4.6 Beoordeling


De commissie heeft geconstateerd dat verschillende observatiemethoden geen uitdrukkelijke wettelijke basis hebben. Dwangmiddelen als het tappen van gegevensverkeer, het onderzoek in geautomatiseerde werken en de postvang zijn wel in de wet geregeld. Gelet op de nauwkeurige wettelijke normering van bepaalde dwangmiddelen en het ontbreken van normering van andere opsporingsmethoden is het beeld onevenwichtig. Voor het gebruik van bepaalde niet wettelijk geregelde opsporingsmethoden is in de rechtspraak een aanzet tot nadere normering gegeven. De jurisprudentie heeft voorwaarden gesteld aan het gebruik van de verschillende observatiemethoden. Noot In een enkel geval, zoals het inkijken, bestaat een interne richtlijn die als juridische basis wordt gehanteerd voor de inzet van de observatiemethode.

Naar de stand van het huidig recht is naar het oordeel van de commissie te veel discussie mogelijk over de vraag of de inzet van bepaalde observatiemethoden rechtmatig is. Het punt is waar bij observatie sprake kan zijn van een inbreuk op de fundamentele rechten van de burger zonder dat daarvoor een specifieke wettelijke basis bestaat. Bij langdurige observatie is dat volgens de commissie het geval. Zonneklaar is dat het in de praktijk geconstateerde direct afluisteren en de semi-inkijkoperatie (meeliften) in een woning onrechtmatig zijn, tenzij sprake is van een noodtoestand. Het gebruik van niet in het strafdossier opgenomen tapgegevens door de CID is begrijpelijk, maar naar het huidige recht evenzeer onrechtmatig. Politie en justitie zijn van oordeel dat deze observatiemethoden noodzakelijk zijn voor een effectieve opsporing.

Er bestaan geen eenduidige criteria wanneer welke observatiemethode door wie mag worden gehanteerd. De commissie is van oordeel dat nadere normering gewenst is, mede omdat door het verrichten van observatiewerkzaamheden grondrechten (en vooral het grondrecht op privacy) kunnen worden aangetast. Bij direct afluisteren en inkijken is naar het oordeel van de commissie sprake van een ernstige inbreuk op het privacyrecht van burgers of van de vrijheid die in het verlengde daarvan ligt. Bij de andere vormen van observatie is het mogelijk dat inbreuk gemaakt wordt op privacy van burgers. Normering biedt politie en justitie expliciet omschreven mogelijkheden om deze methoden te hanteren.

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken politie- en justitiefunctionarissen zijn onduidelijk. De inzet van observatiemethoden was tot voor kort het monopolie van de politie. Daar kwam meestal geen officier van justitie aan te pas. Recent is wijziging gekomen in de bemoeienis van het OM. Ook waren de criteria op basis waarvan een beslissing werd genomen zeer diffuus. Het gebrek aan sturing van de politie door het OM acht de commissie onwenselijk. Het OM dient in ieder geval op de hoogte te zijn van het gebruik van deze methoden. Voor bepaalde vormen van observeren is naar het oordeel van de commissie expliciete voorafgaande toestemming van een officier van justitie noodzakelijk.

Van enige controle achteraf door het OM op het gebruik van deze observatiemethoden was nauwelijks sprake. De politie vertelde het OM weinig over de gehanteerde observatiemethoden. Of er informatie werd gegeven, was vooral afhankelijk van de voorkeur van de betrokken politiefunctionaris. Officieren van justitie vroegen sporadisch naar het gebruik van deze methoden. De commissie meent dat een meer intensieve toetsing van het gebruik van deze methoden door het OM noodzakelijk is. De rechter moet tevens achteraf kunnen controleren welke methoden zijn gebruikt en op welke wijze zij zijn ingezet. De verslaglegging van de inzet van het merendeel van de observatiemethoden is zeer gebrekkig. Slechts met veel moeite kan gereconstrueerd worden welke observatiewerkzaamheden zijn verricht. In enkele gevallen had dat negatieve gevolgen voor de effectiviteit van de opsporing. Een adequate registratie is naar het oordeel van de commissie een essentile voorwaarde voor een verantwoorde opsporing. Te vaak is naar het oordeel van de commissie het gebruik van observatiemethoden zoals inkijkoperaties, videocamera's, scanners, geheim gehouden. De rechter, de verdediging en soms het OM hadden te weinig inzicht in het gebruik van deze observatiemethoden.

Over het verantwoord zijn van de observatiemethoden valt moeilijk in algemene zin uitspraken te doen. Dat is sterk afhankelijk van de concrete gevallen. De inzet van niet wettelijk geregelde opsporingsmethoden is niet beperkt tot de onderzoeken naar zware, georganiseerde criminaliteit. Zo vindt met name de inzet van foto- en videoapparatuur plaats bij allerlei criminaliteit, varirend van burenruzies tot autokraken en woninginbraken. In iets mindere mate geldt dit ook voor plaatsbepalingsapparatuur.

In gevallen van georganiseerde criminaliteit wordt inzet van observatiemethoden al gauw proportioneel geacht. Als het bij een inbraak qua ernst van het delict is toegelaten, dan toch zeker ook bij zware, georganiseerde criminaliteit, zo wordt geredeneerd. Wat voor proportionaliteit geldt, geldt ook voor de subsidiariteitstoets. Gelet op de problemen die gebruikelijk zijn bij onderzoek naar criminele organisaties wordt niet snel gezegd dat eerst andere middelen moeten worden ingezet. De combinatie van de verschillende observatiemiddelen maakt dat er zicht op de organisatie ontstaat. Het voorgaande brengt met zich mee dat de toepassing van deze methoden bij georganiseerde criminaliteit min of meer standaard is. De effectiviteit van de observatiemethoden is moeilijk te bepalen. Sommigen stellen dat de wettelijke dwangmiddelen voldoende mogelijkheden bieden, anderen menen dat het voor een effectieve opsporing noodzakelijk is om steeds nieuwe observatiemethoden te hanteren. De commissie meent dat het gebruik van verschillende observatiemiddelen noodzakelijk is voor een effectieve opsporing. De recente geschiedenis heeft
getoond dat het gebruik van onvoldoende genormeerde observatiemethoden de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit kan schaden (zie de zaak Henk R.). Een voldoende normering is niet alleen een noodzakelijke voorwaarde voor de bescherming van de rechten van burgers, maar ook voor een effectieve opsporing. In hoofdstuk 10 geeft de commissie haar oordeel over welke observatiemethoden nader genormeerd moeten worden en welke observatiemethoden zij onwenselijk acht.

Observatie is een noodzakelijke methode bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De commissie is van oordeel dat politie en justitie voldoende mogelijkheden moeten hebben om met behulp van observatiemiddelen gegevens te verzamelen. De commissie is echter tevens van oordeel dat de observatiemethoden zowel inhoudelijk als procedureel goed genormeerd moeten worden.


vorige         inhoudsopgave en zoeken