VII.2. De situatie op plaatselijk niveau

Juist omdat op landelijk niveau zo weinig zicht bestaat op de feitelijke toepassing van de betrokken contrastrategien is het noodzakelijk om ook op plaatselijk niveau te bezien wat in dit opzicht de situatie is.

VII.2.1. De situatie in Amsterdam

Het lijdt geen twijfel dat in Amsterdam in de voorbije jaren vooral door autochtone criminele groepen op enige schaal bijna alle mogelijke contrastrategien zijn toegepast om het optreden van de overheid tegen hun illegale activiteiten te obstrueren. Alleen van de inschakeling van invloedrijke derden zijn in de loop van het onderzoek geen duidelijke sporen aangetroffen.
Wat het gebruik van contra-observatie betreft hebben politie en justitie te Amsterdam tal van ervaringen opgedaan, gaande van het achtervolgen van observatie- en arrestatieteams, via het onderscheppen van allerlei berichtenverkeer (inclusief particulier telefoonverkeer), tot het runnen van informanten in de politie. Deze tegenacties moeten meer dan waarschijnlijk op het conto van enkele, vooral autochtone, criminele groepen worden geschreven. Opmerkelijk is wel dat hun uitvoering voor een belangrijk deel mogelijks tegen betaling werd en wordt toevertrouwd aan mensen die voortkomen uit de kring van scanner-freaks en techno-anarchisten. Een aantal van hen is enkele maanden geleden aangehouden. Om redenen die in het deelrapport over de situatie in Amsterdam verder zijn uitgewerkt is het minder gemakkelijk een beeld van de aard en omvang van het gebruik van intimidatie te geven dan het in eerste instantie lijkt. Zo valt niet altijd uit te maken of een bepaald telefoontje een poging tot intimidatie vormt of niet. Duidelijke vormen van intimidatie die zich in de voorbije jaren hebben voorgedaan, zijn: het naar huis brengen van rechercheurs; regelrechte bedreiging van politie- en justitie-ambtenaren in hun huiselijk omgeving of op hun werkplek - het weze het politiebureau, het paleis van justitie, of het huis van bewaring -; inbraken in woningen en overheidsgebouwen; het dreigen met ontvoering van politiemensen of met aanslagen tegen politiebureau's. De drie eerstgenoemde vormen van intimidatie worden in het algemeen toegeschreven aan autochtone groepen. Het zijn met name Joegoslavische bendes die de laatstgenoemde vorm van intimidatie hebben gehanteerd.

Corruptie is in Amsterdam bepaald niet een probleem dat zich alleen in de gelederen van de politie voordoet. Dit kan worden opgemaakt uit recente berichten over onderzoeken naar corruptief gedrag binnen het marktwezen (NRC-Handelsblad 1-11-1995) en binnen de stadsreiniging (Lagendijk, 1995). Maar het is wel zo dat in relatie tot georganiseerde criminaliteit hoofdzakelijk corruptieve gedragingen van politiemensen in het geding zijn. Van de 34 gevallen van politiecorruptie (in de jaren 1992-1995) die nader zijn onderzocht, waren er in elk geval 15 waarin een dergelijke relatie speelde. In de meeste van deze gevallen gaat het om corruptieve contacten met notoire drugshandelaren, die soms aantoonbaar uitliepen op de verschaffing van belangrijke informatie of de daadwerkelijke verlening van hand- en spandiensten bij de distributie van drugs en bij drugstransporten. Enkele andere gevallen speelden zich af in de sfeer van de prostitutie en de vrouwenhandel: een escortbureau tippen over komende politie-acties en het transport van vrouwen. Vermeldenswaard is dat allochtone politiemensen (7) sterk oververtegenwoordigd zijn in deze 15 gevallen. De verklaring voor deze bevinding moet waarschijnlijk worden gezocht in de loyaliteitsproblemen waarmee deze politiemensen te kampen hebben ten overstaan van het milieu waaruit zij afkomstig zijn. Het gaat hier dus om iets heel anders dan de (op onderzoek van de rijksrecherche gebaseerde) vermoedens van doelgerichte infiltratie van de Amsterdamse politie door toedoen van het voormalige militaire bewind in Suriname. De militaire leiders zouden met name via de Surinaamse minderhedencordinator geprobeerd hebben om niet minder dan 16 aanhangers het Amsterdamse korps binnen te sluizen. Overigens is ook in het onderhavige onderzoek niet gebleken van aanwijzingen dat in de top van de Amsterdamse politie corruptie aan de orde is. Wel moet belang worden gehecht aan de boodschap die hoofdcommissaris Nordholt in oktober 1993 wat abrupt de ether in slingerde, namelijk dat het risico bestaat dat criminele groepen, autochtone zowel als allochtone, rechtstreeks - via eigen leden - of onrechtstreeks - via invloedrijke derden - worden gerelateerd aan het politieke leven en op den duur deze relatie gaan benutten voor de behartiging van hun belangen. Met betrekking tot de inschakeling van de media hebben zich in Amsterdam de voorbije jaren diverse voorvallen voorgedaan die erop wijzen dat bepaalde belangrijke (autochtone) criminele groepen bereid zijn om ook dit middel toe te passen, met name via de dreiging met geweld tegen journalisten. Het voorbeeld dat evenwel het meest in het oog springt is dat van een journalist die akkoord ging met de voorwaarde van mensen uit een criminele groep dat hem de diskettes, gestolen bij politie en justitie, maar zouden worden overhandigd als er een voor haar welgevallig TV-programma zou worden gemaakt. De journalist in kwestie accepteerde deze voorwaarde, maar kreeg na de uitzending van het programma alsnog ruzie met de betrokken personen omdat hij klaarblijkelijk niet ver genoeg was gegaan in de discreditering van openbaar ministerie en politie. De ruzie die vervolgens ontstond, is uiteindelijk uitgemond in regelrechte bedreigingen aan het adres van de desbetreffende verslaggever.

VII.2.2. De situatie in Arnhem, Nijmegen en Enschede

Het onderzoek in de drie steden Arnhem, Nijmegen en Enschede heeft aan het licht gebracht dat hier tot nu toe eigenlijk slechts van twee contrastrategien gebruik is gemaakt, namelijk intimidatie en corruptie. Van manipulatie van de media en inschakeling van invloedrijke derden is in het geheel geen sprake. Van gerichte contra-observatie is slechts in n geval melding gemaakt.

Wat het gebruik van intimidatie betreft is er sprake (geweest) van drie duidelijke gevallen. In het eerste geval werd een officier van justitie bedreigd omdat de betrokken verdachten vonden dat hij een te zware sanctie vorderde. In het tweede geval liet een belangrijke drugsbende weten dat het hoofd van het opsporingsteam en
de betrokken rechter-commissaris en officier van justitie op hun dodenlijst stonden. Het derde geval speelt nog steeds: recent hebben politiemensen brieven ontvangen waarin kogels zijn gestopt. In termen van corruptie hebben er in de drie onderhavige steden ten eerste enkele gevallen gespeeld waarin autochtone politiemensen belangrijke informatie hebben laten lekken naar criminele groepen respectievelijk er met reden van zijn verdacht dit te hebben gedaan. Ten tweede hebben zich enkele gevallen voorgedaan waarin (aankomende) allochtone politiemensen in het geding waren. Zo werd op een gegeven moment ontdekt dat leerling-agenten deel uitmaakten van een (Turkse) criminele groep, dat een agent van Turkse origine door zulk een groep onder druk werd gezet om informatie te leveren, en dat Turkse misdadigers drie administratieve medewerksters, met een appl op hun verre familiebanden, benaderden voor het geven van inlichtingen. Ten derde zijn niet alleen enkele gevallen bekend geworden waarin douaniers ten voordele van drugshandelaren opzettelijk nalieten bepaalde containerladingen te controleren, maar ook enkele gevallen waarin bewaarders actief en passief waren betrokken bij het binnensluizen van drugs in een gevangenis. En tenslotte heeft zich hier in feite voltrokken wat in Amsterdam nog slechts in n enkel geval dreigde te gebeuren, namelijk dat twee raadsleden (n van Turkse en n van Koerdische afkomst) banden bleken te hebben met belangrijke Turkse heronehandelaren; een van hen gebruikte zijn huis als geheime bergplaats voor herone.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken