1.1. Het onderzoek dat werd verricht

Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van georganiseerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen in legale bedrijfstakken en nijverheden. En
tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie-fraude en kidnapping.

Om een beeld te kunnen geven van de autochtone groepen die zich aan deze criminaliteit schuldig maken, zijn - afgezien van de literatuurstudie - de volgende onderzoeksactiviteiten ontplooid. Ten eerste is aan de hand van gegevensbestanden die behoren bij de vier inventarisaties die de Afdeling Wetenschappelijke Recherche Advisering van de divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) sedert 1988 (1988, 1991, 1993 en 1995) heeft gemaakt van criminele groepen - actief in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit -, nagegaan welke kernleden van groepen in drie of vier van deze inventarisaties voorkomen. De gedachte was dat op deze manier een lijst zou worden verkregen van de personen die moeten worden gerekend tot de harde kern van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Vervolgens zou(den) dan bij elk van deze personen de groep(en) worden gedentificeerd waartoe zij volgens de gemaakte inventarisaties moeten worden gerekend. Er werd niet andersom gewerkt - eerst groepen selecteren en daarbinnen vervolgens vaste kernleden -, omdat personen in meerdere groepen voorkomen, groepen als zodanig van het tableau verdwijnen, groepen van samenstelling wisselen, enzovoort. Natuurlijk zitten aan een procedure als deze problemen - problemen van heel verschillende aard overigens. En van de (technische) problemen is dat wanneer er in een bepaald inventarisatiejaar tegen een bepaalde groep een zogenoemd embargo-onderzoek loopt, er veelal geen namen van de desbetreffende groepsleden worden opgegeven. Een andere, meer theoretische, kwestie betreft de betekenis van het feit dat iemand in meer dan drie inventarisaties wordt genoemd. Dit zegt zeker iets over de betrokkene, namelijk dat hij over een reeks van jaren wordt verdacht van betrokkenheid bij bepaalde criminele praktijken. Maar tot op zekere hoogte zegt het ook iets over het optreden van de overheid tegen hem: dat is uitgebleven of kennelijk niet effectief (genoeg) geweest. En met enig gevoel voor zwarte humor kan ook worden gesteld dat iemands voortdurende aanwezigheid in de inventarisaties een gevolg is van het feit dat hij tussentijds niet werd geliquideerd door voormalige medestanders danwel tegenstanders. Ondanks deze bezwaren is de betrokken lijst vervaardigd. Hierop prijkten de namen van 120 kernleden, allemaal mannen. Van 93 kernleden is Nederland het land van geboorte; de anderen zijn van heel verschillende origine: Turkse, Marokkaanse en andere achtergrond. Vervolgens zijn voor deze 93 personen de groepen gereconstrueerd waartoe zij volgens opgave van de politie behoren. Per persoon zijn de namen van andere groepsleden verzameld.

Maar namen van mensen en namen van groepen zeggen nog niet zoveel. Om zicht te krijgen op hun criminele activiteiten is er veel informatie nodig. Zeker wanneer dit uitzicht moet worden geconstrueerd aan de hand van het analyseschema dat in dit onderzoeksproject wordt gehanteerd. Dan moet er namelijk informatie worden verzameld over onder andere de samenstelling en organisatie van de groepen in kwestie, de criminaliteit waaraan zij zich concreet schuldig maken en de werkwijzen die zij hierbij hanteren, de besteding van de inkomsten die hun illegale activiteiten genereren, en hun houding ten aanzien van de overheid. Onze hoop was dat bij de CRI voldoende informatie over de betrokken personen/groepen zou zijn om al deze aspecten van hun criminele bedrijvigheid in beeld te kunnen brengen. Maar dit bleek al direct niet het geval te zijn. De informatie die over de eerste 93 personen bij de CRI voorhanden is, is buitengewoon wisselvallig - zowel naar omvang als naar kwaliteit. Het zou te ver gaan om te beweren dat zij niets voorstelt - want dat is in een beperkt aantal (ook belangrijke) gevallen niet zo -, maar in de meeste gevallen is zij, voor welk doel dan ook, alleen bruikbaar als zij kan worden ingebed in de gegevens die lokaal op grond van het nodige onderzoek voorhanden zijn. Over de oorzaken van deze situatie zou een heel vertoog te schrijven zijn. Laat hier slechts gezegd zijn dat zij gaan van de positie die de CRI in het Nederlandes politiebestel bekleedt tot problemen met de technische aansluiting van bepaalde korpsen op de landelijke informatiesystemen. Deze problemen hebben ons doen afzien van het aanvankelijke voornemen om ook over de andere leden van de betrokken groepen (bij elkaar nog eens zo'n 450 personen, omdat van elke groep 6 kernleden worden geregistreerd) bij de CRI de beschikbare informatie te verzamelen.

