TEN GELEIDE

De parlementaire enqutecommissie opsporingsmethoden presenteert hierbij haar eindrapport Inzake opsporing.
Het rapport beschrijft de georganiseerde criminaliteit, de opsporingsmethoden van justitie en politie en de organisatie van de opsporing in Nederland. Het is de neerslag van een jaar onderzoek. De conclusies en aanbevelingen van dit rapport geven een duidelijk antwoord op de hoofdvraag in deze enqute: wat er moet, wat er mag en wat er niet mag bij de opsporing en bestrijding van georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het is hoog tijd dat iedereen weet waar men aan toe is.

Bij de opsporing en bestrijding van georganiseerde criminaliteit blijkt te vaak gezondigd tegen de gulden regel: geen bevoegdheid zonder verantwoordelijkheid, geen verantwoordelijkheid zonder verantwoording. De normstelling is onvoldoende, in de organisatie is onduidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is en het openbaar ministerie heeft te weinig gezag over de politie. Daarom spreken wij van een crisis in de opsporing. De IRT-affaire heeft meer schade aangericht dan de commissie bij haar aantreden voor mogelijk hield. Om die schade te herstellen moesten de feiten boven water komen. Tonnen drugs zijn Nederland binnengekomen onder regie van politie en justitie. De CID-Kennemerland kon zich ontwikkelen tot een staatje in de staat. Belangrijker nog is vast te stellen waar de verantwoordelijkheden lagen en waarom de zaak zo lang heeft doorgeziekt. Op basis van dit rapport kan en moet de IRT-strijdbijl nu begraven worden om een nieuwe start te maken. De enqute was meer dan een IRT-enqute.

Gezag en vertrouwen moeten worden hersteld. Er moet veel veranderen in regels, persoonlijke verhoudingen, gedragingen en opvattingen. De verhoren van de enqutecommissie hebben dat naar onze mening treffend aangetoond. De crisis in de opsporing gaat diep. Zij raakt de legitimiteit van de rechtshandhaving. Eenvoudige oplossingen zijn dus niet voorhanden. Nieuwe regels blijven papier zonder het bewustzijn dat rechtmatige, effectieve en verantwoorde opsporing in de democratische rechtsstaat voorwaarde is voor een verantwoorde bestrijding van georganiseerde criminaliteit.

De commissie vraagt de Kamer een oordeel over de aanbevelingen te geven.
Wat moet er gebeuren?
De wetgever moet betere normen stellen. Het parlement moet zijn taak als controleur en medewetgever zorgvuldiger uitoefenen.
De rechter zal zich, mede op grond van betere normering, actiever met de controle op de opsporing bezig moeten houden. De rechter-commissaris krijgt daarin een belangrijker taak die hij ten volle zal moeten uitoefenen.

Het openbaar ministerie moet het gezag over de opsporing volledig uitoefenen. De minister van Justitie draagt daarvoor de politieke verantwoordelijkheid, zonder uitzondering.
De conclusies en aanbevelingen van dit rapport moeten volledig betrokken worden bij de reorganisatie van het openbaar ministerie. De juiste officier dient op de juiste plaats te zitten. De beheerders moeten hun beheersverantwoordelijkheid nemen. De politie moet weten dat zij in een democratische rechtsstaat nooit buiten het gezag en beheer van openbaar ministerie en bestuur kan werken. De soms diepe kloof tussen te afstandelijke gezagsdragers en de werkelijkheid van de rechtshandhaving dient te worden gedicht.

De commissie beveelt geen nieuwe reorganisatie van het politiebestel aan. Maar ook de politie mag de conclusies en aanbevelingen van dit rapport niet laten passeren. Wat geldt voor het openbaar ministerie geldt voor de politie. De crisis in de opsporing is niet op te lossen zonder dat de politie beter gaat werken. De politiek verantwoordelijken moeten de oude en nieuwe generatie van leidinggevenden bij de politie
doordringen van de noodzaak van samenwerking, vertrouwen en verantwoorde bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Goed rechercheren volgens de regels kan en moet synoniem zijn met effectieve bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

De commissie is verantwoordelijk en staat in de schijnwerpers, maar commissieleden zijn nergens zonder staf. In twee personen, de griffier Nicolle Coenen en de secretaris Erwin Muller, wil de commissie de hele staf en de adviseurs danken voor hun fabelachtige inzet. Vermeld zij ook de warme gastvrijheid van de Eerste Kamer, waar de commissie meer dan een jaar gewerkt heeft.

Namens de commissie,
M. van Traa
voorzitter


volgende         inhoudsopgave en zoeken