8.6 Conclusies

1. Er is geen eenduidige regeling voor de inhoud van het strafdossier. De bepalingen van artikel 152 e.v. Sv zijn geen garantie voor voeging van de stukken in het dossier.
De officier van justitie is verantwoordelijk voor de inhoud van het strafdossier. De rechter kan verlangen, al dan niet op verzoek van de verdediging, dat stukken aan het dossier worden toegevoegd. Hij beoordeelt de
relevantie van die stukken zonder deze te kennen.
2. De toepasbaarheid van de Wet persoonsregistraties op registers die door de politie worden gehouden, alsmede op die van de bijzondere opsporingsdiensten, maakt het geheel van de regelgeving ondoorzichtig. 3. De korpsen zijn vrij bijna alle politieregisters naar eigen inzicht in te richten. Uniformering ten behoeve van landelijk gebruik is wel tot stand gekomen.

4. Het lokale toezicht op politieregisters ontbreekt. De korpsbeheerder is tevens beheerder van het register en draagt uit hoofde van die functie verantwoordelijkheid voor de inhoud van het register. In de praktijk is dit niet inhoudelijk in regelgeving verder uitgewerkt. Het openbaar ministerie heeft geen toegang - behoudens de bevoegdheid van de leden van het openbaar ministerie om gegevens te vragen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun gezag (artikel 15 WPolR) - tot de inhoud van de registers met het oog op het juist functioneren van het register. Van de door de Wet politieregisters geboden mogelijkheid om een Commissie van toezicht in te stellen is nergens gebruik gemaakt.

5. Het aantal CID-subjecten is spectaculair gegroeid. Scherpe controle op de aanwijzing van een bepaalde persoon als CID-subject ontbreekt. De definitie van het CID-subject uit de CID-regeling 1995 blijkt te ruim voor scherpe selectie. Daarnaast bevatten de registers ook andere personen (contacten, grijze-veld-subjecten). Voor de interne informatievoorziening bij een CID wordt geen onderscheid gemaakt tussen CID-subjecten, grijze veld-subjecten en andere personen. De status van de in het register opgenomen personen is daarbij niet van belang.

6. De gegevens lopen naar aard, type en strekking sterk uiteen. Regelmatige evaluatie van opgenomen gegevens, alsmede controle op de noodzaak van opname en de tijdige verwijdering van gegevens uit de grijze-veld-registers blijken niet in elk korps plaats te vinden. Controle op rechtmatige verkrijging van gegevens vindt niet, althans niet stelselmatig, plaats.

7. Burgers maken, voor zover valt na te gaan, weinig gebruik van de rechten inzake de kennisgeving van opname in een registratie, inzage en correctie.
8. De samenwerking tussen de politie en de bijzondere opsporingsdiensten wordt bemoeilijkt door beperking in de mogelijkheden van informatie-uitwisseling. Door de registers van de bijzondere opsporingsdiensten onder het regime van de Wet politieregisters te brengen wordt deze deels opgelost, maar dit levert nieuwe problemen op met betrekking tot het beheer.

9. De verstrekking van gegevens uit politieregisters heeft veelvuldig mondeling plaats. De mondelinge verstrekking wordt niet altijd als verstrekking geregistreerd. Dat geldt in het bijzonder voor verschaffing van inlichtingen door runners binnen het eigen korps.

10. Er is geen inzicht in de mate waarin koppeling tussen registers plaatsvindt. 11. De toegankelijkheid van de gegevens uit de meest gangbare registers is voor opsporingsambtenaren bijzonder groot. Onregelmatige verstrekking komt, mede als gevolg van het old boys netwerk voor. 12. De wetgeving inzake politieregisters en justitile documentatie laat geen verstrekkingen van gegevens toe ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. De Wet openbaarheid van bestuur is niet voor dit soort kwesties geschreven. Niettemin vindt verstrekking van gegevens plaats, veelal via de lijn korpschef - korpsbeheerder danwel in het driehoeksoverleg, danwel via het openbaar ministerie of de ambtsberichten van de BVD.


vorige         inhoudsopgave en zoeken