1.2 Onderzoeksvragen

De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft de aanbevelingen in hoofdstuk 10 van haar eindrapport geformuleerd als beslispunten (Kamerstuk 24 072, nr. 25, 1995-1996.) Deze beslispunten zijn in het debat in de Kamer over het eindrapport overgenomen of geamendeerd. Het debat in de Kamer leidde tot een definitieve lijst van beslispunten. De beslispunten vormen de neerslag van het oordeel van de Kamer over het rapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. De commissie heeft deze beslispunten dan ook als uitgangspunt gehanteerd bij de inrichting van dit evaluatie-onderzoek. In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de definitieve beslispunten.

De commissie heeft een onderscheid gemaakt tussen verschillende typen onderzoeksvragen:

- hoofdvragen omtrent de crisis in de opsporing
- onderzoeksvragen naar aanleiding van de beslispunten

De beantwoording van de onderzoeksvragen naar aanleiding van de beslispunten kan gebruikt worden om een antwoord te geven op de meer algemene hoofdvragen rond de crisis in de opsporing. De hoofdvragen hebben een beoordelend karakter, terwijl de onderzoeksvragen naar aanleiding van de beslispunten primair feitelijk zijn. De hoofdvragen in dit onderzoek zijn hieronder weergegeven. De onderzoeksvragen naar aanleiding van de beslispunten worden steeds aan het begin van de desbetreffende paragraaf weergegeven.

Normeringscrisis

a. Is voor de praktijk van de opsporing nu voldoende duidelijk welke normen (gaan) gelden voor de opsporing? b. Is de feitelijke inzet van opsporingsmethoden in de praktijk in overeenstemming met de normen? c. In hoeverre en op welke wijze hebben interne organisatierichtlijnen van politie, bijzondere opsporingsdiensten en het openbaar ministerie (inclusief de Centrale toetsingscommissie) bijgedragen aan de normering van opsporingsmethoden? d. Is er sprake van consistentie tussen wetgeving, jurisprudentie en organisatierichtlijnen ten aanzien van het gebruik van opsporingsmethoden? e. Vindt voldoende vastlegging van de activiteiten van opsporingsambtenaren plaats? f. Bestaat er noodzaak tot nadere normering van activiteiten van politie en openbaar ministerie met betrekking tot opsporing of ordehandhaving?

Organisatiecrisis

a. Zijn de bevoegdheden van alle betrokkenen rond de inzet en de controle van opsporingsmethoden in de praktijk helder en wordt conform deze bevoegdheden gewerkt? b. Is de samenwerking tussen betrokken organisaties adequaat? Vindt coördinatie en afstemming binnen de opsporingsorganisaties in voldoende mate plaats? c. Hoe is de vastlegging van de activiteiten van opsporingsambtenaren georganiseerd?

Gezagscrisis

a. Zijn de onderlinge verhoudingen tussen functionarissen en organisaties in de opsporing verbeterd en werkbaar? b. Wordt op verantwoorde wijze gezag uitgeoefend over de inzet van opsporingsmethoden door het openbaar ministerie? c. Bestaat er duidelijkheid over de wijze en de inhoud van de gezagsuitoefening door het openbaar ministerie? d. Heeft de gezagsuitoefening door het openbaar ministerie daadwerkelijk effect op het functioneren van de politie met betrekking tot de opsporing? e. Is controle op het gebruik van opsporingsmethoden door rechter-commissaris en korpsbeheerders adequaat?

vorige    volgende    inhoud