Wet politieregister
Onder het verstrekken van gegevens uit een persoonsregistratie wordt verstaan het bekendmaken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in die registratie zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens zijn verkregen. Onder verstrekken van gegevens aan derden wordt verstaan het verstrekken aan een persoon of instantie buiten de organisatie van een houder, met uitzondering van het verstrekken aan de bewerker of de geregistreerde (artikel 1 WPR).
De Wet politieregisters heeft - in tegenstelling tot de WPR - een gesloten verstrekkingsregime. De wet geeft een
limitatieve opsomming van personen en instanties, aan wie in min of meer nauwkeurig omschreven gevallen,
gegevens moeten worden verstrekt. Bovendien is het een verplichtend regime. Indien de bevraging wordt
gedaan door een ambtenaar, die handelt ter uitvoering van zijn wettelijk opgedragen (politie)taak, moeten,
geregelde uitzonderingen daargelaten, de gevraagde gegevens uit een politieregister worden verstrekt. Voor
een belangenafweging door de registerbeheerder is dan geen plaats meer.
Aan opsporingsambtenaren van politie en Koninklijke marechaussee worden uit politieregisters die gegevens
verstrekt die zij behoeven voor de vervulling van hun taak. Aan opsporingsambtenaren in dienst van een
publiekrechtelijk lichaam (met name de bijzondere opsporingsdiensten) worden die gegevens verstrekt, die zij
nodig hebben voor de opsporing van strafbare feiten in een bepaald onderzoek waarbij zij zijn betrokken. Voor
de overige opsporingsambtenaren (bijvoorbeeld BUMA/STEMRA) wordt naast de voorwaarde dat het moet
gaan om gegevens, die zij behoeven voor een bepaald onderzoek, de aanvullende eis gesteld dat hen
voorafgaande toestemming is verleend door de officier van justitie (in afzonderlijke gevallen) of door de
minister van Justitie (in het algemeen) (artikel 14 WPolR.). Noot Op hun verzoek worden aan leden van het
openbaar ministerie en burgemeesters gegevens uit politieregisters verstrekt voorzover zij die nodig hebben in
verband met hun gezag en zeggenschap over de politie. Burgemeesters kunnen voorts de beschikking krijgen
over gegevens nodig voor de afgifte van verklaringen omtrent het gedrag. Korpschefs wordt op hun verzoek
gegevens verstrekt voor de uitoefening van hun bevoegdheden op grond van de Wet wapens en munitie (zo
ook de Commissaris van de Koningin), Wet op de weerkorpsen en particuliere beveiligingsorganisaties. Voorts
kunnen gegevens worden verstrekt voor zover dit voortvloeit uit de Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten
(artikel 15 WPolR.).
Bovenstaand verstrekkingsregime wordt beperkt door het Besluit politieregisters. De beheerder van een politieregister is bevoegd de verstrekking van gegevens betreffende politie-informanten, gegevens uit een CID-register en gegevens die bij verstrekking direct gevaar voor de geregistreerden of voor derden kunnen opleveren aan alle bovengenoemde opsporingsambtenaren te weigeren. Verder kan verstrekking achterwege worden gelaten als de betreffende gegevens slechts konden worden verkregen onder de voorwaarde dat deze alleen voor een bepaald doel gebruikt zouden worden. Die voorwaarden moet dan wel vastgelegd zijn in een proces-verbaal en blijken uit het register (artikel 11 BPolR.). Noot Bovengenoemde weigeringen zijn slechts toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Anders dan in het normale geval is hier dus ruimte gecreerd voor een belangenafweging door de verstrekker. Hij heeft voorts de mogelijkheid beperkingen op te leggen aan het gebruik van de verstrekte gegevens. Binnen de hoofdregel van het verstrekkingsregime van de Wet politieregisters geldt - anders dan bij de Wet persoonsregistraties - niet de voorwaarde dat verstrekking moet passen binnen het doel van het register (de zogenaamde doelbinding). De verstrekkingsverplichting bestaat indien de verstrekking past binnen de goede taakuitoefening van de vragende partij. Het Besluit politieregisters maakt op deze hoofdregel uitzondering voor de tijdelijke registers, grijze veld-registers, hulpverleningsregisters en registers van het MOT. Uit deze registers worden slechts gegevens verstrekt voor zover die verstrekking in overeenstemming is met het doel waarvoor genoemde registers zijn aangelegd.
Op deze uitzondering maakt het besluit vervolgens weer nagenoemde uitzonderingen (artikel 12 BPolR.): Voor tijdelijke registers geldt dat verstrekking ondanks strijd met het doel plaatsvindt, ten behoeve van de opsporing van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, ten behoeve van de opneming in een CID- of grijze veld-register, of als uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een bepaalde persoon voortvloeit. Voor grijze veld-registers geldt dat verstrekking in strijd met het doel alleen plaats kan vinden aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties voor zover deze dat behoeft voor de goede uitvoering van de taak en het alleen die gegevens betreft op grond waarvan vastgesteld kan worden of iemand is opgenomen in het register. Voor de hulpverleningsregisters geldt dat verstrekking in strijd met het doel van het register slechts plaatsvindt met uitdrukkelijke instemming van de geregistreerde. Voor de registers van het MOT geldt dat met het doel van het register strijdige verstrekking kan, indien het een verstrekking betreft ten behoeve van opneming in het grijze veld- of CID-register, uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een bepaalde persoon voortvloeit, of het een verstrekking aan leden van het openbaar ministerie betreft, die redelijkerwijs van belang geacht kan worden ter voorkoming en bestrijding van misdrijven die vallen onder het zogenaamde CID-criterium.
Verstrekking van gevoelige gegevens vindt aan opsporingsambtenaren slechts plaats voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Aan leden van het openbaar ministerie en burgemeesters vindt verstrekking plaats voor zover dit onvermijdelijk is voor de goede uitvoering van bovenomschreven taken (artikel 12, derde lid BPolR. jo artikelen 5, 14 en 15 WPolR.).
Een politieregister mag slechts gekoppeld worden met andere politieregisters, of met een verzameling van
persoonsgegevens voor zover dit betreft de persoonsregistraties van het Rijk, provincies, gemeenten en andere
openbare lichamen en de daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven. Koppeling vindt
derhalve niet plaats met registraties van het bedrijfsleven (artikel 4, eerste lid BPolR.) en evenmin met
registraties van de semi-publieke sector op het gebied van onderwijs, de gezondheidszorg en maatschappelijke
dienstverlening (artikel 17 sub b en c WPR). De wet stelt aan toegestane koppeling twee eisen. Het dient
noodzakelijk te zijn voor de goede uitvoering van de politietaak en moet in overeenstemming met het
reglement zijn. De minister van Justitie kan indien dat noodzakelijk is voor de opsporing van een misdrijf
waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, in afwijking van voorgaande, toch toestemming voor koppeling
verlenen. Bij besluit vindt in het kader van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een beperking
plaats van het aantal bestanden waarmee gekoppeld mag worden. Van elke koppeling moet proces-verbaal
worden opgemaakt. Koppeling met tijdelijke registers mag slechts voorzover dit noodzakelijk is voor het doel
van het tijdelijke register (artikel 4 BPolR. jo artikel 13, eerste lid WPolR). Bij koppeling moet een aantal zaken
in dat proces-verbaal worden vastgelegd, zoals doel en datum van koppeling, of de koppeling heeft geleid tot
nieuwe persoonsgegevens e.d. (artikel 5 BPolR.).
Voor de beoordeling van de vraag of koppeling toegestaan is zullen steeds vier vragen moeten worden gesteld: 1. mag de bevrager zijn bestand met het bestand van de verstrekker koppelen, 2. mogen de gegevens ontvangen worden,
3. mag de verstrekker zijn bestand met het andere bestand koppelen en
4. mogen de gegevens verstrekt worden?
Een voorbeeld: De FIOD koppelt een van zijn bestanden met een bestand van de politie en krijgt daarmee
gegevens uit het politieregister verstrekt, dit mag
ad 1. voorzover in het reglement ex artikel 20, tweede lid sub h WPR de bevoegdheid tot koppelen is
opgenomen.
ad 2. niet relevant (vergelijk gesloten verstrekkingsregime WPolR.)
ad 3. aangezien de politie ex artikel 6 WPolR jo artikel 4 BPolR. mag koppelen met een register van een
bijzondere opsporingsdienst en voor zover de koppeling in overeenstemming met het reglement van het
politieregister is.
ad 4. voor zover FIOD de te ontvangen gegevens behoeven voor de opsporing van een strafbaar feit bij het
onderzoek waarbij hij is betrokken ex artikel 14 sub c WPolR.
CID-regeling 1995
Op basis van de Wet politieregisters geldt een verplicht verstrekkingsregime binnen de politie, mits de gegevens benodigd zijn voor de goede vervulling van de politietaak. Dit verplichtende regime geldt niet voor de CID-en (artikel 11 BPolR. en 11 CID-regeling 1995). Zij kunnen volstaan met verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en verder aan andere RCID-en en het NCID.
De zogenaamde CID-status is bepalend voor de verstrekkingsverplichting. Aangezien naast de 28 CID-eenheden geen onderdelen van de politie of organisaties de zogenaamde CID-status hebben kan niet zonder meer, ook al is het nodig voor de vervulling van de politietaak informatie uit het CID-register worden verstrekt. De CID-status heeft geen andere betekenis.
Ook de koppelingsmogelijkheden worden beperkt door het doel van het grijze veld-register (artikel 17, 19 en 20 CID-regeling 1995, jo artikel 12 sub b jo 14, tweede lid BPolR.). Voor zover bekend heeft de minister van Justitie nog nooit gebruikt gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 6, vierde lid Wet politieregisters om in bijzondere gevallen indien het noodzakelijk is voor de opsporing van een misdrijf, waardoor de rechtsorde ernstig geschokt is, toestemming te geven een politieregister te koppelen anders dan hier voor uiteen is gezet.
Artikel 30 WPolR vormt het sluitstuk op het gesloten verstrekkingsregime, in die zin dat wanneer aan en persoon of aan een instantie een gegeven uit een politieregister wordt verstrekt, hij dat gegeven ingevolge die bepalingen in beginsel geheim dient te houden. Verstrekking is alleen mogelijk indien een op de wet gebaseerd voorschrift mededeling toelaat, danwel de uitvoering van de betrokken taak tot bekendmaking noodzaakt. Door sommigen wordt dit laatste wel gezien als een mogelijkheid om aan het gesloten verstrekkingsregime te ontkomen, zodat bijvoorbeeld toch CID-informatie aan het bestuur verschaft kan worden.
Wet persoonsregistraties
Aangezien gegevens slechts mogen worden gebruikt op een wijze die met het doel van de registratie verenigbaar is, mag binnen de organisatie van de houder alleen het noodzakelijke worden verstrekt aan personen die op grond van hun taak van deze gegevens kennis kunnen nemen (artikel 6 WPR). Koppeling mag alleen plaatsvinden indien de doelstelling van beide registraties dat toelaat en het in het reglement is beschreven (artikel 20, tweede lid sub h WPR.) (zie hoofdstuk 6 Informatie-inwinning van deze bijlage). Indien een rechtspersoon houder is, zal dus een ieder buiten de organisatie van die rechtspersoon in beginsel derde zijn. Binnen een concern betekent dit, dat de concernmaatschappijen ten opzichte van elkaar derden zijn. De WPR kent met betrekking hiertoe voor alle persoonsregistraties n hoofdregel: gegevens mogen worden verstrekt aan derden voor zover,
a. zulks voortvloeit uit het doel van de registratie of
b. wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift dan wel
c. met toestemming van de geregistreerde.
Buiten deze gevallen kunnen, voor zover hier van belang, uitsluitend op verzoek gegevens aan een derde
worden verstrekt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek (uitbesteed fenomeenonderwerp) of statistiek (
misdaadanalyse), danwel op grond van een dwingende en gewichtige reden, voorzover de persoonlijke
levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Een voorbeeld: de politie vraagt een vliegtuigmaatschappij naar de vluchtgegevens van een bepaalde
persoon. Deze bevraging zal hoogstwaarschijnlijk niet vallen onder de a t/m c genoemde gevallen (uitgaande
dat vanuit tactische overwegingen het niet gewenst is dat de geregistreerde op de hoogte wordt gesteld van het
verzoek van de politie).
Derhalve zal onderzocht moeten worden of in casu sprake is van een dwingende en gewichtige reden. Naar de woorden van de minister van Justitie ten tijde van de totstandkoming van de WPR zal de politieman een spoedeisend belang moeten hebben dat op zichzelf genomen van voldoende betekenis is. De minister heeft hierbij tevens de voorbeelden calamiteiten en noodgevallen gebezigd. Noot De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke verdenking dat een misdrijf, voorzien in de Opiumwet is gepleegd, een zodanig dringende en gewichtige reden oplevert dat het verschaffen van inlichtingen over telefoonnummers en tenaamstelling van telefoonaansluitingen door de PTT op grond van artikel, 11 tweede lid WPR in accordance with law (artikel 8, tweede lid EVRM) is en dus gerechtvaardigd is. Het spoedeisend belang (bij noodgevallen of calamiteiten) lijkt hiermee enigszins naar de achtergrond te zijn geschoven. De houder heeft een verstrekkingsbevoegdheid en hij is degene die de belangenafweging maakt. Aan het vorenstaande doet niet af dat, indien gegevens ondanks afwezigheid van een dwingende en gewichtige reden worden verstrekt, de mogelijkheid bestaat dergelijke informatie in een strafzaak te gebruiken. Noot Als het gaat om een publieke of semi-publieke registraties geldt naast eerder omschreven hoofdregel een ruimere regeling indien de bevrager een persoon of instantie is met een publiekrechtelijke taak (bijvoorbeeld de politie). In dat geval kunnen gegevens worden verstrekt voor zover de bevrager die gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad (artikel 18, derde lid WPR). Dit houdt in dat in het geval de CID gegevens opvraagt uit het register van de FIOD er geen dringende en gewichtige reden behoeft te worden aangevoerd. Er dient slechts te worden onderzocht of de vraagstelling valt binnen de taakstelling van de CID en de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Ook hier wordt die afweging gemaakt door de verstrekker. Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van een koppeling zal getoetst moeten worden aan bovengenoemde verstrekkingsregel voor (semi)publieke bestanden: behoeft de bevrager de gegevens voor de uitvoering van zijn (publieke) taak en wordt de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig geschaad? Noot Daarnaast geldt het vereiste dat de mogelijkheid tot koppeling in het toepasselijke reglement is geregeld (artikel 18, derde lid jo artikel 20, tweede lid sub h WPR). Een voorbeeld: De politie koppelt een van haar bestanden met een bestand van bijvoorbeeld de FIOD en krijgt daarmee gegevens uit het FIOD-register verstrekt, dit mag:
ad 1. aangezien de politie ex artikel 6 WPolR. jo artikel 4 BPolR. mag koppelen met een register van een bijzondere opsporingsdienst en voor zover de koppeling in overeenstemming met het reglement van het politieregister is;
ad 2. voor zover de te ontvangen gegevens noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de politietaak; ad 3. indien is voldaan aan de hoofdverstrekkingsregel van artikel 11 WPR verstrekking uit FIOD-register in overeenstemming met het doel van de registratie, wettelijk voorschrift, toestemming geregistreerde of aanwezigheid van een dringende en gewichtige reden, alsmede voor zover in het reglement ex artikel 20, tweede lid sub h WPR de bevoegdheid tot koppelen is opgenomen;
ad 4. voor zover de ontvanger de gegevens behoeft voor de uitvoering van hun taak en de persoonlijke
levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Verstrekking blijft achterwege in geval van een ambts- of beroepsgeheim dan wel een wettelijk verplichting tot
geheimhouding in een concreet geval (artikel 11, derde lid WPR). De woorden uit hoofde van ambt, beroep of
wettelijk voorschrift zijn ontleend aan artikel 272 Wetboek van Strafrecht, zij hebben danook dezelfde
betekenis als in dat artikel. In dit kader kan onder een geheimhouder worden verstaan, een ambtenaar, de
accountant, de notaris en de arts, alsmede bepaalde boven- en ondergeschikte personen, zoals de
geneesheer-directeur van een ziekenhuis of het kantoorpersoneel van de advocaat.
De geheimhoudingsplicht vindt haar begrenzing in de wettelijke verplichting tot het afleggen van een
verklaring voor de rechter-commissaris of de rechtbank, dan wel de uitlevering van stukken op bevel van de
rechter-commissaris, behoudens het geval van verschoning. De beroepsuitoefenaars die zich op verschoning
kunnen beroepen zijn beperkt. Het betreft de arts, de geestelijke, de notaris en de advocaat. De Hoge Raad
heeft ook het verschoningsrecht voor een juridisch medewerker van het bureau voor rechtshulp en een
reclasseringsmedewerker, voorzover het niet betreft zijn voorlichtingstaak aan de rechter, erkend. Noot
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Voorzover hier van belang verschaft artikel 17 WIV aan de cordinator en het hoofd van de BVD de bevoegdheid zich te wenden tot de houder van een verzameling van persoonsgegevens in bij machtiging van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie gezamenlijk omschreven gevallen of soorten van gevallen. De machtiging dient de duur van de termijn waarvoor deze geldt in te houden. Die termijn bedraagt ten hoogste een jaar. In het derde lid van artikel 17 WIV worden de bij of krachtens de wet (denk aan de Wet Persoonsregistraties) voor een houder van dergelijke gegevens geldende voorschriften buiten toepassing verklaard. Artikel 17 WIV geldt overigens weer niet voor justitile gegevens die krachtens de Wet op de justitile documentatie zijn geregistreerd, voor verklaringen omtrent het gedrag en voor gegevens ten aanzien waarvan ingevolge artikel 36 van de Wet op de justitile documentatie een geheimhoudingsplicht geldt. Met toepassing van artikel 17 WIV kan de BVD derhalve toegang hebben tot het CID-register en het grijze veld-register alsmede tot gegevens opgeslagen in het HKS.
Voor de samenwerking tussen het openbaar ministerie en de politie enerzijds en de BVD anderzijds is artikel 22 WIV van belang. In het eerste lid is bepaald dat de leden van het openbaar ministerie, door tussenkomst van de procureur-generaal, mededeling aan de BVD doen van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor de BVD van belang achten. De onder de procureur-generaal, portefeuillehouder BVD vallende landelijk officier van justitie speelt bij de verstrekking van gegevens aan de BVD een rol. Voor de ambtenaren van de regiopolitie, de grensbewaking en de Koninklijke Marechaussee geldt een soortgelijke verplichting. Gegevens die voor de dienst van belang zijn dienen zij te verstrekken aan de korpschef of aan ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV. Deze zenden de gegevens, indien zij dat van belang achten, aan de BVD. Artikel 22 , derde lid WIV biedt de mogelijkheid van overleg tussen de procureur-generaal en het hoofd van de BVD. Alle betrokkenen bij de uitvoering van de WIV zijn verplicht tot geheimhouding, ook nadat de betrokkenheid is beindigd (artikel 23, eerste lid WIV). Deze verplichting geldt niet tegenover degene aan wie de ambtenaar ondergeschikt is (artikel 24, eerste lid WIV). Bij optreden als getuige of deskundige in een rechtsgeding kan de geheimhoudingsplicht door een schriftelijke ministerile ontheffing worden doorbroken (artikel 24, tweede lid WIV). De staatsveiligheid wordt als een belang van zo primaire waarde beschouwd dat aan de bescherming daarvan prioriteit moet worden gegeven ten opzichte van de waarheidsvinding in strafzaken. Het gaat hier om een verschoningsrecht voor hetgeen de betrokken ambtenaar in functioneel verband tot zijn opdracht heeft vernomen of hem is gebleken. Het gaat hier om een uitbreiding van de klassieke geheimhouders (arts, notaris, geestelijke en advocaat) als bedoeld in artikel 218 Sv.
Algemeen
Verstrekking van gegevens is de uitgifte van een gegeven uit een register aan een derde. Verstrekking vindt visa versa plaats binnen een regionaal politiekorps, tussen de korpsen onderling, tussen korpsen en bijzondere opsporingsdiensten, tussen korpsen en bestuur, alsmede tussen korpsen en particulieren. De verstrekking geschiedt mondeling of schriftelijk. In de politiecultuur komen informele verstrekkingen voor aan andere instanties en particulieren. Daarnaast komen ook verstrekkingen bij proces-verbaal voor. In dat geval wordt de inhoud van de geregistreerde gegevens weergegeven in een proces-verbaal en aldus vrijgegeven. Afgezien van de CID-registers zijn de politieregisters gevuld met gegevens, die zonder nadere voorwaarden bruikbaar zijn in het kader van de vervulling van de politietaak. Indien de bevraging past in dit kader geldt voor de houder van een politieregisters een verplichting tot verstrekking. Van deze verplichting zijn onder omstandigheden uitgezonderd de CID-registers, de tijdelijke registers en de registers aangelegd ten behoeve van de hulpverlenende taak van de politie. Voor de registers die bij de politie worden gehouden, maar die niet zijn terug te voeren op de politietaak ex artikel 2 Politiewet 1993 geldt het regime van de Wet persoonsregistraties. Dit betekent bij bevraging voor de houder van het register dat hij een afweging van belangen moet maken. De gewone opsporingsambtenaar kan alle hiervoor genoemde opsporingsregisters (laten) bevragen.
Wat een probleem lijkt is om informatie uit een tactisch onderzoek die niet rechtstreeks bruikbaar zijn voor dat
onderzoek op te slaan en toegankelijk te maken voor eventueel later onderzoek. Slechts via HKS zijn immers
de operationeel gebruikte gegevens terug vinden. Voorts is een praktische moeilijkheid dat de informatie uit
een lopend onderzoek die bruikbaar is voor een ander onderzoek of op zichzelf voldoende grond is voor een
nieuw zelfstandig onderzoek niet kan worden vrijgegeven zonder het eerste onderzoek te schaden. Voor
bijvoorbeeld de telefoontap is het aanleveren van de informatie aan de CID geen begaanbare weg. In het ene
korps/arrondissement (Haaglanden/Den Haag) gaat in zo'n geval de informatie via de rechter-commissaris terug
naar de politie en in het andere (Amsterdam) verstrekt de met afluisteren belaste opsporingsambtenaar of
teamleider van het onderzoek de informatie, eventueel met de mededeling dat gezien de huidige stand van
het onderzoek over de tap als zodanig thans geen mededelingen kunnen worden gedaan, maar mogelijk in
een later stadium wel, danwel dat niet uitdrukkelijk de tap als bron wordt genoemd, maar slechts wordt vermeld
dat het gaat om informatie uit lopend onderzoek.
Afhandelingscode en verstrekking van CID-informatie
Bij de evaluatie van de ingewonnen inlichtingen staat naast een betrouwbaarheidscode ook een afhandelingscode. De betrouwbaarheidscode is niet alleen van belang voor de misdaadanalyse, maar uiteraard ook voor de politiedienst die van de inlichtingen operationeel gebruik wil maken. De waardering voor bruikbaarheid (afhandelingscodes) is:
00. kan niet gebruikt worden;
01. alleen gebruiken na overleg met afzender;
10. operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden;
11. operationeel te gebruiken.
De gebruikte coderingen spreken haast alle voor zich. Over de 00(dubbel-nul)-informatie moet nog worden
opgemerkt dat de reden om bepaalde gegevens niet voor operationeel gebruik vrij te geven gelegen is in de
bescherming van de bron. Het verzwijgen van de identiteit van de informant is zelden afdoende bescherming.
De aard en inhoud van de gegevens zijn vaak van dien aard dat het voor de betrokkenen duidelijk zal zijn wie
de inlichtingen aan de politie heeft verstrekt. Om die reden kan de informatie ook zonder bronvermelding niet
worden vrijgegeven. De 00-informatie wordt in beginsel niet voor tactisch onderzoek verstrekt. Wel komt voor dat
de RCID-chef de 00-informatie de teamleider van het tactische onderzoek influistert. De 00-informatie kan wel
tussen de RCID-en worden uitgewisseld, al gebeurt dat niet altijd. Zo wordt volgens RCID Haaglanden de 00
wel binnen het ressort uitgewisseld, maar niet daarbuiten in verband met vermeende lekken elders in de
politie-organisatie. Noord-Oost Gelderland meldt dat alle 00-informatie aan de NCID wordt verstrekt en zonodig
aan alle RCID-en.
De verstrekkingen van CID-informatie geschieden mondeling, door middel van een zogeheten 4x4-formulieren of door middel van een proces-verbaal van de chef-CID. De mondelinge verstrekkingen en die door middel een 4x4 kunnen doorgaans worden gedaan door alle CID-medewerkers, zowel de informatierechercheurs als de administratieve krachten die het systeem feitelijk beheren.
Van de omvang van de mondelinge verstrekking is geen beeld te krijgen. In beginsel zal ook bij een mondeling (telefonische) bevraging in het geautomatiseerde bestand een aantekening worden gemaakt van de bevraging. In Octopus wordt automatisch een verstrekkingenkaart gemaakt, indien op het hoofdmenu de keuze verstrekkingen wordt gemaakt. Deze automatische registratie vindt niet plaats als aan de hand van de keuzemogelijkheid zoeken de informatie op de terminal wordt gezet. Bij eerste bevraging met name als deze via de runners loopt, zal via de menukeuze zoeken. Schriftelijke verstrekkingen gaan uitsluitend bij proces-verbaal, en dan alleen indien de verstrekking in schriftelijke vorm nodig is voor de dossiervorming. Bij de schriftelijke verstrekking kan de automatische registratie niet worden ontlopen. Zuid-Holland-Zuid heeft een eigen CID-bestand onder de naam Frits. Daar worden de verstrekkingen handmatig bijgehouden. Het verstrekkingenbestand geeft geen adequaat beeld van de verstrekking.
In Drenthe worden de verstrekkingen (mogelijkerwijs alleen de 4x4) met de pen bijgehouden op A4-tjes, waarop in onderscheiden velden wordt aangegeven het nummer van het informatierapport, datum verstrekking, aan wie versterkt is, de korte inhoud van de informatie of het onderwerp en overige opmerkingen. In Gelderland-Zuid worden de verstrekkingen, zowel 4x4 als in proces-verbaalvorm bijgehouden aan de hand van de postregistratie: nummer van het poststuk, geadresseerde, datum, kenmerk (gelijk aan het nummer van het poststuk) alsmede een classificatie (niet toegelicht).
Indien CID-informatie een rol in het strafdossier moet spelen zal de informatie worden verstrekt door middel van
een proces-verbaal van de chef RCID. In dat verbaal worden de inlichtingen uit de CID-informatierapporten
opgenomen en wordt melding gemaakt van de evaluatiecodering. Alle overige gegevens, zoals data van de
aan het verbaal ten grondslag liggende rapporten, de namen van de informatierechercheurs, het nummer van
de informant en dergelijke worden weggelaten. De onderscheiden RCID-en hanteren overigens niet een
eensluidende introductie in het verbaal. Elke RCID heeft zijn eigen standaardformulering. In beginsel wordt de
gehanteerde methode om aan de informatie te komen in het midden gelaten. De achterliggende
CID-informatierapporten komen nooit op tafel van de rechter. Zo nodig zal de chef RCID op de terechtzitting als
getuige verschijnen. Inzet bij de verstrekking van CID-informatie is de waarborging van de anonimiteit van de
bron. Dit leidt soms tot versluierde vastlegging en verstrekking.
Verstrekkingen uit registers van de Binnenlandse veiligheidsdienst.
Artikel 13, eerste lid, WIV schrijft voor dat de diensten elkaar, mede door het verschaffen van gegevens, zoveel mogelijk medewerking verlenen. De mogelijkheid tot informatie-uitwisseling tussen de Binnenlandse veiligheidsdienst en de Militaire inlichtingendienst is daarmee onbegrensd. In artikel 14 WIV is de zorg voor geheimhouding van gegevens en bronnen alsmede voor de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld opgedragen aan de cordinatoren en hoofden van de diensten. De bepaling biedt daarmee onder meer bescherming aan informanten en agenten. Op grond van artikel 16, tweede lid WIV verstrekt het hoofd van de BVD gegevens aan derden, waarbij hij zich gedraagt naar de aanwijzingen van de minister van Binnenlandse Zaken. Verstrekkingen aan anderen dan aan overheidsorganen behoeft de machtiging van de minister van Binnenlandse Zaken. De verstrekkingen geschieden altijd in de vorm van een ambtsbericht. De artikelen 11 en 12 WIV bieden de grondslag voor de verstrekking van gegevens aan overheidsorganen.
Artikel 13, tweede lid WIV regelt de gegevensuitwisseling met de veiligheidsdiensten van andere
mogendheden.
Uitwisseling van gegevens tussen politie, bijzondere opsporingsdiensten en de Koninklijke
marechaussee
Voor zover de samenwerking gegevensuitwisseling tussen politie en bijzondere opsporingsdiensten meebrengt, behoeft aandacht dat de respectievelijke registers door twee wettelijke regimes wordt bestreken: de Wet Politieregisters en de Wet Persoonsregistraties. Bezien wij achtereenvolgens verstrekking van informatie van de politie aan de bijzondere opsporingsdiensten en vervolgens verstrekking van informatie van de bijzondere opsporingsdiensten aan de politie, dan vallen enkele knelpunten op.
Artikel 14 Wet Politieregisters regelt de gegevensverstrekking door de politie aan de bijzondere opsporingsdiensten. Volgens dit artikel worden aan bijzondere opsporingsdiensten in dienst van een publiekrechtelijk lichaam gegevens uit politieregisters verstrekt, voor zover de bijzondere opsporingsdiensten deze behoeven ter opsporing van strafbare feiten bij het onderzoek waarvan zij zijn betrokken. Verstrekking van CID-informatie aan de bijzondere opsporingsdiensten stuit af op het feit dat de bijzondere opsporingsdiensten (nog) geen CID-status hebben. Wel zijn de AID, ECD en DRZ reeds begonnen met een eigen CID-afdeling en heeft de FIOD de beslissing hiertoe een half jaar aangehouden. Noot Deze vier diensten hebben CID-status aangevraagd. Binnen het ministerie van Justitie circuleert een concept wetsontwerp dat de mogelijkheid opent om bij Algemene maatregel van bestuur aan de bijzondere opsporingsdiensten CID-status te verlenen. Als dat zover komt, zullen belangrijke delen van de bestanden wel formeel onder de Wet op de Politieregisters komen te vallen. In dat geval zal de informatie-uitwisseling van CID-informatie met de politie op basis van volkomen wederkerigheid kunnen plaatshebben.
Het ontbreken van CID-status wordt doorgaans als een gemis ervaren, Noot waarbij drie redenen worden genoemd. Ten eerste krijgen bijzondere opsporingsdiensten hierdoor geen toegang tot voor hen relevante informatie die aanwezig is bij de politie. Ten tweede hebben de bijzondere opsporingsdiensten zelf te maken met een toenemend aantal personen dat wel als informant, maar niet als getuige te boek wil staan. In sommige gevallen worden informanten dan ondergebracht bij een RCID, waarbij een functionaris van een bijzondere opsporingsdienst al dan niet als runner meeloopt. Ten derde krijgt de politie, door de beperkte imput in het CID-bestand van de kant van de bijzondere opsporingsdiensten, soms onvoldoende inzicht in bepaalde informatie, in het bijzonder die welke de verwevenheid van onder- en bovenwereld in beeld brengt. Volgens sommigen bevat de CID-subjecten index (CID-SI) op dit moment te weinig informatie over rechtspersonen. Behoefte lijkt te bestaan om, bijvoorbeeld in geval van een aanbesteding, de rechtspersonenindex van CID-SI net zo te kunnen gebruiken als de lijst met MOT-meldingen: zo zou men eventuele criminele contacten van een aanbestedende rechtspersoon snel kunnen achterhalen. Indien de CID-status van de bijzondere opsporingsdiensten een feit wordt, zou een landelijke CID-officier van justitie dit proces kunnen sturen en de RCID-officier zou dan de leiding kunnen hebben in een concreet onderzoek. Anderen relativeren het belang van de gewenste CID-status. Wat het eerste argument betreft, omdat het in concrete, gezamenlijke onderzoeken wettelijk wel mogelijk is om CID-informatie van de politie te verkrijgen. Dat geldt in het bijzonder voor samenwerking in de kernteams.
Er bestaan voor de AID, de FIOD en de ECD convenanten met de Landelijk CID, waarin de part-time werkzaamheden van liaisons van de bijzondere opsporingsdiensten worden geregeld. Deze covenanten zijn echter nog niet ten departemente bekrachtigd.
Wanneer gegevens van de CRI komen, wordt bij de behandeling daarvan gesimuleerd dat de bijzondere
opsporingsdienst reeds onder de Wet Politieregisters valt. In de kernteams wordt aan een toegevoegde
medewerker afkomstig van een bijzondere opsporingsdienst dikwijls al dan niet beperkte CID-status verleend.
Wat het tweede argument betreft wordt het zachte karakter van CID-informatie en het runnen van
informanten niet geacht goed te passen bij met name het concrete vermoeden van het gepleegd hebben van
fiscale delicten waarop de FIOD normaliter acteert. Een CID zou met het oog op het tweede hiervoor
genoemde argument daarom slechts van beperkt belang zijn. Met het oog op het derde genoemde punt is ook
wel aangevoerd dat het met name een probleem van de politie is als ze geen informatie van de bijzondere
opsporingsdiensten kunnen krijgen, bij gebrek aan CID-status van de bijzondere opsporingsdiensten.
Informatieverstrekking door de bijzondere opsporingsdiensten aan de politie geschiedt nu op grond van artikel
18, derde lid Wet Persoonsregistraties. Het derde lid van dit artikel bepaalt namelijk dat een dergelijke
verstrekking uitsluitend mag geschieden op grond van een daartoe strekkend verzoek. Het aanleveren van
informatie door een bijzondere opsporingsdienst aan een CID, omdat de informatie wel eens interessant zou
kunnen zijn is juridisch dus omstreden. Bovendien mag de persoonlijke levenssfeer door de verstrekking niet
onevenredig worden geschaad.
Op grond van de geheimhoudingsplicht die voor alle bijzondere diensten is omschreven, ontstaan soms
moeilijkheden met het verstrekken van gegevens aan de politie.
Voorbeeld: Het GAK beschouwt de politie als een externe instantie, waaraan op grond van de
geheimhoudingsplicht van artikel 100 Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1995 geen informatie verstrekt kan
worden; dit artikel staat slechts uitzonderingen toe als er een wettelijke plicht is tot verstrekking van de
informatie en die plicht bestaat niet. In de praktijk vraagt het GAK de politie om de vraag via de officier van
justitie toe te zenden. Op grond van de inlichtingenplicht aan de officier van justitie ex artikel 162, tweede lid
Sv verstrekt het GAK dan wel inlichtingen. Ook aan de GAK-opsporingsambtenaren worden door
GAK-medewerkers geen inlichtingen ten behoeve van de politie verstrekt, omdat dan niet is voldaan aan de eis
van artikel 6.2 Wet Persoonsregistraties. Het betreft dan namelijk een indirecte verstrekking aan derden.
Ten aanzien van de FIOD geeft de staatssecretaris van Financin in voorkomende gevallen ontheffing van de
geheimhoudingsplicht voor het verstrekken van informatie aan de politie. Indien de AID, de politie of het
openbaar ministerie belastinginformatie wil hebben gebeurt zulks echter eerst na een formeel daartoe strekkend
verzoek.
Informatieverstrekking van toezichthouders (belastingambtenaren en douane) aan de FIOD is formeel niet problematisch. Opmerkelijk is dat de douane op Schiphol geen contact zoekt met de Douanerecherche maar rechtstreeks op de marechaussee en de politie is gericht. De belastingcontroleur die functioneert in het Amsterdamse team voor de Noord-Zuidlijn heeft geen ontheffing van zijn geheimhoudingsplicht. Officieel kunnen er dan ook geen belastinggegevens over bijvoorbeeld aannemers verstrekt worden aan het team. Het is niet duidelijk of dit weleens gebeurt. Op het moment heeft de Directie rechtspersonen en criminaliteit van het ministerie van Justitie toegezegd gegevens te verlenen over rechtspersonen aan het Amsterdamse team. Hierbij zijn belastinggegevens eveneens betrokken.
Een respondent die werkzaam is binnen een kernteam als FIOD-ambtenaar geeft aan dat merkwaardig genoeg uit bronnen van Financin absoluut geen gegevens worden verstrekt aan de FIOD-medewerkers in de kernteams als er geen fiscaal belang is. Sommigen nuanceren deze opmerking door te stellen dat naleving hiervan sterk afhangt van de aard van de relatie tussen de diensten.
Wanneer de band verandert van een zakelijke naar een collegiale en soms zelfs vriendschappelijke, is er
eigenlijk geen toezicht meer op de informatie die precies wordt ingewonnen. Op een gegeven moment heeft
niemand eigenlijk meer zicht op het feit of bij de informatievoorziening gehandeld wordt volgens de
richtlijnen.
De FIOD kan belastinggegevens onder omstandigheden weer verstrekken aan de politie. De DIC informeert de
politie in de regel via de FIOD maar heeft ook rechtstreekse contacten. Zo werd de CRI, met name het
maritieme informatiepunt, in september 1994 benaderd door het DIC over een producent in vruchtesappen, die
voor de politie zou werken. Ook levert de FIOD soms gegevens van de belastingdienst desgevraagd door aan
de BVD.
Omgekeerd informeert de FIOD de CRI en de CID over de voortgang van bepaalde zaken. Dit contact wordt vergemakkelijkt door een liaison officer (verbindingsofficier) die is gedetacheerd door de FIOD bij de CRI. De FIOD levert ook wel opsporingsgegevens terug aan de belastingdienst. Wanneer uit een huiszoeking interessante informatie voor de belastingdienst komt dan wordt wel om toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris gevraagd om deze te mogen doorspelen. Anderen maken evenwel van ieder die aangehouden gaat worden een fiscaal rapportje op.
Per 1 januari 1995 is het Cordinerend platform Schiphol opgericht om tot betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle op Schiphol operende controlediensten te komen. Naast de AID nemen onder meer de Douane, de Kmar Luchtvaart, de ECD, en de Inspectie milieuhygine deel. Het opvragen van informatie uit CID-registers door de Kmar geschiedt op basis van de algemene benoeming tot gerechtigde door de Minister. De chef CID van de Kmar participeert in het CID overleg. Er zijn geen belemmeringen bij de uitwisseling van CID-informatie. CID-informatie die van belang is voor de BVD wordt via een contactman vertrekt.
Voor vluchtinformatie wordt weleens een reisbureau benaderd. Tips uit het buitenland lopen via persoonlijke contacten of via de verbindingsofficieren van de CRI. De Kmar-CID wordt regelmatig bevraagd door andere CID-en, met name over namen op vluchtlijsten. De informatieuitwisseling met in het bijzonder de FIOD gaat zeer moeizaam.
Onregelmatige verstrekkingen
In het old boys netwerk worden gemakkelijk gegevens uitgewisseld. Dit geldt tussen politiefunctionarissen, maar ook tussen politiemensen en ex-politiemensen, die bijvoorbeeld bij particuliere beveiligingsdienstenwerken. Het gaat daarbij zowel om gegevens uit politieregisters als registers waartoe opsporingsambtenaren makkelijk toegang hebben, zoals het kentekenregister.
In de KURAS-zaak betrof het onregelmatige verstrekking van politile gegevens (zoals HKS en/of
CID-informatie) aan het particulier recherchebureau KURAS.
De Registratiekamer is belast met het algemeen toezicht op de verstrekkingen. Hiervoor geldt hetzelfde als
vermeldt staat in.8.3.
De geregistreerde kan informeren aan wie over hem gegevens zijn verstrekt gedurende de periode van een jaar
voorafgaande aan het verzoek (artikel 32 WPR). De houder doet binnen een maand schriftelijk mededeling van
de verstrekkingen. Op grond van de hiervoor genoemde weigeringsgronden is het mogelijk om inwilliging van
het verzoek achterwege te laten (artikel 32, derde lid jo artikel 30 WPR). Volgens de Commissie
gegevensbestanden zit in deze protocolplicht met bijbehorende verplichting tot informatie over de
verstrekkingen aan betrokkene in potentie de meest nadelige gevolgen van de Wet persoonsregistraties voor
het CID-werk. Zelfs uit de weigering om de geregistreerde te informeren over verstrekkingen op grond van
artikel 30 Wet persoonsregistraties, kan de registreerde afleiden dat politie, justitie of aanverwante
organsiaties in haar/hem genteresseerd zijn. Verzwijging van de verstrekking zou doorkruising zijn van de in
de wet gegeven rechtsbescherming. Om die reden stelt de commissie voor de registratiehouders, met name de
grote en groepen georganiseerde registratiehouders te bewegen in antwoord op elk protocolverzoek zich als
regel, met een standaardformulering te beroepen op de weigeringsgronden van artikel 30 Wet
persoonsregistraties. Noot Voor zover bekend hebben de minister van Justitie noch het openbaar ministerie de
aanbevelingen overgenomen of daaraan uitvoering gegeven.
Het toezicht en de controle op de verstrekkingen vindt plaats doordat van verstrekkingen een protocol wordt bijgehouden. De mondelinge verstrekkingen zijn daarop zelden terug te vinden. Niet blijkt dat stelselmatig enige functionaris acht slaat op de protocollen dan wel (steeksproefgewijze) de juistheid van de verstrekking controleert. Degene die verstrekt beschikt zelden over een schriftelijke aanvraag aan de hand waarvan hij de noodzaak van de verstrekking kan controleren. Het verplichtend karakter van de verstrekking is daar debet aan.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken