft vermoedelijk geen rol gespeeld bij het transport van de drugs uit het verzendland en evenmin bij de totstandkoming van het notify-adres.

De politie van Gooi en Vechtstreek heeft het OM Amsterdam gevraagd een deel van de 17.000 kilo door te laten. In een brief van mei 1995 stelt Bijlsma, hoofd recherche Hilversum, dat vanwege de veiligheid van de informant drugs moeten worden doorgelaten.

De heer Vrakking :
Daarin schrijft een politieman: wij beschikken over informatie, wij moeten een bepaald traject in, doet u dat niet, dan zullen wij die informatie teruggeven aan de crimineel en dan moet u ervan uitgaan dat de container in het milieu terechtkomt. Dat staat er. (...)
De voorzitter:
Dit impliceert, schrijft de heer Bijlsma, dat er sterk rekening mee gehouden moet worden dat circa zeventien ton softdrugs op de Nederlandse markt zal komen.
De heer Vrakking:
Ja.
De voorzitter:
Er komen natuurlijk meer softdrugs op de markt waar wij geen zicht op hebben.
De heer Vrakking:
Wat daar staat is: ga met die informant in zee, want anders komt het op de markt.
De voorzitter:
En dat vindt u onaanvaardbaar?
De heer Vrakking:
Ja, als je die vrachtbrief hebt, zeg je tegen de informant goedendag en je belt door waar de container staat. Dan ga je dat ding toch niet teruggeven?
De heer Rabbae:
Vindt u dit een soort chantage?
De heer Vrakking:
Ja. Noot In deze zaak kon de informant de financiering niet realiseren, waarna met toestemming van het OM door de politie Gooi en Vechtstreek een bedrag van 28.000 gulden ter beschikking werd gesteld voor opslag en transport. CID-officier van justitie Van der Kerk heeft hiervoor toestemming gegeven.

7.9.2 Zaken en banden

5.000 kilo zaak


De politieregio's Gooi en Vechtstreek en Flevoland deden een onderzoek naar de criminele organisatie V. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een informant, die informatie leverde over verschillende drugtransporten. Daarbij werden verschillende partijen drugs in beslag genomen. Op 19 april 1995 spraken CID Gooi en Vechtstreek en het OM Amsterdam over een nieuw onderzoek. In deze bijeenkomst, waar CID-chef Van der Putten en CID-officier Valente aanwezig waren, is volgens Van der Putten het volgende afgesproken:

De heer Van der Putten:
Dat wij een loods zouden huren, dat wij zouden zorgen dat de container binnengehaald zou worden, dat wij de container over zouden nemen op een bepaalde plaats, dat wij met die container naar een loods zouden rijden, dat wij de handel over zouden pakken en dat de handel in een bestelbus uitgereden zou worden. Daarbij moesten wij de desbetreffende informanten sturen om een ander gerealiseerd te krijgen. Noot
Op 24 april 1995 had in Naarden overleg plaats tussen CID-officier van justitie Valente, CID-chef Van der Putten en de CID-medewerkers Lijnschoten en Dorst. Er werd een presentatie gegeven van de voortgang van het onderzoek. Tevens werd overleg gevoerd over nieuwe trajecten, waaronder een traject van 5.000 kilo softdrugs uit Pakistan. Valente gaf toestemming aan de CID om de container te laten binnenhalen en overpakken in een door de CID gehuurde loods en vervolgens tactisch uit te rijden. Op een geschikt moment zouden de drugs in beslag genomen worden. Op die manier kon de informant afdoende afgeschermd worden. Het inklaren bij de douane, het vrijstellen bij de rederij, het transport vanuit de haven en het huren van een loods zouden worden gefinancierd door de informant met criminele gelden. Van der Putten stelde Valente daarvan op de hoogte. Noot Valente ging akkoord met het feit dat de criminele organisatie deze loods zou betalen. Valente stelt echter niet op de hoogte te zijn geweest van de verdiensten van de informant. Noot Op 26 april, tijdens een bijeenkomst te Bussum in een restaurant, werd nogmaals gesproken over de 5.000 kilo softdrugs. Valente deelde tijdens de bespreking nogmaals mee dat inbeslagneming van de drugs uitgangspunt moest blijven. Valente zou tegen Van der Putten hebben gezegd dat hij de zaak had besproken met hoofdofficier Vrakking.

In zijn tweede verhoor stelt Valente echter dat hij op een dag voor de bijeenkomst in Bussum besefte dat hij in een Delta-achtig traject was terecht gekomen en dat hij het traject wilde stoppen. Hij kreeg van de hoofdofficier de opdracht de situatie in Gooi en Vechtstreek te onderzoeken. Valente liet naar eigen zeggen Van der Putten nog even in de waan om te bezien of hij nog meer informatie kon krijgen voor zijn eigen onderzoek naar de situatie in Gooi en Vechtstreek. Noot

Banden

Uit het openbare verhoor van Van der Putten is duidelijk geworden dat hij alle telefonische contacten op een cassetteband opnam zonder dat zijn gesprekspartners hiervan op de hoogte waren.

De heer De Graaf:
Mijnheer Van der Putten, is het niet uiterst raar dat u een gesprek met degene die gezag over u uitoefent, van het openbaar ministerie, opneemt zonder dat de ander dat weet? Dat is toch niet de normale verhouding?
De heer Van der Putten:
Ik heb dat al jaren gedaan. Ze hebben nu tegen mij gezegd dat dat een soort plichtsverzuim is. Ik zie het eerder als plichtsbesef. Ik heb alles heel nauwkeurig vastgelegd. Normaliter is er verder niets mee aan de hand, want dan worden alle banden gedemagnetiseerd. Maar nu is er wel iets aan de hand.
De voorzitter:
Maar is het niet zo dat u met de officier iets anders omgaat dan met een mogelijke verdachte, op wie u een politie-infiltrant afstuurt en die afgeluisterd mag worden met medeweten van een van de deelnemers aan dat gesprek?
De heer Van der Putten:
Mijnheer Van Traa, ik denk dat wij moeten voorkomen om te stellen dat het allemaal gent is geweest op de officieren van justitie, want er staan ook collega's op; er staan meerdere mensen op.
De voorzitter:
Maar is het niet normaal in het werkverkeer dat je dat zegt? Een man die dat niet deed, was president Nixon: die liet ook alles opnemen wat er maar gezegd werd. Daar liep het uiteindelijk niet goed mee af.
De heer Van der Putten:
Ik heb daar niet geheimzinnig over gedaan, zeker niet op de afdeling. Maar als men dit nu heel vreemd vindt, ja, dan wil ik wel...
De voorzitter:
Ik belde u laatst op. Heeft u dat ook opgenomen?
De heer Van der Putten:
Dat heb ik niet opgenomen.
De voorzitter:
Het zou kunnen zijn.

De heer De Graaf:
Maar de officier van justitie wel. Uw collega's weten het wel, maar de officier van justitie niet.
De heer Van der Putten:
Nee.
De heer De Graaf:
En dat al jaren, dus niet alleen die ene officier van justitie, de heer Valente, maar ook zijn collega's?
De heer Van der Putten:
Nu, jaren... Als ik een actie draai, dan neem ik meestal de gesprekken op. Noot De commissie heeft de beschikking gekregen over enkele van deze banden. Van der Putten achtte het noodzakelijk deze gesprekken op te nemen om later te kunnen verdedigen welke beslissingen genomen zijn. Van der Putten stelt in zijn verhoor van 27 oktober 1995 dat hij de gesprekken heeft opgenomen uit zorgvuldigheid.
De voorzitter:
Waarom heeft u niet gewoon aan gemeld aan de officieren, luister eens, dit doe ik?
De heer Van der Putten:
Ja, ik heb er niet bij stilgestaan om dat te melden. Dat is gewoon in een automatisch traject gegaan. (...). Noot
Valente verklaarde in zijn verhoor dat hij het opnemen van deze gesprekken niet aanvaardbaar vindt. Noot In een opgenomen gesprek van Van der Putten en Valente op 27 april zei Valente geen zaaksofficier ter beschikking te hebben voor het traject van de 5.000 kilo. Volgens Valente paste het traject in geen van de tactische onderzoeken. Van der Putten stelde daartegenover dat het CID-traject paste in een tactisch onderzoek van zaaksofficier Teeven. Valente was het daar niet mee eens. Hij wilde dat het traject gestopt werd. Een duidelijke afspraak dat het traject gestopt zou moeten worden is echter niet terug te vinden op de banden. Inmiddels waren de loodsen al gehuurd door de CID.

Van der Putten had tevens telefonisch contact met voormalig CID-officier Van der Kerk om te bezien of Valente niet onjuist handelde. Van der Kerk adviseerde Van der Putten contact op te nemen met Brilman, de nieuwe CID-officier in Amsterdam. Van der Putten stelt in zijn verhoor dat communicatiestoornissen binnen het Amsterdamse parket ertoe hebben geleid dat uiteindelijk de toestemming voor de methode werd ingetrokken. In een telefoongesprek van 1 mei 1995 over een ander onderzoek (Midden-Nederland traject) tussen Van der Putten en Valente gaf Valente aan dat hij geen vergaande trajecten met informanten wilde:Ik wil niet dat informanten misdrijven plegen. Ik heb geen vertrouwen in dat traject en ik heb op het ogenblik een hele harde lijn en dat is mijn informanten plegen geen misdrijven. Noot

Eerder had Valente in ditzelfde onderzoek wel toestemming gegeven. Valente had ermee ingestemd dat de informant periodiek als chauffeur een transport softdrugs zou rijden voor een criminele organisatie. Nadat hij meer informatie had verkregen over de activiteiten van de informant besloot hij de zaak niet door te laten gaan. Noot

De heer Valente:
Wat u krijgt, is een blik in mijn afwegingen. U krijgt via gesprekken en de stukken gewoon inzicht in het feit dat ik ook wankel. Uiteindelijk kom ik toch op mijn pootjes terecht. Dat kunt u niet ontkennen. Ik doe het niet en u kunt niet hard maken dat ik het wel doe. Noot

Feitelijke uitvoering methode

CID Gooi en Vechtstreek heeft in mei 1995 daadwerkelijk de volgende activiteiten verricht. De criminele organisatie zorgde voor de inklaring van de container en tevens voor transport naar een neutrale plaats, zoals een parkeerplaats. Daarvandaan werd de container door een gewoon transportbedrijf, dat door de politie was ingehuurd, overgebracht naar de politieloods. Vanuit de politieloods is een gedeelte van de partij door een politiechauffeur overgedragen aan de criminele groepering. Het resterende deel is in beslag genomen zonder dat overdracht aan de criminele organisatie had plaatsgevonden en zonder dat aanhoudingen zijn verricht. De huur van de loods en de kosten voor het inhuren van het transportbedrijf zijn betaald met crimineel geld, dat via de informanten van de criminele groepering aan de politie werd gegeven. Op 16 mei 1995 komt Valente aan de weet dat Van der Putten een bedrag van 50.000 gulden van een informant heeft aangenomen voor de huur van een loods voor zes maanden. Van der Putten zou nooit melding hebben gemaakt van het feit dat de RCID een zo groot bedrag had ontvangen. Van der Putten stelt dat hij dit wel gemeld heeft. Noot

Valente en Teeven stellen dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat de informanten de criminele winsten mochten behouden. Van der Putten stelt expliciet dat hij Valente heeft ingelicht over de verdiensten van de informanten. In de zaak van de 5.000 kilo zou de informant fl. 250,- per kilogram krijgen.
In verschillende onderzoeken in Gooi en Vechtstreek is volgens Valente en Teeven gebruik gemaakt van informanten die tevens in het Delta-onderzoek en het Bever-onderzoek actief zijn geweest. De CID-officier was in beide gevallen niet op de hoogte. De chef CID Gooi en Vechtstreek Van der Putten was hiervan wel op de hoogte, volgens Teeven en Valente. Van der Putten ontkent dit. Van der Putten erkent dat hij een chauffeur heeft gebruikt die tevens een rol speelde in het IRT-onderzoek en dat hij het OM daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Noot De informanten zouden niet geregistreerd zijn in Gooi en Vechtstreek. Van der Putten ontkent dit en stelt dat de informanten in ieder geval steeds bij de CID Gooi en Vechtstreek of bij CID Kennemerland waren ingeschreven.

In Gooi en Vechtstreek heeft de CID bemoeienis gehad met criminele gelden. Zo verklaarde Van der Putten in zijn verhoor dat in de periode 1991-1992 door een CID-rechercheur gelden naar leden van een criminele organisatie werden overgemaakt. De criminele organisatie vroeg een informant dat te doen. Omdat de CID Dordrecht de identiteit van de informant wilde beschermen werd door de CID het geld overgemaakt. De CID ontving het geld van de informant, die het had verkregen van de criminele organisatie. Het ging steeds om enkele duizenden dollars. Noot

7.9.3 Onderzoek van de CID door het OM

Op 1 mei 1995 bleek uit onderzoek van zaaksofficier Teeven en CID-officier Valente dat de container van de 5.000 kilo onder de aandacht van de NCID was gebracht. De beide officieren stelden tevens vast dat de container qua modus operandi, afzender en coverlading geheel overeenkwam met een container uit een Delta-traject. Teeven en Valente stellen dat Van der Putten hen daarover nooit heeft ingelicht. De officieren van justitie Teeven en Valente kregen argwaan na een bespreking met CID-chef Van der Putten over het gecontroleerd afleveren van een container softdrugs. Het afzendadres bleek eerder te zijn gebruikt. Beide officieren kregen het idee dat de CID-chef hen onvoldoende had ingelicht over de rol van informanten/infiltranten. Valente en Teeven begonnen een eigen onderzoek (zie voor algemene resultaten hierboven). Het bleek niet mogelijk van alle containers de herkomst en de aflevering te traceren. De archivering van de doorgeladen containers was zeer gebrekkig.

Mede naar aanleiding van deze gebeurtenissen kregen de officieren van justitie Teeven en Valente de opdracht van hoofdofficier Vrakking om ten behoeve van het rijksrecherche-onderzoek een analyse te maken van transporten verdovende middelen over de periode april 1992 tot en met mei 1995. Vrakking meende dat de 'smeerpijp van de Delta-methode nu in Gooi en Vechtstreek was neergelegd. Noot Uit het onderzoek van de officieren Teeven en Valente komen vele gegevens die nu worden beoordeeld door de rijksrecherche. Noot In het voorgaande zijn de resultaten van het onderzoek verwerkt. Op 4 juli resulteerde het onderzoek van Teeven en Valente in een rapport waarin zij stelden dat het vertrouwen tussen RCID-chef Van der Putten en het Amsterdamse OM ontbrak vanwege:1. bewuste onvolledige en onjuiste voorlichting van het OM door Van der Putten in de periode van februari 1994 tot heden, 2 het onder verantwoordelijkheid van het hoofd RCID laten verrichten van infiltratie-activiteiten door informanten zonder vooroverleg met het OM (...),

3 het aangaan van financile afspraken met een informant zonder voorafgaande toestemming van het OM, 4 het overnemen van informanten van andere RCID-en zonder voorafgaande toestemming van het OM terwijl het hoofd RCID bekend was met het feit dat hier sprake was van risico-informanten in relatie tot de Delta en Bever projecten. Noot

Teeven en Valente achtten het niet meer mogelijk de CID Gooi en Vechtstreek te laten leiden door Van der Putten.

De voorzitter:
U heeft een conflict gekregen met de chef van de Criminele inlichtingendienst in de regio Gooi en Vechtstreek.
De heer Valente:
Ik heb geen conflict met de chef van de inlichtingendienst. Het is zo dat ik het oneens ben met de wijze waarop deze inlichtingendienst heeft gefunctioneerd jegens het openbaar ministerie. Er is niets persoonlijks. Het is niet zo dat ik iets tegen de persoon heb. Er is alleen gebrekkige informatie gegeven aan het openbaar ministerie. Er is soms een beeld gegeven dat niet volledig was. Mijn grootste probleem was op een gegeven moment niet zozeer de informatie in de tijd dat ik CID-officier was, maar de informatie in de tijd dat mijn voorganger, Van der Kerk, CID-officier was. Bij nader onderzoek is mij gebleken dat in twee trajecten gebruik is gemaakt van infiltranten, terwijl de heer Van der Kerk zegt dat hij over de daadwerkelijke persoon van de infiltrant niet is ingelicht.
De voorzitter:
Niet is ingelicht of te laat is ingelicht?
De heer Valente:
Nee, over de personen is hij niet ingelicht. Noot
Na deze vertrouwensbreuk werd Van der Putten door de korpsleiding overgeplaatst naar de vreemdelingenpolitie, waar hij als chef zou optreden. Na overleg tussen Van der Putten en de korpsleiding is deze overplaatsing van de baan en blijft hij op non-actief in afwachting van een een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen.

7.9.4 Stopzetten onderzoeken

In de politieregio Gooi en Vechtstreek zijn in de zomer van 1995 twee onderzoeken stopgezet. De CID Gooi en Vechtstreek kon naar het oordeel van het OM Amsterdam onvoldoende duidelijk maken welke methoden in deze onderzoeken waren gebruikt. Aangezien het OM Amsterdam geen risico wilde nemen, besloot het de onderzoeken stop te zetten.

De heer De Graaf:
Goed. Een onderzoek dat in samenwerking met of mede onder verantwoordelijkheid van het kernteam Amsterdam liep, is recentelijk stopgezet in verband met het runnen van informanten door een andere regio. De Kamer heeft daarover een brief gehad van de minister van Justitie, mede naar aanleiding van vragen uit de Kamer. Dat betrof dus een onderzoek waar u mee te maken had. Kunt u ons daarover iets meer vertellen?
De heer Woelders:
Ja, dat kan. November vorig jaar is binnen de groep van de heer Behling de principebeslissing genomen dat wij een onderzoek zouden krijgen dat is voorbereid in een andere regio. Dat zou operationeel naar het kernteam toe moeten.
De voorzitter:
In welke regio was dat voorbereid.
De heer Woelders:
Gooi en Vechtstreek. Het heeft er feitelijk toe geleid dat wij er inhoudelijk naar hebben gekeken en, ook gezien de opbouw van het kernteam, hebben gezegd: met ingang van januari kan de informatie naar onze CID toe komen; daar kunnen wij controleren of die informatie klopt en bekijken of wij informatieposities verder kunnen uitbreiden; met ingang van 1 juli 1995 wordt het onderzoek operationeel, dan gaan wij er tactisch mee aan de gang. Dat had ook te maken met de opbouw van het kernteam, het operationeel worden en het opleiden van mensen. Wij hebben die informatie gekregen middels een inhoudelijk proces-verbaal. Daarin stond wat de doelgroep inhield, wat ze deden en waar zij van verdacht werden. Op zich was dat een keurig verbaal. Het was alleen net in de periode dat op het gebied van methodieken, met name in de zaak-Z., wat meer dingen helder zijn geworden. Toen is binnen Amsterdam met de heer Valente afgesproken, dat er bij elke start van een onderzoek in een grote zaak, los van de inhoud van CID-informatie, een methodieken-proces-verbaal komt waarin staat welke methoden zijn toegepast.
De voorzitter:
Dus dat was de les uit de zaak-Z.
De heer Woelders:
Ja. Wij hebben toen aan de desbetreffende CID om dat methodieken-proces-verbaal gevraagd. Het heeft een maand of drie, vier geduurd voordat wij dat kregen. Daar is een aantal telefoontjes overheen gegaan. Uiteindelijk heb ik met de desbetreffende collega-recherchechef daar gebeld en uiteindelijk hebben wij dat proces-verbaal gekregen.
De heer De Graaf:
De collega-recherchechef of de CID-chef?
De heer Woelders:
Er is in eerste instantie contact geweest tussen mijn CID-chef en hun CID-chef. Toen wij het na een paar maanden niet kregen, heb ik zijn baas gebeld en gezegd: dat is de afspraak, ik wil dat verbaal alsnog, want anders kan ik niet starten met het onderzoek. Dat verbaal heb ik gehad, maar het was zeer summier: een regeltje of vijf, zes. Ik heb dat neergelegd bij de toenmalige CID-officier, de heer Valente. Ik heb toen gezegd: ik wil van jullie het fiat hebben of ik op grond van dit verbaal met het onderzoek kan starten of niet. Daar is toen binnen het OM een onderzoek naar gestart. Dat heeft enige maanden geduurd. Dat heeft er in ieder geval toe geleid dat wij in juli niet tactisch aan de gang mochten met dat onderzoek. Uiteindelijk is, denk ik, in augustus door de hoofdofficier - ik dacht zelfs in overleg met de minister - beslist dat het onderzoek niet inhoudelijk gestart kon worden. Dat had te maken met met name de wijze waarop daar toentertijd
informanten zijn gerund en met de vraag of dat gemeld was.

De voorzitter:
Waar gemeld?
De heer Woelders:
Bij de desbetreffende officier van justitie.
De voorzitter:
Maar er is blijkbaar verschil van mening tussen Gooi en Vechtstreek en Amsterdam over de precieze reden van het niet doorzetten van die zaken.
De heer Woelders:
Dan doelt u op het verschil van mening tussen het OM Amsterdam en de regio.
De voorzitter:
Ja, want daar hebben wij over gelezen.
De heer Woelders:
Ik ben niet inhoudelijk in die discussie betrokken. Ik ben er wel van op de hoogte geweest. Ik weet dat Gooi en Vechtstreek zegt: die achtergrond is gewoon goed, er is niks mee aan de hand. Aan de kant van het OM zegt men: er is wel het een en ander mee aan de hand; wij zien straks op de zitting dusdanige risico's, dat wij die op voorhand niet willen lopen, dus wij leggen het onderzoek stil.

De heer De Graaf:
Heeft u zich daarover ook geen oordeel gevormd, omdat u er onvoldoende kennis van heeft? Wij zullen dat dan met andere mensen moeten opnemen, want u bent er zelf niet over gegaan. Maar als u er een oordeel over heeft, dan horen wij dat graag.
De heer Woelders:
Ik heb daar wel een oordeel over. Als er bij het OM uiteindelijk twijfel is over de achtergrond van de informatie en daar kennelijk niet volledig helder is hoe dingen zijn gegaan, dan kun je het onderzoek tactisch niet starten. Dan zou je immers de ellende over je heen trekken als je straks op de zitting komt. Het moet volkomen transparant zijn hoe je een onderzoek start: het moet rechtmatig zijn en het moet getoetst zijn. Op het moment dat degene die hier toetst, in dit geval justitie, vindt dat het niet kan, moet je er niet aan beginnen. Of er rare dingen gebeurd zijn, weet ik dus niet. Maar het is kennelijk niet helder. En dan moet je er dus niet aan beginnen. Noot
Het eerste onderzoek werd stopgezet omdat het OM Amsterdam van mening was dat de informant in dit onderzoek een te groot risico vormde voor het onderzoek.
Het tweede stopgezette onderzoek richtte zich op ex-medewerkers van Bruinsma. In oktober 1994 werd getracht een deel van het onderzoek te laten uitvoeren door het kernteam Amsterdam. Op 20 januari 1995 werd op het verzoek van het kernteam het dossier overgedragen. Op 9 mei 1995 stuurde Van der Putten een kort proces-verbaal waarin hij meldde dat geen bijzondere opsporingsmethoden waren gebruikt. Noot De CID-officier van justitie achtte de aangeleverde informatie over de gebruikte methoden onvoldoende en vroeg om nadere informatie. In een proces-verbaal van 12 juni 1995 gaf CID-chef Van der Putten nadere informatie. In dit proces-verbaal vermeldde Van der Putten dat in het onderzoek geen infiltratie-acties en geen trajecten hadden plaatsgehad met informanten die tot inbeslagneming en aanhoudingen hadden geleid. Noot Het proces-verbaal was voor het OM Amsterdam onvoldoende. Het OM Amsterdam besloot vervolgens het onderzoek stop te zetten. De processen-verbaal gaven volgens het OM Amsterdam een minieme aanduiding van de gebruikte methoden. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van informanten en van pogingen tot gecontroleerde afleveringen.

De voorzitter:
Ook hebben wij vernomen, zowel door antwoorden van de minister op kamervragen als uit de pers, dat twee onderzoeken gestaakt zijn. Daar heeft de heer Woelders ook over gesproken.
De heer Valente:
Ja.
De voorzitter:
Mede blijkbaar door het volgens het parket Amsterdam niet voldoende zijn van de informatie die uit de CID Gooi en Vechtstreek kwam.
De heer Valente:
Dat is juist, hoewel ik niet... Ik kan er niet veel over zeggen, in de zin, zoals u ook kunt lezen in het ambtsbericht van de hoofdofficier, dat voor de objectiviteit, nadat de heer Teeven en ik een deel van het onderzoek hebben verricht, twee andere officieren ermee zijn belast om na te gaan of de twee onderzoeken die in aanloop waren, wel voldeden aan de eis. Naar de inhoud van een onderzoek heb ik niet gekeken. Naar het andere onderzoek heb ik wel gekeken. Ik heb de hoofdofficier medegedeeld dat, indien ik als CID-officier opgeroepen zou worden om als getuige te verschijnen - een deel van het onderzoek is gedeeltelijk onder mijn verantwoordelijk voorbereid - ik tegen de rechter zou moeten zeggen dat ik niet de zekerheid kon geven dat er geen sprake was van infiltratie in die zaak.
De voorzitter:
Maar dat had wellicht toch gewoon gevraagd kunnen worden aan de CID Gooi en Vechtstreek? Het probleem was ook dat er blijkbaar twee processen-verbaal van methodieken waren. Het ene waarover de heer Woelders het heeft gehad en dat vanuit de Gooi en Vechtstreek op 9 mei is binnengekomen. Het andere is van juni, dat weer iets uitgebreider is. Heeft u daar kennis van?
De heer Valente:
Ja. Dat proces-verbaal heb ik ook gezien.
De voorzitter:
Maar dat vond u niet voldoende?
De heer Valente:
Ik vond het niet voldoende, in de zin dat ik de onderliggende stukken graag wilde hebben. Die heb ik allemaal niet gehad. Toen is mijn opvolger Brilman verder doorgegaan en die heeft ook alle onderliggende stukken gekregen. Kennelijk heeft hij zelf in dat onderzoek de conclusie getrokken dat het niet voldeed aan de normen, om het zo maar te stellen.
De voorzitter:
Het is toch een dramatische beslissing om iets te stoppen, waarin klaarblijkelijk veel werk is genvesteerd?
De heer Valente:
Het is beter nu dan later. Als ik kijk naar onderzoeken elders in het land die in een veel later stadium van onderzoek zijn stopgezet, denk ik dat het verstandiger is om in de aanlooptijd... Het is juist dat het op zichzelf dramatisch is, maar u moet ook bedenken dat het opbouwen van een onderzoek verschillende beleidsmomenten kent. Een van die beleidsmomenten is de beslissing of je overgaat naar de volgende fase. Voordat je die beslissing neemt - dat is inderdaad iets wat na het arrest van het hof in de zaak Zwolsman mede door mij is ingevoerd -moet je ook kijken naar de gebruikte methodieken. Die methodieken zijn gewogen en kennelijk heeft de hoofdofficier na advies van verschillende officieren van justitie - bij mijn weten zijn er vier bij betrokken geweest, inclusief mijn persoon - en nadat hij ook met de korpschef had gesproken, besloten een

eind aan het onderzoek te maken. Ik heb begrepen uit het ambtsbericht dat een onderzoek nog doorgaat, maar dat kunt u beter aan de mensen vragen die na mijn tijd in het Amsterdamse bezig zijn. Noot

De voorzitter:
Dat begrijp ik wel, maar wij moeten gewoon constateren dat door een verschil van mening dergelijke onderzoeken stopgezet worden.
De heer Van der Putten:
Ik zou dat niet doen.
De voorzitter:
Het is een feit dat u niet tot overeenstemming komt met het kernteam Amsterdam en de CID van dat kernteam.
De heer Van der Putten:
Er is nooit meer iets gevraagd over een methodieken-proces-verbaal. Ik heb er twee ingeleverd.
De voorzitter:
De heer Woelders heeft hier in zijn verhoor verklaard dat hij het verschillende keren aan u gevraagd heeft en dat het maar steeds niet kwam. Hij zegt: in mei komt er iets van vier regels en dat was ons onvoldoende. Daarna, op 12 juni, schrijft u inderdaad een langer verhaal.
De heer Van der Putten:
En daarna heb ik niets meer gehoord.
De voorzitter:
Maar toen was het u toch al tig keer gevraagd?
De heer Van der Putten:
Toen heb ik het ook aangeleverd.
De heer Koekkoek:
Had u het desgewenst nog veel uitvoeriger kunnen maken en kunnen aankleden?
De heer Van der Putten:
Het tweede proces-verbaal heb ik er al uit moeten persen, want ik heb niet meer: ik heb echt niet meer.
De heer Koekkoek:
Is dat niet vreemd: u hebt een aantal mappen, heel veel informatie, en er komt een proces-verbaal van n A-viertje uit?
De heer Van der Putten:
Nee, zo werkt het niet, mijnheer Koekkoek. Er is een ander proces-verbaal aan voorafgegaan. Zij hebben dus al een proces-verbaal gehad. Dan geef ik nog een keer de mappen die ten grondslag hebben gelegen aan dat proces-verbaal, en dan geef ik nog een keer twee methodieken-processen-verbaal.
De heer Koekkoek:
Maar had dat methodieken-proces-verbaal nog meer aangekleed kunnen worden of kon u er niet meer uit persen?
De heer Van der Putten:
Nee, ik zou niet weten wat. Noot

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken