I.3. De inhoud van de volgende hoofdstukken

In de loop van het onderzoek is niet of nauwelijks afgeweken van de opzet die hiervoor is uitgetekend. Dit betekent dat er uiteindelijk inderdaad zeven deelrapporten zijn vervaardigd. Het gaat met name om:

In hoofdstuk II en hoofdstuk III komen, zoals reeds werd aangegeven, de eerste twee van de drie vragen aan de orde die de Enqutecommissie aan de onderzoeksgroep heeft gesteld. Hoofdstuk II heeft betrekking op de kwestie van de definitie van wat georganiseerde criminaliteit is. Enerzijds wordt hierin de discussie behandeld die hierover in Nederland het afgelopen decennium is gevoerd, anderzijds wordt hierin de definitie verantwoord en gepreciseerd die in dit onderzoek is gehanteerd. In hoofdstuk III staat dan de vraag naar het onderzoek van georganiseerde criminaliteit centraal. Aan de ene kant worden in het algemeen de mogelijkheden en de beperkingen van een dergelijk onderzoek besproken. Aan de andere kant wordt per deelonderzoek aangegeven hoe het is uitgevoerd.

De hoofdstukken IV tot en met VII geven in grote lijnen de resultaten van de verrichte onderzoeken weer; zij vormen dus het antwoord op de derde vraag van de Enqutecommissie. Conform de opzet van het onderzoek worden in hoofdstuk IV de actuele verschijningsvormen van traditionele georganiseerde criminaliteit besproken en de criminele groepen die betrokken zijn bij het plegen hiervan. Meer bepaald gaat het hier om de drugshandel, de handel in vrouwen, wapens en gestolen auto's, en fraude. Hoofdstuk V bevat de bevindingen naar aanleiding van de vraag of er (en zo ja: welke) legale economische sectoren zijn aan te wijzen waarin sporen van georganiseerde criminaliteit worden gesignaleerd. De branches die achtereenvolgens worden besproken, zijn: horeca, transport, autobranche, textielnijverheid, afvalverwerkingsbranche en bouwnijverheid. Hoofdstuk VI betreft de brugfuncties in de georganiseerde criminaliteit. Hier gaat het om de rol die de vrije beroepen spelen bij het plegen van georganiseerde criminaliteit en om de manier waarop de revenuen hiervan in legale sectoren van de economie worden gesluisd. In hoofdstuk VII wordt het vraagpunt behandeld of (en zo ja: in hoeverre) de georganiseerde criminaliteit een bedreiging vormt voor de democratische rechtsstaat. De bespreking van dit punt gebeurt in de vorm van een analyse van de contrastrategien die wij in de loop van onze onderzoeken hebben kunnen identificeren: contra-informatie, corruptie, intimidatie, inschakeling van de media en gebruik van invloedrijke derden.

Bij herhaling heeft zowel de werkgroep-Van Traa als de Enqutecommissie ook de vraag opgeworpen naar de ernst van de georganiseerde criminaliteit in ons land. De onderzoeksgroep heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de ernst van dit probleem wordt bepaald door de aard en de omvang van die criminaliteit en door de schade welke zij aanricht. Hoe ernstig de situatie in haar ogen op dit moment feitelijk is, kan dan ook pas aan de orde worden gesteld in hoofdstuk VIII: het algemeen besluit.


vorige         inhoudsopgave en zoeken