Echter, niet helemaal. Om de proef op de som te nemen is nagegaan welke (van de 93) personen behoren tot criminele groepen die in 3 of 4 inventarisaties als hoog-georganiseerd zijn bestempeld; een adequaat beeld van juist deze groepen is in het kader van dit onderzoeksproject immers van het grootste belang. Zulke groepen zijn - in het algemeen - groepen die voldoen aan 6, 7 of 8 van de (8) criteria die door de CRI worden gehanteerd om te kunnen spreken van georganiseerde criminaliteit. Deze criteria zijn de volgende: een hirarchische structuur met een min of meer vaste taakverdeling, intern sanctiesysteem, geweld tegen personen binnen het criminele milieu, witwassen van geld, criminele contacten met overheidsfunctionarissen of met personen uit overigens legale bedrijven, gebruik van dekmantelfirma's, langere periode waarin activiteiten zijn ontplooid, en betrokkenheid bij het plegen van meerdere soorten delicten. Het aantal personen dat behoort tot groepen die volgens het grootste deel van deze criteria in 3 of meer inventarisaties als hoog-georganiseerd uit de bus komen, bleek 7 (van de 93) te zijn. Om overbodig werk te voorkomen, is allereerst voor de (alfabetisch gesproken) eerste van deze personen de informatie bij elkaar gebracht betreffende de (andere) personen die
deel uitmaken van zijn groep(en). Toen bleek dat de omvang en kwaliteit van deze informatie al even wisselvallig waren als die van de informatie over de eerdergenoemde 93 personen, is er vanaf gezien om ook nog de informatie bij elkaar te zoeken over de leden van de groep(en) waartoe de andere 6 personen worden gerekend. Niettemin is hierna wel gebruik gemaakt van de informatie welke over die ene persoon en de groepen waartoe hij wordt gerekend, is verzameld. En wel om, bij wijze van voorbeeld, een van de bovenlokale netwerken te schetsen die zich in Nederland tussen de top en de basis van de georganiseerde criminaliteit bewegen.

Ten tweede zijn ook voor dit onderzoek vele van de rapportages in totaal 538 - geraadpleegd die op verzoek van de onderzoeksgroep door de regionale politiekorpsen naar de CRI zijn gestuurd. Het betreft hier rapportages die sedert 1990 zijn vervaardigd over de samenstelling en activiteiten van criminele groepen die door de desbetreffende korpsen worden gerekend tot de groepen die, in termen van georganiseerde criminaliteit of groepscriminaliteit, enige betekenis hebben. Als bron van onderzoek bleek deze collectie rapportages evenwel ook niet probleemloos te zijn. Een van de problemen is dat de korpsen heel verschillend op het verzoek hebben gereageerd: het ene korps stuurde zowat alle stukken in die mogelijk van nut konden zijn, het andere korps beperkte zich tot de aanlevering van de processen-verbaal betreffende enkele onderzoeken of tot de schriftelijke aanduiding van groepen waartegen onderzoek werd/wordt verricht. Al deze rapportages tezamen geven geen compleet beeld van de autochtone criminele groepen die in Nederland actief zijn. En het tweede probleem, is dat de kwaliteit van de betrokken rapportages - hun informatiegehalte - zr uiteenloopt. Dit heeft alles te maken met de aard van de rapportages die zijn toegezonden. Die varieert van niet veel meer dan simpele analyse-schema's tot en met hele onderzoeksdossiers, met alles wat daartussen zit: beschrijvingen van onderzoeken, uitgewerkte portretten van bepaalde misdadigers, processen-verbaal van concrete onderzoeken, etcetera. Niettemin is een deel van deze rapportages - de meest informatieve natuurlijk compositie van het landelijke beeld van de top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Anderzijds - toch gebruikt om dit rapport te vervaardigen. Enerzijds zijn diverse rapportages aangewend voor de zijn de rapportages die werden toegestuurd door de regionale politiekorpsen West- en Midden-Brabant, Rotterdam en Groningen aangewend voor een beschrijving van de basis van de autochtone georganiseerde criminaliteit in de betrokken politieregio's. De redenen waarom deze rapportages nader zijn bekeken, worden in de inleiding van hoofdstuk 5 toegelicht.

Gelet op het vorenstaande is het - in de derde plaats - niet verwonderlijk dat in een aantal belangrijke gevallen nader onderzoek is verricht bij die politiekorpsen waar het meeste bekend is over de criminele groepen in kwestie. Dit onderzoek hield in het algemeen twee dingen in: bestudering van stukken enerzijds en gesprekken met politieen justitie-ambtenaren anderzijds. Deze werkwijze is met name gebezigd bij de beschrijving van de zeven groepen die - hierna - moet dienen om een kwalitatief beeld te geven van de top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Om elk misverstand meteen uit te sluiten: dit zijn niet de zeven personen waarvan eerder reeds sprake was (die na selectie overbleven van de aanvankelijke 93 personen). Het gaat in dit verband echter om zeven groepen waartegen in de voorbije jaren en, ten dele, ook nog op dit moment omvangrijke, langdurige opsporingsonderzoeken (hebben ge-)lopen. De keuze van deze groepen is niet alleen gemaakt op grond van het feit dat er, dankzij die (lopende) onderzoeken, naar verhouding veel informatie over beschikbaar is, maar ook op grond van het feit dat zij in elk geval door politie en justitie worden gerekend tot de top van de georganiseerde criminaliteit. Graag zouden wij meer top-groepen hebben bestudeerd, maar bij de huidige stand van de informatievoorziening op nationaal niveau is onmogelijk te bepalen hoeveel en welke groepen tot de top kunnen worden gerekend.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken