10.13 Sturing en controle

10.13.1 Openbaar ministerie

A. Versterking

De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is niet alleen gebaat bij uitbreiding van de politie, maar zeker ook van het openbaar ministerie. Wil het openbaar ministerie daadwerkelijk gezag over de politie uitoefenen en adequaat zijn strafvorderingstaak uitoefenen, dan is niet alleen kwalitatieve, maar ook kwantitatieve versterking nodig.

B. Reorganisatie

De reorganisatie van het openbaar ministerie dient spoedig haar beslag te krijgen. Van groot belang is absolute duidelijkheid over de positie en bevoegdheden van de hoofdofficieren van justitie en het College van procureurs-generaal. Niet oneigenlijke beheerstaken, maar daadwerkelijke gezagsuitoefening over de politie is voor het openbaar ministerie wezenlijk. Het uitgangspunt van het openbaar ministerie in het gezag over de politie dient te zijn dat het doel de middelen niet heiligt. Verantwoorde beslissingen kunnen slechts worden genomen op basis van kennis en inzicht in de politiepraktijk.

Bij de reorganisatie volgens het plan van aanpak zal rekening moeten worden gehouden met de gebleken tekortkomingen in de organisatie, de werkwijze en het functioneren van (leden van) het openbaar ministerie. Mogelijke veranderingen van functie voor individuele leden van het OM dienen daarbij te worden overwogen. Binnen het OM dienen officieren, hoofdofficieren en leden van het College van procureurs-generaal zowel adequate juridische vermogens als voldoende kennis en vaardigheden te bezitten om het gezag over de politie daadwerkelijk inhoud te geven. Het is daarbij noodzakelijk om aan de verschillende genoemde functies ook specifieke benoemingsvereisten te verbinden.

C. College van procureurs-generaal

Het College van procureurs-generaal moet toestemming geven voor het inzetten van een aantal opsporingsmethoden die een zware inbreuk op de grondrechten van burgers inhouden. De minister kan besluiten van het College terzake te niet doen als hij het daaruit voortvloeiende gebruik van opsporingsmethoden onrechtmatig of onverantwoord oordeelt. Het College dient jaarlijks een compleet overzicht van gebruikte methoden aan de minister ter hand te stellen, waarna de Kamer wordt genformeerd. De Centrale toetsingscommissie verdwijnt in haar huidige vorm. Het College van procureurs-generaal kan zich laten adviseren door een adviesraad zoals de Centrale toetsingscommissie, zonder eigen bevoegdheid.

D. Taakomschrijving

De functies van recherche-officier, zaaksofficier, kernteamofficier, zwacri-officier, fraudeofficier en milieu-officier dienen een taakomschrijving te krijgen die duidelijkheid verschaft over hun afzonderlijke taken en de afstemming daartussen. Deze taakomschrijvingen dienen te worden gebaseerd op een landelijke richtlijn.

E. Het CBO

Het cordinerend beleidsoverleg dient zich meer toe te leggen op een kwalitatieve analyse van de georganiseerde criminaliteit. Het dient zich niet langer te beperken tot het maken van kwantitatieve schema's.

10.13.2 Rechters-commissarissen

A. Rol rechter-commissaris


In de normeringsvoorstellen van de commissie krijgt de rechter-commissaris een belangrijker taak dan voorheen. Deze principile keuze vereist een getalsmatige en inhoudelijke versterking van het rechter-commissariaat. De rechter-commissaris moet bereid zijn een actievere toetsende rol op zich te nemen dan tot op heden het geval is.

B. Functie-eisen

Naar het oordeel van de commissie dienen meer ervaren rechters deze functie uit te oefenen, mogelijk ook voor langere tijd dan nu het geval is. In overleg met de rechtbanken dienen hiervoor extra faciliteiten te worden geschapen. De werkomstandigheden van de rechter-commissaris vragen eveneens dringend om verbetering.

C. Toetsing

De rechter-commissaris dient geen verlengstuk van de officier van justitie te worden. Hij toetst het gebruik van voorgestelde opsporingsmethoden. Hij motiveert zijn beslissingen. Binnen het gerechtelijk vooronderzoek dient hij overzicht te houden over alle opsporingshandelingen, ook in de zogenaamde parallelle trajecten. Nieuwe wetgeving zal de rechter moeten brengen tot een actievere toets van de rechtmatigheid van gebruikte opsporingsmethoden.

10.13.3 De korpsbeheerders en de korpsleiding

A. Korpsbeheerders

Korpsbeheerders dienen actief hun beheersverantwoordelijkheid voor het gebruik van opsporingsmethoden uit te oefenen. Zij zijn ten volle verantwoordelijk voor de beheerstaak. Zij dienen door de korpschef ook genformeerd te worden over het beleid terzake binnen de korpsen.

De verantwoordelijkheid voor de CID geldt daarbij even zwaar als die voor alle andere onderdelen van de politie. Korpsbeheerders dienen zich bewust te zijn dat de politie te zeer in een bestuurlijk vacum opereert. De sturing van en het toezicht op de politie in de opsporing is niet alleen een kwestie van het justitiel gezag, maar ook een bestuurlijke verantwoordelijkheid die ten volle moet worden gedragen. Dat vereist ook dat de korpsbeheerders op de hoogte dienen te zijn van de hoofdlijnen van belangrijke opsporingsonderzoeken en van te hanteren opsporingsmethoden. Zij dienen de toepassing hiervan te beoordelen tegen de achtergrond van hun verantwoordelijkheid voor de personeelszorg en de integriteit van het politieapparaat. Indien over de toepassing van opsporingsmethoden een geschil bestaat tussen hoofdofficier en korpsbeheerder, dient een conflictbeslechtingsregeling, naar analogie van de regeling in de Politiewet uitkomst te bieden. Bij de evaluatie van de Politiewet, dient expliciet aandacht besteed te worden aan het gebrek aan democratische controle op het beheer door korpsbeheerders.

B. Korpschefs

Aan het daadwerkelijk leiding geven aan de opsporingstaken van de politie heeft het de korpschefs lange tijd ontbroken. Een recherche-achtergrond was geen prae voor benoeming tot korpschef. De korpschefs dienen zich nadrukkelijker te bemoeien met de kwaliteit van hun recherche. De samenwerking tussen de verschillende regio's op dit vlak heeft veel te leiden gehad van de verstoorde verhoudingen aan de top van de politie. Dit moet worden doorbroken. De ministers en de korpsbeheerders zullen de gebleken tekortkomingen dienen te betrekken bij hun personeels- en benoemingenbeleid. Voor zowel de huidige als een nieuwe generatie korpschefs geldt dat zij zich dienen te voegen in ondergeschiktheid aan het gezag, bereid moeten zijn te investeren in samenwerking en ook buiten de incidenten moeten willen sturen op de opsporing en de kwaliteit van de recherche.

10.13.4 De ministeries

A. De minister van Justitie

De minister van Justitie blijft, ook na de wettelijke reorganisatie van het openbaar ministerie, te allen tijde politiek verantwoordelijk voor het doen en laten van het openbaar ministerie en voor de gehanteerde
opsporingsmethoden. Hij dient derhalve genformeerd te worden en genformeerd te zijn. De minister moet altijd de bevoegdheid en de mogelijkheid hebben om in te grijpen indien naar zijn oordeel het gebruik van opsporingsmethoden onverantwoord of onrechtmatig is. Zowel het openbaar ministerie als het departement van Justitie dient zich hiernaar te gedragen.

B. Het ministerie van Justitie

Binnen het ministerie van Justitie dient een duidelijk aanwijsbare directie te zijn die zorgt voor de informatievoorziening en advisering over opsporing en opsporingsmethoden.

C. Tipgeldregeling

In de ministerile regeling voor de CID-en dienen nadere voorwaarden voor de aanvraag en uitkering van tipgelden te worden opgenomen.

D. Controle

De minister van Justitie doet jaarlijks vertrouwelijk via de vaste commissie voor justitie verslag aan de Kamer over gebruikte opsporingsmethoden en door de kernteams verrichte en te verrichten onderzoeken.

E. College procureurs-generaal

Het college van procureurs-generaal stelt de prioriteiten voor de kernteams op; de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken worden tevoren genformeerd. Hetzelfde geldt voor de kwalitatieve analyse van de georganiseerde criminaliteit en daaruit voortvloeiende prioriteiten voor het beleid.

F. Minister van Binnenlandse Zaken

De minister van Binnenlandse Zaken is medeverantwoordelijk voor de kaders waarbinnen opsporingsmethoden worden toegepast.

10.13.5 Tweede Kamer

A. Controle

De Tweede Kamer dient de controle op het functioneren van het openbaar ministerie en de politie met betrekking tot opsporingsmethoden te verbeteren. Daartoe moet jaarlijks verslaglegging terzake van de minister van Justitie besproken worden. Dat geldt evenzeer de analyse van de georganiseerde criminaliteit, zoals hierboven beschreven.

B. Wetgeving

Bij de beoordeling van wetgeving dienen de samenhang met de praktijk en de gevolgen van de wetgeving voor de rechtsstaat meer dan in het verleden betrokken te worden.

C. Commissie IVD

De commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten komt geen rol toe bij de beoordeling van bijzondere opsporingsmethoden. De praktijk waarbij de commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten gebruikt wordt voor geheim overleg om lekken te voorkomen, dient een halt te worden toegeroepen. Vertrouwelijk overleg terzake dient plaats te vinden binnen de commissies voor Justitie en Binnenlandse Zaken.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken