5.3 Bevindingen

5.3.1 Werving en registratie

Informanten worden vaak geworven als zij als verdachten met de politie in aanraking zijn geweest. In andere gevallen melden zij zich spontaan aan. Ook zijn er informanten die benaderd worden door de CID. Het komt voor dat er ook buitenlandse informanten worden gerund. Deze worden meestal geworven door Nederlandse liaison officers in het buitenland en indien zij interessant zijn Nederlandse zaken worden zij bij een RCID gentroduceerd .

Van elke informant wordt bij de CID een informantendossier aangelegd. De inhoud van deze informantendossiers varieert sterk. Soms bevatten ze uitgebreide informatie over de informant zoals de achtergronden, activiteiten, verschafte inlichtingen en betalingen, soms slechts enkele kerngegevens zoals naam, adres en telefoonnummer. Er zijn geen richtlijnen die bepalen welke informatie over informanten moet worden opgeslagen.

Niet iedereen die informatie aan de CID geeft wordt geregistreerd als informant. Bij de beslissing of iemand al dan niet als informant wordt ingeschreven is cruciaal het antwoord op de vraag of de identiteit van de informant beschermd moet worden. Als dat het geval is, volgt inschrijving als informant, ook als het een incidentele tipgever betreft.

Het is onduidelijk wie de bevoegdheid heeft om te beslissen of iemand als informant wordt ingeschreven. Feitelijk is de CID-chef degene die informanten inschrijft, op voorspraak van de CID-rechercheurs. Schoning van de informantendossiers vindt in de praktijk weinig plaats. Hierover is ook geen regeling getroffen. Ingeschreven informanten zijn bijna altijd afkomstig uit het criminele milieu. De veronderstelling is dat criminelen over betere informatie omtrent strafbare feiten beschikken dan anderen. Informanten die onbetrouwbaar zijn gebleken voor de politie, worden op een zwarte lijst geplaatst die door de CRI wordt bijgehouden.

De heer Paulissen:
Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van de informanten crimineel. Zij pleegden nauwelijks strafbare feiten en hadden niet ergens echt actief in deel. Toch wisten zij redelijk veel van datgene wat zich afspeelde. Je ziet in die jaren een verandering. Er ontstaat zoiets van, omdat men natuurlijk ook weet dat er met informanten wordt gewerkt: als je iets wilt weten, doe je dus mee. Dat betekent bijna per definitie dat de informanten vervolgens in een rol kwamen waarin zij actief in bepaalde constructies of actief in bepaalde handelingen, ook strafbare handelingen, betrokken werden. Dus dan ga je een informant een zaak in sturen. Je maakt goede afspraken. Hoe zwaarder zijn zaak, hoe meer vertrouwen je moet hebben in de informant.
De voorzitter:
Dus hoe meer strafbare feiten hij pleegt, hoe meer vertrouwen je in hem moet hebben?
De heer Paulissen:
Absoluut. Stel dat een informant een wat actievere rol gaat spelen binnen zo'n organisatie. Dat doet ik niet met een informant die ik niet ken, die ik nooit heb kunnen controleren.
Informanten zijn in mijn ogen nooit 100% stuurbaar. Het is een illusie om mensen voor te schilderen: luister, dit is het scenario en dit gebeurt er. Wat je moet doen, is duidelijke afspraken met die man maken: dit zijn de kaders waarbinnen jij opereert met dekking van politie en justitie, als jij daarbuiten gaat, zijn de problemen en de effecten daarvan ook voor jezelf, als wij je buiten die kaders op een strafbaar feit betrappen waarover wij vooraf met jou geen afspraken hebben gemaakt, dan ga je daarmee gewoon het strafrechtelijke circuit in. Dus je probeert de stuurbaarheid wel te vergroten, maar op 100% moet je nooit rekenen. Je moet altijd wantrouwend
blijven ten opzichte van hetgeen zo'n informant voor je doet. Dat is het spel. En die onzekerheid moet je meenemen. Noot
In enkele gevallen staan ook niet-criminele burgers als informant ingeschreven: omwonenden, familieleden en vriendinnen van criminelen, bewakingspersoneel, journalisten, advocaten, accountants, garagehouders, autoverhuurders. Het streven om informanten uit de bovenwereld te werven staat echter nog in de kinderschoenen.

De voorzitter:
U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om journalisten als informant te gaan gebruiken.
De heer Paulissen:
Ja.
De voorzitter:
Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
De heer Paulissen:
Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat onze korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te ver gingen. Noot
Bij enkele RCID-en is geconstateerd dat politiemensen uit andere regio's als informant waren ingeschreven. Dat had tot doel de bron af te schermen. Met het inschrijven van politiemensen als informant wordt voorkomen dat zij in het openbaar getuigenis moeten afleggen. Het bergt echter het risico in zich dat informatie op deze wijze opgewaardeerd kan worden. Inmiddels zou het nauwelijks meer voorkomen dat politiemensen ingeschreven worden als informant.

De voorzitter:
Hebt u politiemensen als informant ingeschreven?
De heer Mosterd:
Niet meer. Dat niet meer geldt vanaf het moment dat ik er kwam. Daarvoor was er al het een en ander gepasseerd. Toen was het allemaal net geschoond. Voor die tijd stonden er PS'ers...
De voorzitter:
Pseudo-kopers.
De heer Mosterd:
...of mensen van het arrestatieteam als informant ingeschreven.
De voorzitter:
Tot wanneer is dat gebeurd?
De heer Mosterd:
Dat was voor mijn tijd. Ik heb bij wijze van spreken de laatste zelf eruit gehaald. Ik ben wat dat betreft met een schone lei begonnen. Noot
De voorzitter:
Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad, op zo'n manier dat het geen schade kan doen.
De heer Van Steeg:
Nu, een informant die gezien heeft dat er in een bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die informant het gezien heeft. De informant weet het en de verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de informant in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het moment dat de informant deze informatie ter beschikking stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze informatie van die informant af komt. Bij het toepassen van deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie toepassen.
De voorzitter:
Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere steden liet terugkomen?
De heer Van Steeg:
Nee.
De voorzitter:
Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij het allebei doen, heb je twee bronnen.
De heer Van Steeg:
Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet, in ieder geval.
De heer Vos:
Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een zwaarder kaliber te geven.
De heer Van Steeg:
Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de informatie opmaken en dat deze de (waarderings)codering meekrijgt die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen, want wij hebben contact met de informant. Die krijgt die en die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de andere regio. De andere regio neemt die waardering over - ik vind in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af - en deze waardering komt uiteindelijk bij de tactische recherche terecht.
De voorzitter:
Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft plaatsgevonden?
De heer Van Steeg:
Nee.
De voorzitter:
Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.

De heer Van Steeg:
Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd: opwaardering via het CRI of zo, of via het buitenland. Nu, dat is voor mij echt waanzin. Noot
Het is de bedoeling dat alle informanten worden aangemeld bij de landelijke CID. Tot voor kort meldde een groot aantal CID-en informanten niet aan. Inmiddels hebben alle CID-en hun informanten gemeld. Melding vond niet altijd plaats omdat CID-en met het oog op de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen die bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk willen houden.

5.3.2 Anonimiteit en bescherming

De CID houdt ten koste van nagenoeg alles de identiteit van de informant geheim. De CID doet een informant dan ook de toezegging van anonimiteit. Dit uitgangspunt beheerst al het handelen van de CID-rechercheurs. Ook als dat betekent dat een bepaald opsporingsonderzoek zal mislukken; de identiteit blijft geheim. Een voorbeeld daarvan is de behandeling van de Ramola-zaak bij de rechtbank Rotterdam. Bij de politie bestaat de vrees dat zij in de toekomst geen informatie meer krijgt als zij de identiteit van informanten bekend maakt.

In augustus 1995 werden de namen van drie informanten die een rol hadden gespeeld in de zogenaamde ABN-AMRO-zaak bekend. De advocaat van de verdachte bleek over zeer vertrouwelijke stukken te beschikken waaruit duidelijk werd dat deze informanten voor de Haarlemse CID werkzaam waren. Tevens had de advocaat de beschikking over een proces-verbaal waarin Haarlemse CID-rechercheurs bevestigen dat het drietal als informant ingeschreven was.

Als bekend raakt wie aan de politie de informatie over de criminele organisatie heeft verschaft, loopt de betrokken informant grote risico's wat betreft zijn veiligheid.
De commissie heeft niet daadwerkelijk kunnen vaststellen dat er personen zijn geliquideerd vanwege hun optreden als informant, al valt dit in een aantal gevallen niet uit te sluiten. Slechts zelden worden informanten als getuige op de zitting gehoord. Incidenteel worden informanten gehoord als anonieme getuige. Echter deze procedure wordt door veel politiefunctionarissen over het algemeen nog niet als voldoende beschouwd. De zaaksofficier in de Ramola-zaak zegt hierover:

De voorzitter:
Maar het probleem is toch dat u een groot risico hebt gelopen, blijkbaar, door met een informant te werken die u om begrijpelijke redenen uiteindelijk niet als getuige wilt laten optreden. Daar zit toch de kern van het probleem, dat wij hier in verschillende dimensies al vaak gezien hebben?
De heer De Groot:
Dat risico hebben wij gelopen, ja. (...)
De voorzitter:
Had u het niet kunnen voorkomen door toch nog te proberen, in de vorm van anonieme getuigen etc., dat het niet hierop zou uitlopen, te weten dat uw zaak stuk gaat?
De heer De Groot:
Daar hebben wij van tevoren over gedacht en uiteindelijk de beslissing genomen om dat niet te doen - het is nu makkelijk achteraf praten - omdat er op dat moment niet voldoende concrete aanwijzingen waren dat wie dan ook uit die Ramola-groepering zich bedreigend ten opzichte van de
informant had uitgelaten. En als je iemand als anonieme getuige bij de rechter-commissaris wilt laten horen, dan zal de rechter-commissaris en in het verlengde daarvan, bij een mogelijk hoger beroep, de raadkamer van de rechtbank, zich ervan moeten vergewissen dat er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om tot de conclusie te komen, dat betrokkene inderdaad op enigerlei wijze wordt bedreigd. Noot In ruil voor een getuigenis kunnen politie en justitie eventueel bescherming aanbieden. In Nederland bestaat formeel geen getuigenbeschermingsprogramma. Desondanks zijn enkele malen getuigen voor langere tijd beschermd door politie en justitie en een enkeling heeft een andere identiteit gekregen. Het ontbreken van een regeling voor getuigenbescherming weerhield politie en justitie niet van deze beslissingen. Het ging hierbij om getuigen die in levensgevaar verkeerden omdat zij belastende verklaringen ten overstaan van de politie hadden afgelegd.

5.3.3 Runnen van informanten

Het runnen van een informant vindt plaats door een koppel van CID-rechercheurs, de runners. In het verleden runde ook de tactische recherche informanten. Tegenwoordig is dat uitzondering. De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft enkele algemene regels voor de relatie tussen runner en informant. In juni 1995 is door de Werkgroep ethische aspecten van CID-werkzaamheden onder leiding van officier van justitie Veurink
een rapport geschreven dat moest voorzien in het gemis van algemeen aanvaardbare regels voor de wijze waarop de CID informatie vergaart en in de daarmee samenhangende behoefte in de praktijk aan een toetsingskader waarbinnen een antwoord kan worden gevonden op ethische vragen die zich in de praktijk van het CID werk voordoen. Noot Deze werkgroep heeft een enqute gehouden onder CID-medewerkers. Uit de enqute-resultaten trok de Werkgroep ethische aspecten van CID-werkzaamheden de conclusie dat eenduidigheid van opvatting over ethische normen in het CID werk ontbreekt.

De belangrijkste enquteresultaten:
* Een selectie van de handelingen waarover men het vrijwel eens is dat zij acceptabel zijn: (U-bochtconstructie), toegestaan 92%. - Informatie via een andere CID exploitabel maken om zodoende een informant af te schermen (bijvoorbeeld informatie over een verstoorde relatie), toegestaan 86%. - Informatie uit een telefoon tap (in het kader van een GVO) gebruiken om actief informanten te winnen * Een selectie van handelingen waarvan vrijwel iedereen vindt dat ze onacceptabel zijn: (bijvoorbeeld noodzakelijk voor zijn geloofwaardigheid), toegestaan 3%. - Een informant pleegt zonder overleg met het OM strafbare feiten ten behoeve van de informatie inwinning
Vervolgens is door de werkgroep getracht richtlijnen te formuleren voor de contacten tussen runners en informanten. De belangrijkste regel bij het runnen van informanten is dat de politie er te allen tijde voor moet zorgen het initiatief te houden. De politie moet de informant sturen en niet andersom. In een ethische code, opgesteld door de Werkgroep ethiek worden 41 stellingen geponeerd, waarvan een aantal hieronder wordt weergegeven:

1. Onder alle omstandigheden worden informanten door twee CID-rechercheurs gerund. 2 Met informanten worden geen priv-contacten onderhouden.
3
Informanten worden niet uitgelokt tot het plegen van strafbare handelingen. 4 Tussen runners en informant wordt geen ruilhandel bedreven.
5 Informantenrunners (en andere politiefunctionarissen) nemen geen enkel geschenk aan. 6 Tussen informantenrunners en
informant bestaat een relatie, waarbij door eerstgenoemden steeds de nodige afstand wordt bewaard.

7 De politie voert de regie over het optreden van de informant.
8 Bij het regisseren van de
informant staan controleerbaarheid en beheersbaarheid voorop. 9 Op basis van het aangaan van een contract met de informant wordt uitgegaan van diens zakelijke betrouwbaarheid. Met de informant dienen zakelijke afspraken te worden gemaakt die, liefst tweezijdig, maar in ieder geval door de politie, moeten worden vastgelegd.

10 Binnen een CID wordt alle informatie en worden alle (ambts)handelingen schriftelijk vastgelegd. Datzelfde geldt voor gemaakte werkafspraken.
11 De directe chef van informanten-runners is tevens hun controller. Dit houdt ondermeer in een directe

controle op het werk (het invulling geven aan het recht op controle van de runners), het begeleiden van het werk en het beschermen van en bieden van veiligheid aan de runners. Begrippen als steun en betrokkenheid staan hierbij centraal.

12 De directe chef van informanten-runners runt zelf geen informanten. 13 De directe chef van informanten-runners let op het richtig aanwerven van informanten. Per regio gelden verschillende afspraken tussen runners en informanten. Deze afspraken worden niet steeds vastgelegd. In een dagjournaal moeten de runners alle activiteiten met de informanten beschrijven. In de praktijk bestaat er veel variatie in wat in de journaals wordt weergegeven. In enkele regio's wordt gexperimenteerd met convenanten of contracten tussen runner en informant. In deze convenanten wordt aangegeven welke activiteiten de informant wel en niet mag verrichten en welke beloning hij bij succes tegemoet kan zien. Het volgende citaat betreft een convenant met een informant die wellicht burgerinfiltrant wordt:

De heer Rabbae:
Begrijp ik het goed dat u een convenant sluit met een informant?
De heer Mosterd:
De laatste tijd proberen wij, zeker als het gaat om trajecten waarin de informant een infiltrant aan het worden is, afspraken op papier te zetten. Dat hebben wij inmiddels n keer heel expliciet gedaan. Aan die afspraken dient in dat geval de infiltrant zich precies te houden. Die worden uiteraard in samenspraak met de CID-officier opgesteld en door de infiltrant ondertekend en die houden wij dan onder ons. Waarom doen wij dat? Wij worden er de laatste tijd mee geconfronteerd dat een infiltrant de opdracht, bewust natuurlijk, ruimer interpreteert dan wij die in werkelijkheid gegeven hebben. Als hij ergens voor wordt gepakt, zegt hij dan: wacht even, dat deed ik in opdracht van de CID Hollands-midden. Daarom is het goed, de afspraken zo goed mogelijk te concretiseren.
De heer De Graaf:
Hoeveel convenanten, respectievelijk infiltranten hebt u?
De heer Mosterd:
Wij hebben drie trajecten van burgerinfiltratie gehad. Die zijn door allerlei omstandigheden allemaal afgelopen. Ik haal even mijn papieren erbij, want ik heb het nog opgezocht. Wij hebben ook nog diverse besprekingen gehad over mogelijke infiltratieacties, maar die gingen over het algemeen niet door, niet zozeer omdat er juridische problemen mee waren, maar veel meer omdat wij niet konden garanderen dat de infiltrant later, als de zaak zou klappen, buiten schot zou blijven. Dan werd er gewoon geen uitvoering gegeven aan het bedachte traject. Noot
Soms worden informanten bij de RCID meegerund door buitengewone opsporingsambtenaren, zoals een douane- of milieurechercheur, omdat een bepaalde expertise nodig is. Niet altijd is duidelijk welke dienst dan de verantwoordelijkheid draagt.

5.3.4 Activiteiten informanten

Informanten leveren criminele informatie. Informanten moeten derhalve in de positie zijn om informatie te verkrijgen over (toekomstige) strafbare feiten en het functioneren van criminele organisaties. Zij participeren derhalve vaak in activiteiten van criminele organisaties, ook in die van strafbare aard. De commissie stuitte op een aantal van zulke gevallen. Benadrukt moet worden dat het hierbij niet gaat om criminele activiteiten zoals afgesproken met politie en justitie, maar om hand- en spandiensten voor de criminele organisatie op eigen titel.

Zo verzorgen informanten vervoersdocumenten voor de legale vracht waarin verdovende middelen worden verstopt. Ook vervoeren ze verdovende middelen of stellen voertuigen ter beschikking. Tevens worden grondstoffen en onderdelen geleverd voor de vervaardiging van verdovende middelen en bieden informanten leden van criminele organisaties onderdak aan of verzorgen voor hen verblijfsdocumenten. De commissie heeft een CID-traject aangetroffen waarbij sprake was van een nieuwe vorm van informatievergaring door een informant.


Via de CRI-liaison te Bogota is een Colombiaan in zicht gekomen. Hij heeft via zijn bedrijf legale contacten met het Calikartel. Nu biedt hij zijn diensten aan. Er blijkt echter van de kant van de politie niet veel belangstelling te zijn voor weer een informant die informatie heeft over de invoer van concrete partijen drugs of over de Colombiaanse kartels. De RCID lijkt het wel nuttig dat hij inzicht verschaft in de in Nederland werkzame Colombiaanse criminele organisaties. Hij zou een soort scan kunnen maken van de Colombiaanse organisaties die zich met de handel in verdovende middelen bezig houden. De Centrale toetsingscommissie (CTC) is van oordeel dat er eerst een kennismakingsgesprek plaats moet vinden, bij voorkeur buiten Nederland, teneinde de betrouwbaarheid te toetsen. Hierna kan de scan beginnen. Dit is gebeurd en de scanner wordt goed
bevonden. Hij is ongeveer twee maanden actief geweest in Nederland, waarna de CID besluit dat zij niet veel verder komen en dat hij terug kan.
Geregeld laat de CID door observatie vaststellen in hoeverre een informant daadwerkelijk doet wat hij zegt te doen. Deze observatie vindt veelal plaats door een observatieteam (OT). Deze controle wordt noodzakelijk geacht. Veel CID-rechercheurs gaan ervan uit dat informanten per definitie onbetrouwbaar zijn. Dat neemt niet weg dat zij juiste informatie kunnen leveren.

Veel verzamelde CID-informatie wordt in het geheel niet gebruikt.

5.3.5 Strafbare feiten

Informanten mogen geen strafbare feiten plegen. Deze standaardformule wordt aan elke informant uitdrukkelijk meegedeeld. De CID is er echter bij gebaat dat informanten op enigerlei wijze weet hebben van het plegen van strafbare feiten aangezien de informant dan over de meeste informatie beschikt. De informantenrunners willen dan ook het liefst niet op de hoogte zijn van de strafbare feiten van informanten. De individuele informantenrunner bepaalt of de strafbare feiten die een informant pleegt, worden doorgegeven. De commissie heeft geconstateerd dat informanten veelvuldig participeren in het plegen van lichte strafbare feiten rond criminele organisaties. Zij waren veelvuldig toeschouwer bij het plegen van zwaardere strafbare feiten. Enkele malen is geconstateerd dat informanten strafbare feiten plegen met medeweten van de CID. De reactie van de politie op het plegen van strafbare feiten door informanten loopt in de praktijk nogal uiteen. Die reactie varieert van het negeren, het in beslag nemen van een verboden voorwerp al dan niet in combinatie met het opmaken van een proces-verbaal ter zake van het strafbare feit en het opmaken van proces-verbaal al dan niet gecombineerd met het verbreken van de relatie met de informant. De reactie is vaak afhankelijk van de afweging van de individuele runners.

5.3.6 Informatie en bewijs

De informatie van informanten wordt over het algemeen niet rechtstreeks gebruikt voor het bewijs. De verstrekte inlichtingen worden veelal als basis voor de aanvang van een opsporingsonderzoek gebruikt. Dat opsporingsonderzoek moet vervolgens het bewijs leveren waarover de rechter ter terechtzitting moet oordelen. Het is echter niet uitgesloten dat CID-informatie gebruikt wordt als (ondersteunend) bewijs. De rechter is vrij in de selectie en waardering van bewijsmiddelen. CID-informatie kan bijdragen aan de veroordeling van een verdachte.

De heer Vos:
Mevrouw Rutten, is het mogelijk dat u een verdachte veroordeelt op uitsluitend CID-informatie en welke rol, meer in het algemeen, speelt CID-informatie als bewijsmiddel?
Mevrouw Rutten-Roos:
Die vraag is in haar algemeenheid niet te beantwoorden. CID-informatie kan een rol spelen bij het bewijs.
De heer Vos:
Op welke manier?
Mevrouw Rutten-Roos:
Als bewijsmiddel. Maar niet als enig bewijsmiddel. Ik zie u al verschrikt kijken. Maar ook CID-informatie op zichzelf kan worden gehanteerd...
De voorzitter:
...als een van de bewijsmiddelen...
Mevrouw Rutten-Roos:
...als een van de bewijsmiddelen. (...)
De voorzitter:
Ik herinner mij uit mijn eigen studie, dat er tenminste twee bewijsmiddelen moeten zijn.
Mevrouw Rutten-Roos:
Ja. Ja, zeker als... u schrikt net bij de gedachte, dat iemand uitsluitend op n CID-bericht veroordeeld kan worden...
De voorzitter:
Maar kan het wel op CID-plus, dat wil zeggen op CID als belangrijkste bewijsmiddel plus nog een extra verklaring?
Mevrouw Rutten-Roos:
Ik vind het moeilijk om dat in het algemeen te zeggen. Iedere zaak is op zichzelf. Het gaat natuurlijk ook eigenlijk niet alleen om de wettige bewijsmiddelen maar om de overtuiging. Dat is de combinatie van de twee factoren die een rol spelen. Noot
Desondanks heeft de commissie weinig tot geen voorbeelden gezien van rechtszaken waarbij CID-informatie van informanten een doorslaggevende rol speelde in de bewijsvoering. In de huidige praktijk wordt CID-informatie ten behoeve van de bewijsvoering gegoten in de vorm van een proces-verbaal van de chef CID, die in algemene termen meedeelt welke feiten en omstandigheden bekend zijn. Dat zegt niets over de vraag hoe informanten hebben geopereerd en hoe de inlichtingen van informanten zijn verwerkt. Informatie wordt
ook verwerkt in de zogenaamde 4.x.4 formulieren die ter beschikking kunnen worden gesteld van andere CID-en en, indien van belang aan de landelijke CID. In de gevallen waarin op basis van door de CID verstrekte informatie bevoegdheden zijn uitgeoefend, zal de informatie in samenvatting door middel van een proces-verbaal van de CID-chef aan de rechter ter kennis worden gebracht. In het proces-verbaal staat slechts de inhoud van de 4x4-formulieren vermeld zonder enige aanduiding van de bron, wat onder omstandigheden zelfs leidt tot achterwege laten van plaats en tijdstip van de gebeurtenis, waar de informatie betrekking op heeft. De wijze van inwinning of de toegepaste opsporingsmethode is daarin niet opgenomen. De achterliggende 4x4-tjes worden niet aan het proces-verbaal gehecht en komen niet op tafel bij de rechter. In de praktijk nam de rechter genoegen met dit proces-verbaal of volstond hij ermee de chef CID als getuige te horen. De tijd dat het proces-verbaal, waarmee het opsporingsonderzoek aanving met de mededeling dat uit CID-informatie was gebleken, en dat de rechter daar genoegen mee nam lijkt voorbij. De rechter stelt vaker een onderzoek in naar de wijze van informatie-inwinning.

5.3.7 Beloningen

Informanten kunnen op verschillende wijze beloond worden voor hun informatie. Financile beloningen vormen een van de mogelijkheden. In bepaalde gevallen zijn andere vormen van belonen mogelijk, zoals het niet vervolgen voor het plegen van bepaalde strafbare feiten.

De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft een procedure voor het aanvragen van beloningen ( tipgelden) voor informanten. Op voordracht van de CID en de CID-officier van justitie van de regio waar de informant actief is, kan het ministerie van Justitie een beloning uitloven. Deze beloning kan oplopen tot vele tienduizenden guldens en in incidentele gevallen zelfs honderdduizenden guldens.

Uitbetaalde tipgelden 1995-1990

Tabel
Zoals blijkt uit de tabel is in 1995 in totaal bijna twee miljoen gulden aan tipgeld betaald door het ministerie van Justitie. In de loop van de afgelopen vijf jaren is een gestage stijging te zien in zowel dit totaalbedrag als in het aantal zaken die hiervoor in aanmerking kwamen. Het gemiddeld bedrag per zaak is redelijk constant gebleven. Over het algemeen wordt het meeste tipgeld betaald voor verdovende middelenzaken. Over tipgelden is tijdens de openbare verhoren onder meer het volgende opgemerkt:

De heer De Graaf:
Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen in het kader van de tip-, toon- en voorkoopgeldenregeling onderdeel van de post geheime uitgaven?
De heer Wooldrik:
Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar staat die in.
De heer Wooldrik:
Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld. De post was tot voor kort 1,5 mln. Noot
De heer Zwanenburg:
In de praktijk wordt het maximum van een tipgeld vastgesteld door het departement. Als de officier van mening is dat een lager bedrag noodzakelijk is, stelt hij een minimum vast.
De heer De Graaf:
Zo gaat het in de praktijk toch niet? De officier dient toch een aanvraag in en vermeldt dan het bedrag van de uitkering aan een informant?
De heer Zwanenburg:
Ja, maar in het vooroverleg, waarin er alleen nog sprake is van de informatie die de informant mogelijk zal leveren, wordt een indicatie gegeven van het bedrag van het tipgeld. Soms blijkt achteraf dat de informatie veel minder is dan de informant heeft toegezegd. Dan wordt het bedrag bijgesteld en dat kan mede door de betrokken officier worden gedaan (...).
De heer Zwanenburg:
Het zijn incidenten, dus dat er echt verschil van mening is over de hoogte van het tipgeld. Noot
De uitkering van beloningen is gebonden aan enkele voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is dat de verstrekte inlichtingen leiden tot aanhouding van de daders, of althans de vaststelling van hun identiteit. Deze no cure, no pay regel kent enkele uitzonderingen. Indien een officier van justitie meent dat een informant ondanks het niet voldoen aan deze voorwaarde toch voor de opsporing waardevolle inlichtingen heeft verzameld, kan de officier van justitie voorstellen aan de informant een beloning toe te kennen. De hoogte van de tipgelden wordt berekend aan de hand van een aantal wegingsfactoren, waarbij de belangrijkste factoren zijn het risico van de informant, de moeite die de informant zich heeft moeten getroosten, de schade die wordt aangebracht aan de criminele organisatie door aanhouding van verdachten, het kaliber of de organisatiegraad van de verdachten en het maatschappelijk belang van de zaak. Het aantal in
beslag genomen kilo's drugs speelt bij de bepaling van de hoogte van de beloning volgens het ministerie van Justitie geen rol. In de CID-praktijk blijkt de gewoonteregel: f.1.000,- per kilo harddrugs en f.1,- per kilo per softdrugs, een hardnekkig bestaan te leiden. De betrokken ambtenaar op het ministerie van Justitie maakt mede aan de hand van het advies van de CRI een inschatting van de waarde van de aanvraag en de hoogte van de beloning. De beleidsvrijheid met betrekking tot de toekenning en de hoogte van de beloning is groot.

De heer De Graaf:
Maar als niet wordt neergelegd hoe zwaar die wegingsfactoren uiteindelijk zijn, dan kan toch licht de indruk ontstaan dat betrekkelijk incidenteel tot besluitvorming wordt overgegaan?
De heer Wooldrik:
Nou incidenteel, het zijn steeds dezelfde mensen die het doen. Dat is de garantie dat het zoveel mogelijk eenvormig is, naar mijn idee. Dat is ook de reden waarom het centraal is gehouden in 1985. Ik kan u wel vertellen dat de secretaris-generaal bij die keer dat het bedrag van f. 275.000 werd uitgekeerd, zich afvroeg of de begroting niet uit de hand zou lopen, of er geen andere maatregelen zouden moeten worden genomen en of het niet overgeheveld zou moeten worden naar het reguliere politiebudget. Moeten de regio's dat niet zelf gaan doen? Wij hebben toen geadviseerd om dat niet te doen maar om het in n hand te houden, juist om de verschijnselen die u nu beschrijft zoveel mogelijk te voorkomen. Wij hebben nu 26 regio's en die zouden het dan 26 keer verschillend kunnen toepassen. Wij vonden dat niet verstandig. Noot
Het ministerie van Justitie heeft in het verleden enkele malen zeer hoge beloningen aan informanten ter beschikking gesteld. Het gaat daarbij om bedragen van enkele honderdduizenden guldens die aan informanten zijn verstrekt. In de nasleep van de opheffing van het IRT is aan een informant 2 miljoen gulden uitgekeerd. Uit het budget voor geheime uitgaven van een CID, ongeveer 25 35 duizend gulden per regio, wordt ook een soort tipgelden betaald. Dit betreft enkele honderden tot enkele duizenden guldens, wat geldt als een soort onkostenvergoeding of aanmoedigingspremie. Van deze mogelijkheid wordt zeer frequent gebruik gemaakt. Van deze post moeten ook de onkosten van de runners betaald worden.

Naast politie en justitie loven ook verzekeringsmaatschappijen, banken, PTT en andere instanties beloningen uit. Het gaat dan vooral om het opsporen van ontvreemde goederen en geld. Daarbij wordt de regel gehanteerd dat informanten 10% van de waarde van de ontvreemde goederen als tipgeld kunnen krijgen. Deze bedragen zijn in de praktijk vaak veel hoger dan de tipgelden van politie en justitie.

5.3.8 Afspraken met informanten

Naast financile beloningen worden met informanten ook andere afspraken gemaakt. Daarvoor bestaan geen algemene regels. Voor deals met informanten in geval van zaken van leven en dood of vergelijkbaar ernstige zaken geldt de Richtlijn deals met criminelen van de procureurs-generaal van 1 juli 1983. In deze regeling wordt gemeld dat een deal mogelijk is, ook buiten het gebruikelijke strafrechtelijke beleid. Welke vorm deze deals kunnen aannemen staat niet vermeld. Volgens deze regeling moet de procureur-generaal op de hoogte worden gebracht door de hoofdofficier van justitie indien gebruik gemaakt gaat worden van deze regeling. Deze regeling wordt vaak niet toegepast indien het gaat om deals met informanten. Het is voorgekomen dat noch de hoofdofficier, noch de procureur-generaal op de hoogte werden gesteld van deals met informanten. De commissie heeft tijdens haar onderzoek vastgesteld dat politie en justitie verschillende deals met informanten hebben gesloten. Hierbij belooft het OM onder meer niet tot actieve opsporing over te gaan, sepot, de toezegging van een lagere strafeis, een milder regime, wegzenden of strafonderbreking. Deze deals geschiedden niet altijd na tussenkomst van een officier van justitie. Op dit terrein zijn ook contacten tussen CID-en en andere ambtenaren van het OM geweest:


De heer Van Steeg:
In, ik meen, 1991, kon de CID op het openbaar ministerie nog een ambtenaar aantreffen die ons bijvoorbeeld met de opschorting van een straf van dienst kon zijn. Hiervan heb ik u verslag gedaan.
De voorzitter:
Zonder de officier te raadplegen. Hoe vaak heeft u van die mogelijkheid gebruik gemaakt?
De heer Van Steeg:
Ik denk heel weinig. In een bepaalde tijd is het misschien twee keer voorgekomen. Noot De commissie kwam in n geval ter ore dat politie en justitie voornemens waren om een informant, die tevens als verdachte in een zaak was aangehouden, vrij te krijgen door bewust een vormfout te plegen. Hierover waren met de informant reeds afspraken gemaakt. De verdachte had waardevolle informatie over een drugbende verstrekt. De commissie heeft gemeend de minister van Justitie van dit geval op de hoogte te moeten stellen. De minister van Justitie heeft daarop maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de vormfout niet heeft plaatsgevonden. De deal moest vervolgens worden aangepast: anonimiteit kon gewaarborgd blijven maar afzien van strafvervolging zat er niet meer in. Noot

De heer Jansen:
Dat was een geval waarin het probleem zat - het is al even aan de orde geweest - van de vrijwaring van de infiltrant. Men had gezegd: natuurlijk, wij moeten jou op een bepaald ogenblik ook wel aanhouden samen met de andere verdachten, want je speelt een rol in die zaak, maar wij halen je er wel uit. Men kwam daarmee in de problemen en stuurde toen aan op het maken van een vormfout.
De voorzitter:
Een welbewuste vormfout?
De heer Jansen:
Ja. Wij hebben gezegd dat wij dat volstrekt onaanvaardbaar vinden.
De voorzitter:
Heeft men toen naar u geluisterd?
De heer Jansen:
Toen heeft men naar ons geluisterd in die zin dat men zei: wij zijn het niet met je eens. Maar dat is ook de zaak waarin het beroep op de portefeuillehouder heeft plaatsgevonden. Noot
Tijdens het Laundry-onderzoek in Rotterdam waren politie en justitie begonnen met het sluiten van een deal met een verdachte die was aangehouden tijdens dit onderzoek. Overeengekomen was dat de informant informatie zou leveren over de criminele organisatie en zou getuigen op de zitting en dat het OM op haar beurt dan zou afzien van verdere vervolging van deze verdachte, met uitzondering van eventuele betrokkenheid bij geweldsdelicten. Echter voordat de informant al zijn verklaringen had kunnen afleggen werd hij geliquideerd. Noot

Niet alleen met verdachten, maar ook met afgestraften worden deals gesloten. In de volgende casus worden deals met gedetineerden overwogen:
In het kader van het Copa-onderzoek is een voorstel gedaan aan een aantal personen, die aanzienlijke vrijheidsstraf was opgelegd, voor door hen te leveren informatie strafvermindering te verlenen. Uit het voorstel is niet zonder meer in elk geval duidelijk om hoeveel strafvermindering het gaat. Er wordt eenmaal uitdrukkelijk de periode van zes maanden genoemd. Ook wordt gesproken van strafvermindering van substantile duur. Een andere informant wilde dat bewerkstelligd werd dat via een voortvarende toepassing van de WOTS-procedure hij zijn straf in Nederland kon ondergaan (soepeler regime). Met dit voorstel verklaarde de Centrale Toetsingscommissie zich in beginsel accoord. Belangrijk is de volgende overweging in het oordeel van de Toetsingscommissie : De commissie heeft zich bij haar oordeel voornamelijk gebaseerd op het feit dat dat indien bedoelde verklaringen door betrokkenen zouden zijn afgelegd bij de behandeling van hun zaak ter zitting, het aannemelijk is dat dit zou hebben geleid tot een lagere eis van de officier van justitie dan wel tot een lagere strafoplegging door de rechtbank dan wel in hoger beroep door het gerechtshof.

De heer Van der Voort:
Deals met criminelen kunnen conform de richtlijnen van de PG's als een ultimum remedium worden gezien, als een laatste poging om een belangrijke zaak, een zaak van leven of dood, daarmee rond te krijgen, wat op een andere manier niet zou lukken. Wij stonden voor de volgende keuze. Er was een zaak rond te krijgen, maar daarvoor was een deal noodzakelijk. Men vond dat, alles in aanmerking genomen, een te zwakke basis om die zaak daarmee uiteindelijk voor de rechter te brengen. Toen is gezegd: dan is het ook zinloos om de deal met de crimineel te sluiten.
De heer De Graaf:
Om wat voor soort deals ging het?
De heer Van der Voort:
U moet denken aan strafvermindering, strafonderbreking.
De heer De Graaf:
Criminelen die reeds zitten, kunnen strafverlichting krijgen.
De heer Van der Voort:
Als u vraagt of vooraf wel eens deals met criminelen zijn of worden gesloten, in die zin dat ze daarmee strafvervolging kunnen ontlopen, dan is mijn antwoord heel duidelijk: neen. Noot
Ook Blok, hoofdofficier te 's-Gravenhage wordt gevraagd naar dit afgestraftentraject:

De heer Koekkoek:
Maar het ligt anders ten aanzien van afgestraften?
De heer Blok:
Dat traject zijn wij ingegaan, ja. Het is er overigens nooit van gekomen, maar wij hebben daar wel voorstellen over gedaan. Het voordeel was misschien ook dat de beslissing uiteindelijk bij de minister ligt of dat al dan niet doorgaat. Dat kunnen wij zelfs wettelijk niet eens. Noot Heden ten dage wordt overwogen om met n van de zeven een concrete deal te sluiten.
In de volgende casus is het wel gekomen tot een deal met een informant/tipgever: Een verdachte van een moord uit 1986 zit vast voor de uitlokking van brandstichting op het caf van zijn ex-vriendin. De ex-vriendin zou kunnen verklaren over zijn betrokkenheid bij de moord in kwestie. In ruil voor haar verklaring op naam wordt haar door het plaatselijk OM bescherming beloofd. Voor deze toezegging was geen goedkeuring gevraagd van het ministerie van Justitie dat echter wel geacht werd de kosten voor dit getuigenbeschermingsprogramma te voldoen. Enigszins voor het blok gezet, stemde het ministerie in en
verzorgde voor de ex-vriendin een verblijf elders in het land onder een andere identiteit. Het betreffende parket OM gaf toe dat getuigenbescherming gecompliceerder is dan men had gedacht. De commissie heeft ook in een lopend onderzoek een deal met een criminele informant aangetroffen die sterk vergelijkbaar is met het principe van een kroongetuige. Noot In ruil voor informatie over een criminele organisatie hebben een hoofdofficier van justitie, de Centrale toetsingscommissie en de minister van Justitie ingestemd met de vrijwaring van strafvervolging en het gedurende langere tijd beschermen van de getuige en zijn familie. De getuige en zijn familie wordt tevens de mogelijkheid geboden elders een nieuw leven op te bouwen. De betrokken officieren van justitie hebben toegezegd te zijner tijd de gehele deal bij proces-verbaal voor te leggen aan de rechter. Noot

5.3.9 Sturing en controle

De controle op de CID bij het runnen van de informanten is gering. Vanwege de bescherming van de identiteit van de informanten heeft niemand buiten de CID een volledig zicht op diens activiteiten. De tactische recherchechef heeft slechts invloed op de CID voor zover hij de CID vraagt informatie te verzamelen. Maar ook dan is het niet vanzelfsprekend dat de CID-chef de recherchechef inlicht over de wijze waarop de informatie wordt verzameld. De korpsleiding heeft nauwelijks enige bemoeienis met de inhoud van het werk van de CID. De bemoeienis van de korpsleiding beperkt zich veelal tot organisatorische beslissingen. De onderlinge verhoudingen tussen de CID-en laten te wensen over. Mede vanwege het vertrouwelijke karakter van de informatie is er weinig intensieve samenwerking. Bij de overdracht van informanten doen zich nogal eens problemen voor. Regelmatig worden informanten gerund voor een andere regio. De CID-officier van justitie heeft de mogelijkheid tot sturing en controle van de CID. Noot Dat neemt niet weg dat veel CID-officieren van justitie slecht op de hoogte zijn van de activiteiten van de CID. Tot voor kort bestond er een grote afstand tussen de CID-officier van justitie en de CID. De identiteit van de informanten is in het merendeel van de gevallen niet bekend bij de CID-officieren van justitie. Slechts zelden hebben de officieren daadwerkelijk weleens de informantendossiers en/of CID-registers ingekeken. Er lijkt een verandering te komen in de houding van de CID-officieren van justitie ten opzichte van de CID. Tegenwoordig wordt een veel actievere houding aangetroffen, waarbij CID-officieren van justitie op eigen initiatief vragen stellen en informatie eisen over de activiteiten van de CID.

Een rechter-commissaris heeft tot op heden geen vastgelegde taak ten opzichte van informanten. Slechts een enkele rechter-commissaris is op de hoogte van de activiteiten en de identiteit van een informant. Hoewel de rechter-commissaris soms een beslissing moet nemen tot het inzetten van dwangmiddelen (mede) op basis van informatie van een informant zal een rechter-commissaris zelden beslissen een informant zelf te horen. Het proces-verbaal van de CID-chef wordt voldoende geacht.

5.3.10 Corruptiegevoeligheid

Verschillende opsporingsmethoden dragen risico's van corrumptief gedrag in zich. Er is een aantal gevallen bekend van rechercheurs die in hun werkuitoefening bezweken zijn voor ongewenste benvloeding door onder meer informanten. Deze benvloeding zou ook een directe link hebben met de georganiseerde misdaad. Noot Kuijper zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:

De heer Rabbae:
In het kader van ons onderzoek is het interessant om van u te weten welke invloed, structureel of incidenteel, de georganiseerde criminaliteit heeft op de politie.
De heer Kuijper:
Uit eigen ervaring kan ik daar betrekkelijk weinig over zeggen. Ik kan alleen maar een gevoel vertalen. Erg veel zaken zijn er nog niet geweest, maar de zaken die er zijn geweest laten wel zien dat er sprake was van regelrechte omkoping voor het verkrijgen van diensten van de betrokken politieman. In het onderhavige geval ging het over informatie. Ik ben er eigenlijk van overtuigd dat de georganiseerde criminaliteit het erop toelegt punten binnen de politie te krijgen waar men gebruik van kan maken. In een bepaalde zaak, die speelde in het gokhuizencircuit, was iemand gewoon platgelegd door de organisatie.
De voorzitter:
Platgelegd?
De heer Kuijper:
Corrupt gemaakt. Hij kreeg wekelijks een uitkering, varirend tussen de f.300 en f.500. Daar hoefde hij eigenlijk niets voor te doen. In het gokhuizencircuit was de verwachting dat de geldgever de intentie had om deze politieman in voorkomende gevallen te gebruiken, als dat nodig was. Dat is ook naar voren gekomen. Er is ook een veroordeling van de betrokken geldgever gekomen. Noot
In dit hoofdstuk en het hoofdstuk over infiltratie wordt aandacht besteed aan deze en andere vormen van
politieel corrumptief gedrag. Gezien de onenigheid die bestaat over de juiste definitie van het begrip corruptie heeft de commissie besloten een aantal verschijningsvormen te onderscheiden. Een onderscheid wordt gemaakt in normafwijkend gedrag (naggen), het lekken van politie-informatie, het behalen van (financieel of ander) voordeel aan criminele activiteiten, omkoping in de zin van het Wetboek van Strafrecht (of het Algemeen rijksambtenarenreglement) of anderzins het plegen van strafbare feiten. Dit ongewenste gedrag wordt bekeken in relatie tot bijzondere opsporingsmethoden die een directie relatie met het criminele milieu veronderstellen. Kuijper zegt desgevraagd hierover:

De heer Rabbae:
Kunt u ons aangeven welke opsporingsmethoden en -technieken van de politie corruptiegevoelig zijn?
De heer Kuijper:
Dat is het direct omgaan met het criminele milieu, in de breedste zin van het woord, varirend dus van het runnen van informanten tot het ondernemen van infiltratie-acties: ik denk dat dat zeer sterke corruptogene factoren zijn. Noot

Contacten tussen informanten en runners

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de contacten tussen de informant en zijn runner(s) enkele jaren kunnen duren, in een enkel geval zelfs wel twintig jaar. Binnen een dergelijk tijdsbestek komt het voor dat de verhouding tussen de politieambtenaar en de informant uitgroeit tot meer dan een werkrelatie. Uit onderzoek is ondermeer gebleken dat een (voormalig) runner aan het ziekbed van n van zijn informanten heeft gezeten en dat een runner de begrafenis van zijn informant heeft bijgewoond.

De volgende twee casussen laten zien hoe een vriendschappelijke relatie tussen een rechercheur en een informant zich kan ontwikkelen en op welke manier dat op gespannen voet kan komen te staan met het op een integere wijze uitvoeren van politiewerkzaamheden. Bij het runnen van informanten bestaat het risico dat er (onbedoeld) politie-informatie terug het criminele milieu ingaat. In de gevallen die hieronder worden beschreven ontstaat de verdenking dat de betrokken politiemensen al of niet bewust politie-informatie doorgeven aan hun informant.

Casus 1. Een (tactisch) districtsrechercheur is in het midden van de jaren zeventig betrokken bij een aantal drugsonderzoeken naar een plaatselijk bekende crimineel. Vanaf die tijd hebben beiden regelmatig contact, waarbij de rechercheur met goedvinden van zijn superieuren de crimineel feitelijk als informant runt. Wanneer in het midden van de jaren tachtig in het district een CID wordt ingesteld, draagt de rechercheur zijn informant over aan twee CID-runners. De informant en de rechercheur hebben hierna echter nog steeds regelmatig contact. Mede naar aanleiding van een belastende verklaring van een gedetineerde, onderzoekt de Rijksrecherche de relatie tussen beiden. Uit het onderzoek blijkt dat ze in de loop der jaren een vrij hechte band hebben opgebouwd. De rechercheur heeft verschillende malen wanneer de informant in de gevangenis zat, bescherming geboden aan de echtgenote van de informant als deze zich bedreigd voelde. De rechercheur en de informant zijn tot twee keer toe samen met hun beider echtgenotes uiteten gegaan. De rekening werd beide keren door de informant voldaan. Een van die twee etentjes was kort nadat de informant op vrije voeten was gesteld. Bij een huiszoeking bleek de rechercheur op de verjaardagskalender van de informant te staan. Bovendien is gebleken dat de rechercheur en de informant er een gewoonte van hadden gemaakt om elkaar verjaardagskaarten en vakantiegroeten te sturen. Tijdens het Rijksrecherche onderzoek is van het wegtippen van informatie aan de informant over een op stapel staande huiszoeking, zoals de gedetineerde in zijn verklaring beweerde, niets gebleken.

Casus 2. Een wachtmeester van de Rijkspolitie heeft op verzoek - en onder begeleiding van - de CID een aantal jaren een informant gerund. Hun relatie is in verschillende opzichten opmerkelijk te noemen. De wachtmeester was eerder bijvoorbeeld nauw betrokken bij het in verzekering stellen van de informant, wegens diens betrokkenheid in een zaak van uitkerings-fraude. Hij heeft naar aanleiding van die zaak bovendien een reprimande van zijn chef gekregen omdat hij daags na de aanhouding de verdachte weer in vrijheid heeft gesteld, zonder enige vorm van overleg vooraf met bijvoorbeeld de hulpofficier van justitie. De wachtmeester werd er in de tijd dat hij de informant runde - die hij ten opzichte van anderen aanduidde als mijn man - door collega's regelmatig voor gewaarschuwd hun relatie niet te vertrouwelijk te laten worden. Desondanks bleek uit verschillende verklaringen in het kader van een Rijksrecherche-onderzoek onder meer, dat de wachtmeester een gemeenteambtenaar en zelfs de burgemeester persoonlijk heeft benaderd met het verzoek om de korting op de bijstandsuitkering van zijn informant - vanwege diens betrokkenheid in de fraude-zaak - op te heffen. Op verzoek van de wachtmeester heeft diens chef, voorafgaand aan de zitting in de fraude-zaak - met de officier van justitie overlegd over het eventueel seponeren van de zaak. De officier van justitie heeft toen geen toezeggingen hierover gedaan en nadrukkelijk gevraagd hun overleg kabinet (vertrouwelijk) te houden.
Later blijkt dat de wachtmeester zijn informant toch hiervan op de hoogte heeft gesteld. De informant verschijnt uiteindelijk niet op de zitting, maar hij meldt zich ziek. Gevraagd naar de (werkelijke) weigering van de informant om te verschijnen, antwoordt de wachtmeester desgevraagd: Als hij naar de zitting zou gaan wordt hij veroordeeld en kan de gemeente het totale bedrag op hem terugvorderen en dat zou toch te gek zijn. Een nauwe relatie tussen de informant en zijn runner kan er toe leiden dat het voor de politie-ambtenaar steeds moeilijker wordt om bijvoorbeeld cadeaus van zijn criminele kennis te weigeren of ze zelfs als zodanig te herkennen. Illustratief zijn in dit verband een CID-rechercheur die van een crimineel een paar dure schoenen aanneemt en een runner die op kosten van een crimineel op vakantie gaat.

Het risico van financieel voordeel:

tipgeld

Naast informanten die incidenteel en vrijblijvend informatie verstrekken, zijn er ook broodinformanten die uitsluitend informatie verstrekken in ruil voor het tipgeld van justitie of van verzekeringsmaatschappijen. Bij het runnen van informanten gaat veel geld om. Het ministerie van Justitie heeft bijvoorbeeld in 1994 fl. 1.576.100,- aan tipgeld uitbetaald. Er blijkt bovendien sprake te zijn van een aanzienlijke stijging van het totaal aan tipgelden (zie paragraaf beloningen). In de praktijk kunnen zich ten aanzien van de uitbetaling van tipgeld verschillende corruptie-risico's voordoen. Er is melding gemaakt van een CID die voor de uitbetaling van zijn tipgelden een particulier bewakingsbedrijf heeft ingeschakeld, met alle gevaren van dien. De volgende casussen illustreren nog een aantal andere risico's. Casus 3. De Rijksrecherche is een onderzoek gestart naar aanleiding van de verklaring van een informant dat hij geen tipgeld zou hebben ontvangen, terwijl hem dat wel was toegezegd. Tussen de uitbetaler en de ontvanger zou iets zijn blijven zitten, aldus een van de betrokken rijksrechercheurs. Dit bleek echter niet het geval te zijn geweest. Bij de uitbetaling van het tipgeld zijn geen onregelmatigheden aan het licht gekomen. Wel is gebleken dat de afspraken over de uitbetaling van het tipgeld in een n-op-n-situatie zijn gemaakt. De Rijksrecherche heeft toen de aanbeveling gedaan dat in het vervolg runners beter met z'n tween kunnen opereren en de informant een bewijs van betaling moeten laten ondertekenen. Casus 4. Een voormalig runner is van baan veranderd en verricht nu andere politie-werkzaamheden. Hij onderhoudt echter nog wel regelmatig contact met enkele van zijn oude informanten. Een van hen heeft recentelijk nog belangrijke informatie geleverd en is hiervoor betaald door een verzekeringsmaatschappij. Het

tipgeld wordt daarvoor eerst overgemaakt op de giro-rekening van de ex-runner. De Rijksrecherche heeft aanwijzingen dat het geld niet verder komt en dat de politieman het tipgeld in eigen zak stopt. Tijdens het onderzoek dat hierop volgt is hiervan echter niets gebleken. De voormalige runner maakt het tipgeld over van zijn giro naar de rekening van de informant. De Rijksrecherche heeft de politieman wel te kennen te geven, dat hij - nu hij geen runner meer is - moet stoppen met runnen van informanten. Casus 5. Uit diverse verklaringen en omstandigheden kan door de politieleiding, die al langer argwaan jegens betrokkene koestert, worden opgemaakt dat een rechercheur delen van partijen in beslaggenomen verdovende middelen, kennelijk samen met een informant waarmee hij zeer vriendschappelijke relaties onderhoudt, in het illegale handelsverkeer heeft gebracht en een fors deel van de inkomsten hieruit ook zelf heeft gend. De betrokken politieman ontkent dit maar geeft wel toe dat hij mee heeft gedeeld in hoge tipgelden die dezelfde informant door zijn toedoen heeft opgestreken. Ook komt vast te staan dat hij met deze persoon nog contacten onderhield nadat hem dit uitdrukkelijk was verboden. Na het nodige onderzoek wordt deze politieman ontslagen. Noot

Een vergelijkbaar probleem doet zich in omgekeerde zin voor bij het inleveren van criminele verdiensten door informanten bij de CID. Noot Deze gelden worden tot op heden op een speciale rekening van de CRI geparkeerd. Het is voorstelbaar dat door de ondoorzichtige gebruiken en administratie op dit gebied, ingeleverde verdiensten aan de strijkstok blijven hangen. Dit risico wordt slechts gesignaleerd: een concreet voorbeeld is de commissie niet bekend.

Omkoping

De relatie tussen een informant en zijn begeleider kan op verschillende manieren aanleiding geven tot vormen van politile corruptie. Hierbij speelt ook een rol dat het overgrote deel van de informanten afkomstig is uit het criminele (drug)milieu. Over het nut van informanten wordt door politiemensen wel gezegd: hoe fouter hoe
beter. Met andere woorden: een grote crimineel kan over de meeste informatie beschikken. Wanneer in de praktijk sprake is van corruptie ten aanzien van het runnen van informanten, is dat soms het resultaat van een heel geleidelijk proces dat misschien begint als een vorm van normafwijkend gedrag en kan uitmonden in omkoping. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende casus.

Casus 6. Het begon met een simpel verzoek van de tipgever aan de rechercheur: of die even een kenteken voor hem wilde opvragen: voor wat hoort wat, nietwaar? Het volgende verzoek kwam enkele weken later: de tipgever wilde graag weten of mijnheer X bij de HKD (herkenningsdienst) bekend was. Ook die informatie werd hem verstrekt. Dat gebeurde nog een paar keer. Daar tussendoor een drankje en een etentje, alles op rekening van de informant. Het venijnige staartstuk kwam ongeveer een jaar later: de runner werd nu gerund en leverde de ene vitale strategische recherche-informatie na de andere aan zijn informant. De tegenprestatie bestond uit een (vaste) plaats op de loonlijst van een criminele organisatie. Noot

Controle

En van de problemen bij het omgaan met informanten is, dat niet altijd duidelijk is wie de regie heeft: de runners of de informant. Wie runt wie? Het is van groot belang, dat de informant zich door de runner laat leiden en dat hij het initiatief niet van de runner overneemt. In de praktijk hebben zich inmiddels verschillende gevallen van omgekeerde sturing voorgedaan. Noot Een bijzondere vorm hiervan is de informant die optreedt als dubbelspion en niet alleen informatie doorgeeft aan de politie, maar ook over de politie. Dit risico is volgens sommigen toegenomen, doordat in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van gestuurde informanten/burgerinfiltranten:

De heer Hiddema:
Er is een heel gevaarlijke trend, die zich aldus laat situeren. De criminele organisaties weten stuk voor stuk - er zijn immers zoveel processen geweest - dat er wordt gewerkt met burgerinfiltranten.
De voorzitter:
Maar dat weet men al jaren.
De heer Hiddema:
Ja. Maar dan gaat men ervan uit dat ook hun organisatie al is, of ooit bezocht zal worden, door een burgerinfiltrant. Wat doet men? Men anticipeert op die mogelijkheid; men stuurt zelf een vertrouweling naar het politiebureau. Die man moet dan zeggen: ik ben Pietje en ik wil graag infiltreren in de organisatie van Y, want daar weet ik alles van. Maar Y heeft hem zelf gestuurd. Dat is zeer profijtelijk, want zo neutraliseer je het effect van een politie-informant - het is immers je eigen informant - maar je kunt gelijktijdig ook in de politiekeuken kijken, om te zien wat ze tegen jou aan het uitbroeden zijn. Dat is een mogelijkheid die de criminaliteit nooit zo sterk heeft gehad. Toen er geen burgerinfiltranten waren, kwam je daar ook niet zo makkelijk met een runner in. Noot
De heer Rouvoet:
Ik wil even stilstaan bij die criminele infiltranten. Is een consequentie van uw opmerking dat de criminele organisaties niet om iemand heen kunnen, dat een succesvolle criminele infiltrant eigenlijk per definitie niet voor de politie is te regisseren?
De heer Snijders:
Het hangt ervan af wat je met hem afspreekt. Maar ik moet vaststellen dat er in de trajecten die ik heb bekeken, te vaak momenten zijn dat de man of vrouw in kwestie bepaalt wat er gebeurt. Zij hadden althans invloed op het proces. Ik denk dat dit absoluut niet mogelijk moet zijn. Dan heb je geen strakke sturing meer.
De voorzitter:
Aan welke elementen van de doorleveringstrajecten die wij nu bespreken, denkt u dan?
De heer Snijders:
Ik wil het wat breed houden. Er is een keten van handelingen van mensen. Er worden auto's gebruikt, er worden loodsen gebruikt. Soms werden de voorwaarden gesteld vanuit het milieu: wij willen dit of dat. Ik kan daar niet dieper op ingaan. Maar dan werd feitelijk vastgesteld dat vanuit het milieu, de groepering waarop gedraaid werd, heel nadrukkelijk werd gezegd: wij willen dit of wij willen die. Dat is opgevolgd. Noot

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken