III.5. De plaatselijke onderzoeken

De plaatselijke onderzoeken completeren de landelijke onderzoeken. Zij zijn verricht vanuit dezelfde twee perspectieven als deze laatste onderzoeken, het perspectief van de criminele groepen en dat van de branches. Meer bepaald zijn deze lokale studies bedoeld om relif te geven aan het landelijke beeld, door te laten zien dat de variteit aan criminele groepen, aan criminele activiteiten, aan modi operandi en aan illegale inkomsten groter is dan op voorhand mag worden aangenomen. Bovendien kon op deze wijze meer en detail de invloed van de georganiseerde criminaliteit op een stad worden bestudeerd.

III.5.1. Het onderzoek in Amsterdam

In de tijd gezien werd het onderzoek dat in Amsterdam is ingesteld, in beginsel beperkt tot de ontwikkelingen en gebeurtenissen die zich sedert 1990 hebben voorgedaan. Maar om deze op hun juiste betekenis te kunnen inschatten, zijn zij ingekaderd in een schets van de evolutie van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam Het onderzoek te Amsterdam is gestart vanuit de politie. Ook in een stad als Amsterdam is zij immers de enige - haar achtergronden en de politile reactie erop inbegrepen - sedert de jaren zestig. overheidsinstelling die op meerdere niveau's en vanuit verschillende invalshoeken al jaren constant met georganiseerde criminaliteit wordt geconfronteerd, respectievelijk zich doorlopend actief op dit probleem richt. Maar hier komt bij dat zij, meer dan welke andere instelling ook, tevens onophoudelijk stuit op alle mogelijke vormen van georganiseerde criminaliteit, of het nu vrouwenhandel is of drugshandel. In het kader van dit onderzoek zijn als het ware de ogen en oren van het hele Amsterdamse politiekorps gebruikt om het object van onderzoek in beeld te brengen.

Maar het onderzoek is nu ook weer niet beperkt tot consultatie van de politie, zowel in de vorm van raadpleging van allerhande informatiebronnen als in de vorm van diepgaande gesprekken met rechercheurs die sleutelfuncties in het korps vervullen. Deels afhankelijk van de vraagstelling van het onderzoek, deels afhankelijk van onze eerste bevindingen, is ook contact gezocht met personen buiten de politie. Hierbij moet zowel worden gedacht aan representanten van de justitie, het stedelijk bestuur en de hulpverlening als aan vertegenwoordigers van bepaalde bevolkingsgroepen en sommige bedrijfstakken. Met hen is vooral gesproken over de indrukken die zij hebben van het probleem van de georganiseerde criminaliteit in de stad. Daarnaast zijn deze gesprekken aangegrepen om te bekijken in hoeverre het beeld dat de politie op grond van haar inzichten en ervaringen van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam heeft, spoort met de ideen die deze gesprekspartners hieromtrent koesteren. Bovendien zijn enkele gesprekken gevoerd met personen uit de onderwereld zelf.

Verder is op allerlei plaatsen binnen en buiten de politie ook naarstig gezocht naar allerhande gegevens die - zo mogelijk los van gericht optreden van politie, justitie en bestuur - iets zeggen over het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Men denke bijvoorbeeld aan gegevens omtrent de omvang en samenstelling van allochtone gemeenschappen en aan cijfermateriaal betreffende (vracht)autodiefstallen. Heel uiteenlopende zaken allemaal, maar wel zaken die op de ene of andere manier wel iets te maken (kunnen) hebben met de aard, omvang en ontwikkeling van (bepaalde vormen van) georganiseerde criminaliteit in deze stad.

Dat tenslotte ook gebruik is gemaakt van zowel het bestaande wetenschappelijk onderzoek als van persberichten en journalistieke reportages over de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam en haar bestrijding ligt voor de hand.

Het is belangrijk te stellen dat de Amsterdamse politie, net als de overige korpsen in ons land, geen duidelijk op schrift gesteld, algemeen beeld van de georganiseerde criminaliteit in de kast heeft liggen. Zo'n beeld is nooit vervaardigd. Wat er op centraal niveau wel voorhanden is, komt neer op het volgende. In de eerste plaats een reeks van grote en kleine analyses van personen en groepen die in de voorbije jaren om de n of andere reden de belangstelling van de centrale recherche hebben genoten. In de tweede plaats hele reeksen processen-verbaal betreffende onderzoeken die zijn ingesteld, naar bijvoorbeeld de (illegale) bedrijvigheden
van bepaalde groepen respectievelijk personen of naar de dood van personen die in verband kon worden gebracht met georganiseerde criminaliteit (liquidatie). En in de derde plaats berust er op centraal niveau natuurlijk de nodige 'zachte' informatie, CID-informatie. Deze drie bronnen zijn binnen het bestek van onze mogelijkheden op grote schaal aangeboord.

Het informatietekort op centraal niveau is enigermate opgeheven door het doen van nader onderzoek bij district II. Dit district (bureau Warmoesstraat) omvat de hele binnenstad. Dit onderzoek behelsde, kort gezegd, twee dingen. Aan de ene kant is met vrucht geprofiteerd van de indringende analyses die door de staf van dit district in het voorbije anderhalf jaar zijn vervaardigd aangaande een aantal (economische) sectoren en sociale problemen binnen haar werkgebied: horeca, sex-business, toerisme, drugshandel en illegalenproblematiek. Aan de andere kant is er behoorlijk wat achtergrondinformatie bekeken met betrekking tot een aantal criminele groepen die hetzij in het algemeen, hetzij op specifieke terreinen de scepter zwaaien binnen en buiten het Wallen-gebied.

III.5.2. Het onderzoek in Enschede, Nijmegen en Arnhem

Voor de studie van de situatie in de drie steden Enschede, Nijmegen en Arnhem is op een soortgelijke manier te werk gegaan als bij het onderzoek van de situatie in Amsterdam. Een aparte complicatie in deze studie was natuurlijk dat drie steden moesten worden onderzocht, met alle praktische problemen vandien. Elke stap in het onderzoek moest drie keer worden verricht, zo mogelijk op identieke wijze. Er is in elk geval nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zoveel mogelijk aan de hand van dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om onderlinge vergelijkingen mogelijk te maken. Ook in deze steden heeft de politie als uitvalsbasis gefungeerd. Dat wil echter niet zeggen dat alleen is afgegaan op datgene wat de politie te berde heeft gebracht. Voorafgaand aan de drie stadstudies zijn gesprekken gevoerd met het hoofd en teamleider van het IRT Noord- en Oost-Nederland en met het hoofd van de Afdeling Recherche Informatie Oost (ARI-Oost) van de CRI. Na de bestudering van het schriftelijke materiaal zijn afzonderlijke groepsgesprekken gehouden met de CID'ers van de drie korpsen en met politiemensen van allerlei diensten die al lang in de stad werkzaam zijn. Er zijn tevens aanvullende gesprekken gevoerd met andere politiemensen over bijzondere onderwerpen. Zo is onder meer dieper ingegaan op fraudeurs en hun modi operandi, op koppelbazerij, op milieuzaken, op corruptie bij de politie en het openbaar bestuur, op prostitutie en op Turkse groepen. Tevens zijn enkele misdaadanalisten geconsulteerd om onduidelijkheden in de dossiers op te helderen.

Naast de mondelinge interviews is voor deze lokale studie gebruik gemaakt van drie soorten schriftelijk materiaal van de politie. Voor de afgelopen vijf jaar zijn de analyses van de criminele groepen geraadpleegd die in de stad actief zijn (Enschede: 12; Nijmegen: 34 en Arnhem: 20), de processen-verbaal van opsporingsonderzoeken naar georganiseerde criminaliteit en de zachte informatie waarover de politie beschikt. Deze drie bronnen zijn zo uitgebreid en open mogelijk aan de onderzoekers ter beschikking gesteld. Voorts hebben de korpsen geregeld aanvullende analyses gemaakt voor onze rapportage. Tijdens het schrijven van de rapporten is verder met enige regelmaat een beroep gedaan op diverse politiemensen om bepaalde kwesties op te helderen. Hoewel de CBO-formulieren voor ons onderzoek ongeschikt waren, is daarvan wel gebruik gemaakt om het aantal corruptiezaken bij de korpsen na te gaan. Aangevuld met andere vertrouwelijke gegevens kon zo een goed beeld van het vrkomen daarvan worden gekregen. Behalve het vele materiaal van de politie is schriftelijke informatie verstrekt door andere instellingen en organisaties. Deze informatie was afkomstig van de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs, het GAK, het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, de plaatselijk vakbonden, de makelaardij, de gemeenten, de Kamers van Koophandel, Koninklijke Horeca Nederland (plaatselijke afdeling), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de afdelingen onderzoek van de gemeenten.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken