> 2.4 Gecontroleerde afleveringen doorlaten

2.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten

Door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden werd gecontroleerde aflevering gedefinieerd als het met medeweten en onder toezicht van politie en justitie laten leveren van verdachte zendingen aan een criminele organisatie, waarna de verdachte zending in beslag wordt genomen. Doorlaten is volgens de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden het met medeweten en onder toezicht van de politie doorlaten van verdachte zendingen zonder dat de zendingen in beslag worden genomen; daardoor komen de verdachte zendingen in het criminele milieu en bij consumenten terecht. De commissie heeft bij deze beide opsporingsmethoden dezelfde onderzoeksvragen als bij de voorgaande paragrafen:

a.Welke formele regels en richtlijnen hanteert de praktijk van de
opsporing bij de inzet van deze methoden?
b.Hoe en onder welke voorwaarden worden deze methoden in de
praktijk van de opsporing gehanteerd?
c.Wie beslist in de praktijk van de opsporing over de inzet van deze
methoden?
d.Welke controle is er in de praktijk van de opsporing op de inzet van
deze opsporingsmethoden?

2.4.2 Regelgeving

De opsporingsmethoden gecontroleerde aflevering en doorlaten worden in het interregnum geregeld door de Voorlopige uitgangspunten en de Concept-richtlijn doorlaten en gecontroleerde aflevering. Ook wordt in de Concept-procedure toetsingsen registratiezaken van de CTC aandacht besteed aan gecontroleerde aflevering en doorlaten. Overigens wordt in de Richtlijn overgangsregeling bijzondere opsporingsbevoegdheden niet gesproken over gecontroleerde aflevering en doorlaten. Deze richtlijn is vastgesteld aan de hand van het wetsvoorstel BOB, waarin aanvankelijk geen regeling was getroffen ten aanzien van doorlaten en gecontroleerde aflevering. Deze opsporingsmethoden zijn in het wetsvoorstel opgenomen naar aanleiding van de motie-Kalsbeek c.s. (zie verder). In de Voorlopige uitgangspunten wordt over gecontroleerde aflevering geen nadere regeling gegeven. Over doorlaten wordt vermeld dat het doorlaten van goederen die schadelijk kunnen zijn voor de veiligheid of de volksgezondheid verboden is. In zeer bijzondere gevallen kan ontheffing verkregen worden van dit verbod.

« Vast zal moeten staan, dat het beoogde resultaat niet op andere wijze kan worden bereikt. Voorts zal duidelijk moeten zijn welke volgende stap in het onderzoeks als rechtstreeks gevolg van het afzien van inbeslagneming zal kunnen worden gezet Tevens zal de aard en de hoeveelheid van door te laten goederen in een aanvaardbare verhouding moeten staan tot de doelstelling van het onderzoek. Ontheffing van het verbod op doorlaten van schadelijke of gevaarlijke goederen kan slechts worden overwogen wanneer het betreft een enkele proefzending (de zogenaamde »lijntester«). Buiten dat geval zal geen ontheffing van het verbod worden gegeven. De beslissing tot ontheffing van het verbod op het doorlaten van gevaarlijke of schadelijke stoffen wordt genomen door het College van procureurs- generaal. De beslissing wordt voorbereid door de CTC. Alvorens aan de ontheffing uitvoering te geven, wordt de beslissing van het College ter kennis gebracht aan de minister van Justitie. De minister kan een ontheffing ongedaan maken door het geven van een aanwijzing.»

De Voorlopige uitgangspunten maken verder expliciet melding van de mogelijkheid om niet-schadelijke of niet-gevaarlijke goederen door te laten. Hiervoor geldt alleen een CTC-registratie. Op 17 februari 1998 is de Concept-richtlijn doorlaten en gecontroleerde aflevering door het College van procureurs-generaal vastgesteld. Deze concept-richtlijn is gemaakt door de CTC op verzoek van het College. De concept-richtlijn is aangemeld ter bespreking in de daarop volgende overlegvergadering tussen het ministerie van Justitie en het College van procureurs- generaal. De Concept-richtlijn is, in aanwezigheid van de (toenmalige) minister van Justitie, ongeveer zes keer aan bod geweest in deze vergadering, in een tijdsbestek van ruim een jaar. Naar het oordeel van de (toenmalige) minister heeft er geen goed inhoudelijk debat over plaatsgevonden. Vanwege een meningsverschil tussen minister en departement enerzijds en College anderzijds, is er geen overeenstemming bereikt over de inhoud van de Concept-richtlijn. Het debat is uiteindelijk verdaagd wegens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel BOB. De Concept-richtlijn is nimmer geformaliseerd. De in de Concept- richtlijn neergelegde noties zijn echter wel degelijk leidend voor beslissingen van de CTC. In de concept-richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen actief en passief doorlaten (in de wandelgang ook aangeduid als het verschil tussen respectievelijk doorleveren en doorlaten) en gecontroleerde aflevering.

Actief doorlaten wordt omschreven als: «het onder gezag van het openbaar ministerie en onder regie van de politie door criminelen op de markt en/of in het (criminele) milieu brengen van goederen, voor zover het betreft goederen ten aanzien waarvan strafbare feiten zijn of worden begaan, terwijl bewust wordt afgezien van de mogelijkheid om in te grijpen, teneinde een hoger achterliggend strafvorderlijk belang te kunnen realiseren.» Passiefdoorlaten wordt omschreven als: «het toelaten dat goederen op de markt en/of in het (criminele) milieu worden gebracht, voor zover het betreft goederen ten aanzien waarvan strafbare feiten zijn of worden begaan, terwijl bewust wordt afgezien van de mogelijkheid om in te grijpen, teneinde een hoger achterliggend strafvorderlijk belang te kunnen realiseren». In een voetnoot wordt nog toegevoegd. «Het gaat niet om goederen ten aanzien waarvan het OM de mogelijkheid heeft om in te grijpen en dat onder normale omstandigheden volgens gebruikelijk beleid ook niet zou doen. Voorbeeld hiervan is de richtlijn voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet (geringe hoeveelheden bestemd voor eigen gebruik)».

Het belang van het onderscheid tussen actief en passief doorlaten blijkt voornamelijk voor spoedeisende gevallen. Voor passief doorlaten geldt dan dat de hoofdofficier van justitie beslissingsbevoegdheid krijgt en hij achteraf verantwoording moet afleggen; de minister wordt in kennis gesteld als daarvoor enige aanleiding bestaat naar het oordeel van het College. Ten aanzien van het actief doorlaten wordt de beslissingsbevoegdheid slechts mogelijk geacht voor het hoogst uitzonderlijke geval van een onvoorziene situatie. «De minister van Justitie wordt van alle gevallen, waarin de actieve doorlating van schadelijke en/of gevaarlijke goederen achteraf aan het College is voorgelegd, zo spoedig mogelijk in kennis gesteld». Van dezelfde datum als de Concept-richtlijn is de Regeling procedures in toetsings- en registratiezaken van de CTC, waarin als te registreren opsporingsmethode onder meer wordt aangeduid: «passieve doorlating van ethisch niet-indifferente (bijvoorbeeld organen) en actieve en passieve doorlating van ethisch indifferente (bijvoorbeeld illegale cd's, gestolen motorvoertuigen) goederen». Met dit onderscheid wordt voortgebouwd op het in de Voorlopige uitgangspunten gehanteerde onderscheid tussen schadelijke of gevaarlijke goederen enerzijds en onschadelijke of ongevaarlijke goederen anderzijds.

De heer Dittrich: Ik hoorde u in uw vorige antwoord een onderscheid maken tussen actief doorlaten en passief doorlaten. Wat is daar het verschil tussen?
De heer Zwerwer (lid CTC en advocaat-generaal, ressortsparket Leeuwarden): De betekenis is niet zo geweldig groot. Bij het actief doorlaten heb je zelf mogelijkheden om in te grijpen, maar dan doe je dat niet. Bij passief doorlaten weetje dat er wat gebeurt, maar heb je niet de mogelijkheden om in te grijpen. Er is zo pas gesproken over de telefoontap. U moet zich realiseren dat niet alle telefoontaps 24 uur per dag worden uitgeluisterd. Dat zou wel aardig zijn, maar dan hebben wij überhaupt te weinig politiemensen.
De heer Dittrich: Met uitluisteren bedoelt u dat er echt live mensen luisteren naar wat wordt gezegd.
De heer Zwerwer: Ja. Dat kan bijna nooit. Het gebeurt meestal op het moment dat er echt iets verwacht wordt, maar vaak gebeurt het pas een paar dagen later. Dan is het spul weg, dan is het doorgelaten. Er zullen dus heel veel goederen worden doorgelaten zonder dat wij dat weten. Ook dingen die wij vermoeden, kunnen wij niet altijd pakken.
De heer Dittrich: Het is dan als het ware achteraf, als de band is nageluisterd, dat men hoort., toen en toen kwamen er drugs. Dat noemt u dan passief doorlaten.
De heer Zwerwer: Het kan ook om goederen gaan die niet zo geweldig relevant zijn voor de toetsing, maar die toch een beeld kunnen geven van de organisatie. Dan zeggen de opsporingsinstanties: laat maar. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

Het politieke uitgangspunt over doorlaten en de uitwerking daarvan

In het wetsvoorstel is uiteindelijk een verbod op doorlaten opgenomen, dat tegelijkertijd kan worden opgevat als een regeling voor gecontroleerd afleveren. De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft het essentiële onderscheid gemaakt tussen gecontroleerde aflevering en doorlating in dier voege dat bij gecontroleerde aflevering de inbeslagneming wordt uitgesteld, terwijl bij doorlating geen inbeslagneming wordt beoogd. Het kabinet heeft vervolgens herhaaldelijk zijn visie op de problematiek van de doorlating gewijzigd. In een eerste reactie op het eindrapport van de enquêtecommissie is het kabinet van oordeel dat de strategie van doorlaten niet enkel moet worden afgewezen omdat de toepassing ervan uit de hand is gelopen in het kader van het Delta-onderzoek (Kamerstuk 24 072 26, 25 maart 1996). Een maand later wijst het kabinet het doorlaten van goederen die schadelijk of gevaarlijk zijn voor de veiligheid en de volksgezondheid af. Echter, het kabinet is van mening dat, wanneer de situatie zich zou voordoen dat op korte termijn een grote slag kan worden toegebracht aan de georganiseerde criminaliteit, in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid zou moeten bestaan om dergelijke goederen door te laten. Het zou in deze gevallen aan de minister van Justitie zijn om de afweging te maken (Kamerstuk 24 072 36, 27 april 1996). In het debat met de Tweede Kamer over het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden geeft toenmalig minister van Justitie Sorgdrager aan dat het kabinet geen lijst wil vaststellen van de goederen waarvoor een verbod op doorlaten geldt. Zij definieert deze goederen als «stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid of gevaarlijk zijn», en die niet «normaal in het vrije verkeer zijn» (Handelingen 1995-1996, 28, 9 mei 1996).  Uiteindelijk is het verbod op doorlaten bij amendement in het wetsontwerp gekomen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kalsbeek c.s. (ter wijziging van beslispunt 57):

«Ten aanzien van het doorlaten van personen en goederen die schadelijk of gevaarlijk zijn voor de veiligheid of volksgezondheid geldt een algemeen verbod. Ten aanzien van genoemde goederen bestaat de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod door het College van procureurs-generaal, dat de beslissing tot ontheffing onmiddellijk ter kennis brengt aan de minister van Justitie. Voor deze beslissing worden geen criteria geformuleerd opdat zich geen beleidsinstrument ontwikkelt en elke beslissing aan de hand van het concrete voorliggende geval kan worden beoordeeld. De Kamer wordt periodiek gerapporteerd over eventuele doorlating. » (Handelingen 1995-1996, 33, 13 juni 1996)

Het kabinet formuleerde zijn standpunt opnieuw in maart 1998 en week daarin af van de tekst van de motie (Kamerstuk 24 072 97, 3 maart 1998). In het kabinetsstandpunt wordt niet gesproken over het doorlaten van mensen; de minister van Justitie moet vooraf de beslissing tot doorlaten krijgen voorgelegd in plaats van achteraf daarover in kennis te worden gesteld; er wordt niet gesproken over het niet formuleren van criteria om te voorkomen dat zich een beleidsinstrument ontwikkelt; en er wordt niet gesproken over een actieve periodieke rapportage aan de kamer. In de richtlijnen wordt taalgebruik gebezigd dat in de politieke discussie nooit een rol heeft gespeeld c.q. expliciet is afgewezen. Zo worden er begrippen als actief en passief doorlaten en ethisch indifferente en ethisch niet-indifferente goederen gebezigd, maar ook nog steeds het door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden en Kamer afgewezen begrip doorleveren. De praktijk van de opsporing vult deze begrippen vervolgens op eigen wijze in.

De heer Dittrich: Ik begrijp uit de beslissingen van de Centrale toetsingscommissie dat u een onderscheid maakt tussen ethisch indifferente goederen en differente goederen. Hoe bent u tot die onderverdeling gekomen? Ik herinner mij dat in de Tweede Kamer en in de discussies met de parlementaire enquêtecommissie zo'n onderscheid niet echt is gemaakt.
De heer Zwerwer (lid CTC en advocaat-generaal, ressortsparket Leeuwarden): Voorzover mij bekend is de discussie hierover in het College gevoerd en is het een beslissing van het College geweest. Voorzover ik weet is het niet in de CTC bedacht, maar dat maakt ook niet zoveel uit. het openbaar ministerie heeft zich daaraan gecommitteerd. De gedachte was dat goederen ethisch van belang of niet van belang waren. Het werd mogelijk geacht dat er een groot belang werd gehecht aan de handel in organen. Daar moest je iets mee kunnen. Daarom is het begrip ethisch different of indifferent bedacht, maar voorzover mij bekend is dat facet nog niet opgedoken in de toetsingsprocedure van de commissie. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

De praktijk heeft van deze voortdurende discussie vooral overgehouden dat er niets of vrijwel niets meer mag als het om doorlaten gaat. Het begrip «onder regie» zoals dat in het gewijzigde beslispunt was opgenomen, wordt derhalve zeer ruim geïnterpreteerd. In het wetsvoorstel BOB is artikel 126ff nu als volgt vormgegeven:

1.De opsporingsambtenaar die handelt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de titels IVa tot en met V is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld met het oogmerk op een later tijdstip daartoe over te gaan.
2. De verplichting tot inbeslagneming, bedoeld als in het eerste lid, geldt niet in het geval de officier van justitie op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders beveelt.
3. Een bevel als omschreven in het tweede lid is schriftelijk en vermeldt. a. de voorwerpen waar het betrekking op heeft; b. het zwaarwegend opsporingsbelang en c. het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.

In de rechtspraak lijkt voor de vraag of van doorlaten sprake is, van groot gewicht of daadwerkelijk is vastgesteld dat de illegale goederen op de aangegeven plaats aanwezig waren of dat een persoon de goederen bij zich draagt. Dat er een verdenking bestaat dat er goederen op een bepaalde plaats zijn, waarna niet wordt opgetreden, maakt dat optreden nog niet tot doorlaten. Het Amsterdamse Hof overwoog: Moewel in het algemeen opsporingsambtenaren niet verplicht zijn gebruik te maken van hun strafvorderlijke bevoegdheden, bestaat er geen volledige vrijheid tot achterwege laten van het in beslag nemen van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen (..) Nagegaan dient te worden of (..) sprake is geweest van een welbewust toelaten dat verdovende middelen in circulatie komen dan wel van het welbewust aanvaarden van de geenszins denkbeeldige kans daarop». (..) Een en ander veronderstelt eerst en vooral dat de politie met redelijke mate van zekerheid ervan op de hoogte is dat verdovende middelen aanwezig zijn en voorts dat inbeslagneming van deze verdovende middelen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk zou zijn. (Hof Amsterdam 21 december 1998, Nieuwsbrief strafrecht 29/1/1999; Rechtbank Amsterdam, 21 april 1998, 13/129.529-97)

Zelfs indien een doorlating onrechtmatig wordt geacht, is het de vraag welke consequenties zulks heeft voor eventueel als gevolg van - althans na - die doorlating vastgestelde strafbare feiten. Instructief is een zaak waarin ten eerste een invoer van 250 kilo cocaïne en ten tweede een invoer van bijna 500 kilo cocaïne waren ten laste gelegd. De 250 kilo waren doorgelaten. Het Haagse hof vond de gekozen methode buiten proportie: «Justitie is als medeplichtige te beschouwen aan de invoer van omvangrijke partijen harddrugs en daarmee als schuldige aan een ernstig misdrijf » Het openbaar ministerie werd voor het eerste ten laste gelegde feit niet ontvankelijk verklaard. Over het tweede feit werd evenwel overwogen: «Een eerder smet van overheidswege samenhangende met eerdere wilsbesluiten (van de verdachte) impliceert niet dat dezelfde smet ook doorwerkt bij het nieuwe wilsbesluit». Veroordeling voor de invoer van 490 kilo volgde. De Hoge Raad zag hierin geen onjuiste rechtsopvatting. (HR 30 september 1997, nr. 105.363) Dit arrest toont aan dat een organisatie onder omstandigheden niet kan worden vervolgd voor de invoer van goederen waarbij de overheid heeft doorgelaten, maar dat de doorlating daarmee nog niet in de weg staat aan veroordeling ten aanzien van een vergelijkbare, andere invoer.

Doorlaten van mensen

In de praktijk is er veel onduidelijkheid met betrekking tot het doorlaten van mensen. De motie-Rouvoet c.s. maakt de aanpak van mensensmokkel moeilijk volgens betrokkenen. Recent hebben de CTC en in navolging daarvan het College van procureurs-generaal en de minister besloten wel een aantal mensen «door te laten» teneinde een organisatie in mensensmokkel op te kunnen rollen. De minister heeft zijn inzicht ter zake en de wijze waarop hij dus de motie-Rouvoet c.s. interpreteert in een brief aan de Kamer uiteengezet. (Kamerstuk 25 403, nr. 35, 1998-1999)

De motivering van de motie-Rouvoet c.s. is het voorkomen van mensonwaardige situaties. Echter, bij mensensmokkel zijn situaties aan de orde waarbij personen er zelf voor hebben gekozen om tegen betaling via smokkelroutes een nieuwe bestemming te zoeken. Zij zullen als gevolg daarvan doorgaans niet terecht komen in mensonwaardige situaties. Als zodanig is het belang dat wordt beschermd met het verbod op mensensmokkel een andere dan dat beoogd met de motie. «Het belang dat gediend is met het niet overgaan tot aanhouding - namelijk het blootleggen van de organisatie en het identificeren van de verdachten - kan naar [de mening van de minister] in bepaalde gevallen zwaarder wegen dan het belang dat gediend wordt met de aanhouding». Indien zich gevallen var) mensensmokkel voordoen waarin er (redelijkerwijs) geen sprake is van mensonwaardige situaties ten aanzien van het vervoer en/of de opvang in het land zou het tot de mogelijkheden moeten behoren om niet tot aanhouding van personen over te gaan.

Geen van de fracties had behoefte met de minister over deze brief van gedachten te wisselen. Aangenomen moet derhalve worden dat de Kamer met de handelwijze van de minister heeft ingestemd.

De heer Dittrich: Dat was een zijsprong, want ik wil het nu gaan hebben over het al dan niet doorlaten van mensen. Hebt u bemoeienis gehad bij een zaak waar het misschien niet over doorlaten, maar over het gecontroleerd afleveren van mensen ging?
De heer Oldekamp (CID-officier van justitie, parket Haarlem): Dat is een zaak waarin ik maar heel beperkt ben opgetreden, omdat er een officier nodig was voor huiszoekingen. Dat is anderhalf, twee jaar geleden beginnen te draaien. Er is ooit een vliegtuig op Schiphol geland dat helemaal vol zat met asielzoekers. Die hadden zo ongeveer hun paspoort opgegeten. Dat was de start van het onderzoek. Dit strekte zich uiteindelijk uit tot het zuiden van het land. Wat bleek in de loop van de tijd? In het zuiden, in Maastricht en Sittard, werden mensen, afkomstig uit het Verre Oosten, op de een of andere manier binnengebracht. Ik kan overigens niet verklaren dat wij er direct zicht op hadden waar zij vandaan kwamen. Ze kwamen in ieder geval uit de bronlanden. Zij werden vervolgens vanuit het zuiden vervoerd naar Duitsland, België of nog verder. Haarlem is als gevolg van de enquête-Van Traa echter bijzonder voorzichtig. In dat geval is het inderdaad gecontroleerd afleveren geweest. Daar zijn wij voor naar de CTC geweest, hoewel het geen doorlaten was. Je kunt je afvragen of je dan verplicht bent om naar de Centrale toetsingscommissie te gaan, maar wij hebben dat wel gedaan, ook omdat het een redelijk gevoelig onderzoek was. Je praat over mensen en over een vliegtuig dat ooit is geland en waar mensen in hebben gezeten. Wij hebben toen van de CTC toestemming gekregen om mensen gecontroleerd af te laten leveren. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

2.4.3 Praktijk

Gecontroleerde afleveringen

Bij de gebruikelijke gecontroleerde aflevering wordt getracht om kort na of tegelijk met de vaststelling wie de betrokken personen zijn, tot arrestatie over te gaan en de gevolgde zendingen in beslag te nemen. In sommige gevallen wordt echter besloten niet de eerste ontvanger te arresteren, maar na diens identificatie te bezien aan wie hij de zending «doorlevert». De inbeslagneming kan ook (al dan niet in combinatie met een arrestatie) in de tweede of derde hand geschieden. In een aantal gevallen zullen dan personen die bij de eerste aflevering betrokken waren niet (meer) kunnen worden gearresteerd. Voor de situatie waarin wel in beslag genomen wordt, maar geen arrestaties plaatsvinden, wordt de term «vegen» gehanteerd. (Eindrapport parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, Kamerstuk 24 072, nr. 14, 1995-1996)
Wat betreft het gecontroleerd afleveren rijst de vraag of en in hoeverre het nodig is om aangetroffen harddrugs te verwijderen uit verzonden postpakketten. Daar is geen eenduidig beleid voor ontwikkeld. Zo is onduidelijk op welke grond is besloten om acht kilo heroïne te laten zitten, hetgeen gebeurde in een ter registratie bij de CTC aangeboden zaak. Overigens zijn er ook diverse voorbeelden dat op Schiphol bij werkelijk grote hoeveelheden de harddrugs grotendeels worden verwijderd. Maar 13000 kilo hennep en 150 liter hasjolie - welke hoeveelheid miljoenen waard is - werden gewoon gecontroleerd afgeleverd zonder gedeeltelijke verwijdering. Bij sommige politie-ambtenaren heeft HR 17 maart 1998, NJ 1998, 515 de indruk gewekt dat het tot vrijspraak leidt wanneer drugs uit een toegezonden pakket worden gehaald. Deze indruk beruste op een misverstand. De inzet in die zaak was dat men niet medeplichtig kan zijn door hulpverlening ná het feit. In de tenlastelegging had de officier de hulpverlening na binnenkomst niet geformuleerd als een afspraak vóóraf over hulpverlening na binnenkomst. Die afspraak opnemen in de tenlastelegging was genoeg geweest om de medeplichtige te veroordelen, ook al was de hulp pas daadwerkelijk verleend na de verwijdering van de drugs uit het pakket. Dat het verwijderen van verdovende middelen ter voorkoming van «doorlating» vergt echter wel grote alertheid van het openbaar ministerie vergt, blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 1998. (HR 15 december 1998, NJ 1999, 207) Daarin deed zich een soortgelijk probleem voor en werd een veroordelend arrest gecasseerd omdat het bewijs van verder vervoeren van cocaïne - die inmiddels buiten weten van de verdachte was verwijderd - onbegrijpelijk werd geacht. In de Voorlopige uitgangspunten wordt het onderscheid gehanteerd tussen enerzijds gecontroleerd afleveren en anderzijds het doorlaten van schadelijke of gevaarlijke goederen - waarvoor een verbod geldt - en het doorlaten van niet schadelijke goederen waarvoor CTC-registratie voldoende was. Ontheffing van het verbod is mogelijk als door niet in beslag te nemen de organisatie later een grote slag kan worden toegebracht en in het geval van een lijntester. De beslissing daartoe kan alleen worden genomen door het College van procureurs-generaal (na advies CTC) en na in kennisstelling van de minister van Justitie. Met een aanwijzing kan de minister de ontheffing dus nog ongedaan maken. De Concept procedure in toetsings- en registratiezaken en de Conceptrichtlijn doorlaten en gecontroleerd aflevering maken echter niet alleen een nader onderscheid in «ethisch (niet) indifferente goederen» maar ook in het «actief» of «passief doorlaten» daarvan. Onder «actief doorlaten» wordt verstaan het onder gezag van het openbaar ministerie en onder regie van de politie door criminelen op de markt en/of in het milieu brengen van goederen, voor zover het betreft goederen ten aanzien waarvan strafbare feiten zijn of worden begaan., terwijl bewust wordt afgezien van de mogelijkheid om in te grijpen, teneinde een hoger achterliggende strafvorderlijk belang te kunnen realiseren. Wanneer het gaat om een toelaten dat dergelijke goederen op de markt en/of in het milieu worden gebracht dan moest worden gesproken van «passief» doorlaten. Bij de CTC moesten op grond van die regeling ter toetsing worden aangeboden vormen van actief en passief doorlaten, waarbij het gaat om gevaarlijke en l of schadelijke goederen en/of goederen die ethisch niet indifferent zijn (bijvoorbeeld organen). Even verder staat evenwel dat bij passieve doorlating van ethisch niet indifferente goederen (zoals organen) en actieve en passieve doorlating van ethisch indifferente goederen (zoals illegale CD's en gestolen motorvoertuigen) CTC-registratie voldoende wordt geacht.

Doorlaten

In de onderzochte periode van 1996 tot heden zijn bij de CTC zo'n vijf zaken in verband met het doorlaten van goederen voorgelegd. In het merendeel van de gevallen betrof het een verzoek om bij wijze van een proefzending een aantal kilo's (soft)drugs te mogen doorlaten. Eén zaak heeft betrekking op het doorlaten van vogeleieren in verband met de wetgeving voor de bedreigde uitheemse diersoorten. Het College meende dat het in dat geval om «ethisch indifferente goederen» ging die ingevolge de Concept-richtlijn «Niet ingrijpen» (oktober 1997; De concept-richtlijn niet ingrijpen is voor de eerste maal tijdens de vergadering van het College van procureurs-generaal van 1 oktober 1997 behandeld) niet bij de CTC ter toetsing maar ter registratie moesten worden aangemeld door de hoofdofficier van justitie. Uit deze zaak zou kunnen worden afgeleid dat de CTC en het College van procureurs- generaal wel degelijk toetsen aan de eigen concept-richtlijnen, ook al hebben die het veld nog niet bereikt en heeft de minister geen goedkeuring gegeven aan dat concept. In een aantal voorgelegde «doorlatings»-zaken neemt ofwel het verzoekende buitenland het rechtshulpverzoek ofwel de hoofdofficier de zaak terug voordat deze is af geprocedeerd via de CTC bij het College. In één zaak wordt toestemming gevraagd voor het doorlaten van een geringe hoeveelheid grondstof voor XTC-pillen. De informatie over deze proefzending was over de tap gekomen en vermoedelijk zou er spoedig daarna een veel grotere zending binnenkomen (ongeveer 1000 kilo). Het College was, met de CTC, van oordeel dat op basis van de verstrekte informatie geen oordeel mogelijk was voor een goede afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit. De zaak is daarom stukgemaakt. In het evaluatie formulier merkt de officier op dat niet uitgesloten kan worden dat de grote partij alsnog is verscheept nadat betrokkene in vrijheid was gesteld; «voor zo'n geringe hoeveelheid kon de vrijheidsberoving tenslotte maar heel beperkt zijn! » Doorlatingen komen volgens nagenoeg alle betrokken niet meer voor. Wel is de vaststelling of er sprake is van doorlaten voor velen een lastig probleem. In alle onderzochte organisaties rust een absoluut verbod op het doorlaten van voor de volksgezondheid gevaarlijke goederen. De commissie heeft de stellige indruk dat dit verbod ook nageleefd wordt. Toch worstelt de politie vrijwel dagelijks met het verbod op doorlaten, ook omdat het de vraag is wanneer daarvan sprake is.

In een lopend onderzoek hoorde het onderzoeksteam over de tap een dame zeggen: «Ik heb pillen van je nodig. Ik moet het nu hebben en in één keer». Daarop reageerde haar gesprekspartner verontwaardigd. «Idioot, dit moetje niet zeggen over de lijn».
Zij: «Maar ik noem toch geen namen?»
Hij: «Maar ik bedoel het! ». Het team is toen in overleg getreden met de zaaksofficier van justitie. Deze maakte duidelijk dat het team de drugs in beslag móest nemen. Dat zou door middel van een afschermings-proces-verbaal gebeuren. De ervaring had geleerd dat de rechter dat tot nu toe accepteerde.

Een aantal respondenten is van mening dat dit verbod in ernstige mate het onderzoek naar criminele groeperingen die betrokken zijn bij de smokkel en verspreiding van (hard- en soft) drugs bemoeilijkt. De reden daarvoor is dat in zaken waarin telefoons worden afgeluisterd, politie en justitie regelmatig worden geconfronteerd met vermoedens omtrent leveringen en transporten van drugs. Dit levert onvermijdelijk problemen op voor het hoofdonderzoek. In hoeverre de hiervoor aangehaalde benadering van het Amsterdamse hof - dat een redelijke mate van zekerheid en het redelijkerwijs mogelijk zijn van inbeslagneming eiste -afdoende is, kon nog niet worden vernomen.

De heer Geraedts (onderzoeksleider Regionale recherche, regiopolitie Limburg- Noord): Ik wil graag een probleem aan de orde stellen, namelijk datje in een lopend onderzoek achteraf tot de ontdekking komt dat er een partij harddrugs is doorgegaan, en de wijze waarop wij daarmee omgaan.
De heer Dittrich: Bedoelt u dan, wat wij al eerder bespraken, dat als je later de band afluistert van gesprekken die zijn opgenomen, je te weten komt dat er harddrugs zijn doorgelaten?
De heer Geraedts: Ja. In de praktijk komt het voor datje aan de hand van cryptische omschrijvingen en coderingen in combinatie met observatie, gaat rechercheren. Je bevindt je dan in een pril stadium, namelijk de aanvang van de eerste week van het onderzoek. Er is dan een bepaalde doelstelling ten opzichte van een criminele organisatie. Het is de opzet om daarnaar te rechercheren. Vervolgens zie je de tweede dag de bewegingen en krijg je er al grip op. Uiteindelijk kom je dan met het observatieteam voor de situatie te staan datje je afvraagt. zitten wij goed, weten wij een vindplaats? Je ziet betrokkenen elkaar ontmoeten en vervolgens weer weggaan, op een heimelijke manier Achteraf, evaluerend met de sectiechef van de observatie- eenheid, in combinatie met de gegevens op de tap, kun je dan zeggen: hier heeft wat plaatsgevonden, hier is een kilo harddrugs, cocaïne, over tafel gegaan. Dat kan later natuurlijk, zeer zeker vandaag de dag, door verweren van de advocatuur op de zitting aangehaald worden. Dan is de vraag hoe wij daar vervolgens, na die ontdekking en na die conclusie, in het prille begin van het onderzoek op reageren en mee omgaan.
De heer Dittrich: Hoe reageert u daarop? U stelt dit aan de orde. Hoe stelt u zich voor dat erop gereageerd zou moeten worden?
De heer Geraedts: Ik denk datje het achteraf moet laten toetsen, zodat duidelijk is datje op enig moment gedurende het onderzoek, gezamenlijk met de zaaksofficier tot de conclusie bent gekomen dat er een behoorlijke partij harddrugs - waarvan wij eigenlijk niet wilden dat die doorgevoerd werd - over tafel is gegaan. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

Bij het uitluisteren van de tap voor bijvoorbeeld een cocaïnezaak hoort de politie vaak over de leveringen van partijtjes hasj. Voor de politie vormen deze berichten een dilemma.

De heer Dittrich: Mijnheer Reineker, u werkt als chef bij de CID te Amsterdam. Als er drugs in uw regio aanwezig zijn en u de vindplaats daarvan kent, of als u weet hebt van een drugstransport door een georganiseerde bende binnen uw regio, gaat u dan altijd meteen over tot inbeslagname, of zijn er ook omstandigheden waarin u dat niet doet?
De heer Reineker (teamleider IRT/CID-chef, regiopolitie Amsterdam-Amstelland): Het moment van inbeslagname kan wringen, vooral in het begin van een onderzoek. Als er nog onvoldoende bewijs tegen de verdachten is verzameld, dan kan het voorkomen dat een partij niet direct in beslag wordt genomen. Het streven van de opsporing is wel gericht op inbeslagname van verdovende middelen, maar het tijdstip waarop dat gebeurt, is afhankelijk van de bewijsvoering.
De heer Dittrich: Een dergelijke situatie beschouwt u als een gecontroleerde aflevering?
De heer Reineker: In een dergelijke situatie proberen wij de partij verdovende middelen 24 uur per dag onder controle te houden, hetzij door fysieke observatie, hetzij met behulp van technische ondersteuning.
De heer Dittrich: Ik wil terugkeren naar de heer Reineker Stel dat u in een onderzoek de telefoon afluistert en u hoort dat ergens drugs zullen worden neergezet. U weet de vindplaats van die drugs. Worden die dan altijd in beslag genomen?
De heer Reineker. In principe worden die verdovende middelen altijd in beslag genomen.
De heer Dittrich: U zegt «in principe». Ik ben natuurlijk heel erg geïnteresseerd in de situaties waarin dat niet lukt of niet kan. Kunt u dat duidelijk maken, aan de hand van een praktijkvoorbeeld wellicht? De heer Reineker: Ik wil het wel aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken. Het lijkt mij niet handig om een praktijkvoorbeeld te nemen.
(...)
De heer Reineker: Stel dat je door het afluisteren van telefoons of door observatie beelden, waarnemingen of anderszins krijgt van partijen verdovende middelen. En stel dat je in een opslagruimte op een industrieterrein terechtkomt. Het observatieteam ziet dat er 25 dozen naar binnen worden gebracht met behulp van een vrachtautootje. Vervolgens ga je daar naar binnen toe om tot inbeslagneming over te gaan. En dan blijkt dat er maar één kilo marihuana wordt aangetroffen. Het zou heel vervelend zijn om voor één kilo marihuana het gvo te moeten openen. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

Een aantal respondenten is van mening dat het mogelijk zou moeten zijn deze (kleine) partijen te laten gaan. Op basis van de huidige weten regelgeving is dat echter niet mogelijk, omdat doorlaten immers verboden is.

De heer Reineker (teamleider IRT/CID-chef, Amsterdam-Amstelland)Dan kan in
overleg met de zaaksofficier, justitie, besloten worden om die kilo daar te laten liggen. U kunt zich voorstellen dat een kilo marihuana het op zichzelf niet rechtvaardigt om daar 24 uur per dag een observatieteam neer te zetten.
De heer Dittrich: Dus je overlegt met de zaaksofficier en die geeft toestemming om niet tot inbeslagneming over te gaan?
De heer Reineker: Ja.
De heer Dittrich: U noemt het voorbeeld van één kilo. Is er een soort lijst? Bij hoeveel kilo's wordt wel daartoe overgegaan? Hoe wordt daarmee omgegaan in de praktijk?
De heer Reineker: Als het om harddrugs gaat, cocaïne of andere harddrugs, is die
mogelijkheid sowieso geblokkeerd. Ik vind dat op zichzelf een heel goede regeling. De overheid zou er niet aan moeten meewerken dat cocaïne of andere harddrugs in de samenleving terechtkomen.
De heer Dittrich: Dus als u zegt «die mogelijkheid is sowieso geblokkeerd» bedoelt u: dan moet er altijd in beslag genomen worden?
De heer Reineker: Dan wordt er in beslag genomen.
De heer Gerands (onderzoeksleider Regionale recherche, regiopolitie Limburg- Noord): Ja. Tussen de één en vijf kilo: de zaaksofficier de CID-officieren de plaatsvervangend hoofdofficier die toen nog niet maar thans wel is geformaliseerd als rechercheofficier. Thans is de situatie uitdrukkelijk. de recherchechef en de rechercheofficier overleggen deze zaken. Boven de vijf kilo was er sprake van dat de hoofdofficier de beslissing zou nemen.
De heer Dittrich: Als ik het goed begrijp, kunnen er in gevallen waarin het om minder dan vijf kilo harddrugs gaat beslissingen worden genomen om die drugs niet in beslag te nemen.
De heer Gerands: Ja, maar die situaties hebben zich gelukkig niet voorgedaan.
De heer Dittrich: Maar is dit dan een soort vuistregel die in Limburg-Noord gehanteerd wordt?
De heer Gerands: Wás. Dat is het niet meer, zeer zeker niet na de laatste stand van zaken. Na het rapport van de commissie-Van de Beek zijn enkele indicatoren geformuleerd waarop je kunt afgaan. Je weet dan: hier hebben wij nog enige ruimte en daar niet meer. Het betekent wel dat wij er natuurlijk met z'n allen voor moeten zorgen, zeer zeker in het bilaterale overleg met de zaaksofficier, dat het gat, de ruimte niet te groot wordt. Anders weetje niet waardje naar toe gaat.
De heer Dittrich: Uit welkjaar dateert die vuistregel?
De heer Gerands: Ik participeerde als onderzoeksleider in 1997.
(Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

Een tijdelijke oplossing is het wegtippen van de informatie (zie daarvoor paragraaf 2.5.4). Trucs als het vertraagd uitluisteren van taps, of het tolkenprobleem («we verstonden niet wat er over de tap gezegd werd») achten de meesten fnuikend voor de geloofwaardigheid bij de rechter. Ook het toevallig geen OT-capaciteit hebben, of de mislukte gecontroleerde aflevering zijn argumenten waar niemand van wil stellen dat ze zouden mogen worden gebruikt om een doorlating te maskeren.

De heer Hielckert (rechercheur kernteam, regiopolitie Rotterdam): ( .. ) Wij hebben ongeveer anderhalfjaar geleden een onderzoek gedaan waarbij wij tegen een organisatie aanliepen die vanuit Turkije heroïne in Nederland invoerde en distribueerde. Dat betrof grote hoeveelheden, minimaal honderd kilo per zending. Tussen die grote partijen door werden ook kleine partijen in deze richting gestuurd. Kort na de start van het onderzoek kregen wij al gelijk zicht op zo'n kleine partij die onderweg was van Turkije naar Nederland. Door het afluisteren van telefoongesprekken kregen wij op een zondagavond het bericht binnen dat er een indicatie was dat er maandagochtend mogelijk een koerier met een geprepareerde personenauto naar Nederland onderweg was. Die indicatie was zo sterk dat er haast wel heroïne in die auto moest zitten. Het was onmogelijk om die auto door te laten gaan. Zicht op de organisatie die erachter lag, hadden we wel, maar nog niet zodanig dat we de zaak met voldoende bewijs ter zitting konden brengen. Toen hebben we, uiteraard in overleg met de officier van justitie, besloten om die partij in beslag te nemen, maar daarbij, indien mogelijk, geen verdachten aan te houden. De partij moest in ieder geval in beslag genomen worden en de verdachten zouden op een later tijdstip aangehouden worden.
De heer Dittrich: Waarom was het zo belangrijk om die verdachten niet meteen aan te houden?
De heer Hielckert: Wij wilden het onderzoek niet frustreren. Op het moment dat er verdachten worden aangehouden, worden ze voor de rechtbank gebracht. Het GVO dat tegen de organisatie liep, zou dan bekend worden.
De heer Dittrich: Het GVO is het gerechtelijk vooronderzoek.
De heer Hielckert: Nadat wij dat zo doorgesproken hadden, hebben wij die auto in beslag genomen zonder dat er iemand bij was met erin vijftien kilo heroïne. Wij hebben het zodanig gedaan dat het voor de omgeving duidelijk was dat de politie de inbeslagname had gedaan. Uit het onderzoek was al duidelijk geworden dat de afstraffing heel pijnlijk zou zijn indien mensen van de organisatie partijen heroïne achterover zouden drukken. Daarom hebben wij bij de inbeslagneming een herkenbare politiewagen betrokken.
De heer Dittrich: Dat hebt u gedaan om sommige mensen van die groep te beschermen.
De heer Hielckert: Ja.
De heer Dittrich: Tegen een afrekening vanuit de groep?
De heer Hielckert: Inderdaad, maar dat is helaas mislukt. We hebben vervolgens groot in de krant gepubliceerd dat de politie die auto in beslag had genomen. Dat was helaas een Nederlandse krant. De mensen die hierbij betrokken waren, waren echter van Turkse afkomst en die lezen die Nederlandse krant niet. De voorzitter: Het is dus mislukt. De auto is wel in beslag genomen, maar het was de verdachten niet opgevallen dat de politie dat gedaan had.
De heer Hielckert: Exact.'

De rechtbank heeft deze inbeslagname geaccepteerd. Zij was van oordeel dat er geen reden was om aan de integriteit van de beslissing te twijfelen.

Doorlaten: meerdere strafbare feiten door één criminele groep

Respondenten geven aan dat het met betrekking tot het verbod op doorlaten «handig» is als een verdachte tegelijkertijd in verschillende goederen illegaal handelt. Dit komt bijvoorbeeld voor wanneer een verdachte zowel illegaal spijkerbroeken invoert als in drugs handelt. Wanneer het tactische team informatie krijgt over verhandelde goederen, kan zij aannemelijk maken dat zij geen zekerheid heeft over de aard van de goederen. Deze voorgestelde gegronde onzekerheid ontslaat het team vervolgens van de verplichting ofwel de goederen in beslag te nemen ofwel - bij grensoverschrijding ~ een rechtshulpverzoek in te dienen naar aanleiding van een voorgenomen gecontroleerde aflevering c.q. doorlating. In het laatste geval zou voor de gecontroleerde aflevering eerst toestemming aan de CTC moeten worden gevraagd. Wanneer aannemelijk is dat er geen zekerheid is over de aard van de goederen, is het mogelijk om in zo'n geval bijvoorbeeld een Duitse politieambtenaar informeel te vragen een verkeerscontrole uit te voeren waarbij de wagen in kwestie kan worden doorzocht.

In een onderzoek bleek heel snel dat er verschillende groeperingen betrokken waren bij de smokkel van cocaïne. Deze groeperingen hielden zich bezig met verschillende activiteiten: verdovende middelen, vuurwapens, mensenhandel, edelstenen, alcohol (o.a. wodka). De officier van justitie heeft toen in overleg met de driehoek besloten dat het team zich moest beperken tot verdovende middelen. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om door te laten, zolang het team kan volhouden dat het niet met voldoende zekerheid heeft vastgesteld wat de inhoud van een transport is. Doordat de groeperingen met zoveel producten bezig waren, was het moeilijk om te weten wanneer zij zich met verdovende middelen bezig hielden. (Verslag Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

Knelpunten gecontroleerd afleveren en doorlaten

In het kader van de inventarisatie van de consequenties van het wetsvoorstel BOB in de praktijk (werkgroep-Van de Beek, april 1999) is in het bijzonder gekeken naar de gevolgen van het verbod op doorlaten. Over de reikwijdte van het verbod op doorlaten stelt het rapport (samengevat) dat het verbod in de volgende situaties niet geldt:
a. de vindplaats is niet door de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden bekend;
b. de vindplaats is onvoldoende bekend (verwezen wordt naar de uitspraak van het hof Amsterdam, 21 december 1998 met betrekking tot het begrip «weten»);
c. bij voldoende mate van zekerheid over de vindplaats is, in die gevallen waarin op grond van de hoeveelheid geen direct ingrijpen geboden is, een afweging mogelijk tussen de verplichting tot inbeslagneming en het opsporingsbelang. Het is mogelijk dat wordt gekozen voor uitstel met het oogmerk om op een later tijdstip tot in beslagneming over te gaan;
d. in exceptionele gevallen kan voor afstel worden gekozen op basis van het zwaarwegend opsporingsbelang en met inachtneming van de procedure (schriftelijke toestemming na overleg met de minister) en
e. in alle andere gevallen dient tot inbeslagneming te worden overgegaan, tenzij daardoor personen in gevaar komen.

In reactie hierop wil de commissie op deze plaats nadere invulling geven aan genoemd artikel. Het verbod op doorlaten is naar de tekst van artikel 126ff wetsvoorstel BOB gekoppeld aan de uitoefening van bevoegdheden van de titels IVa tot en met V. In de uitvoering van de bevelen tot observatie, infiltratie, pseudokoop, stelselmatig inwinnen van informatie, inkijkoperatie, opnemen vertrouwelijke communicatie en onderzoek van telecommunicatie (onder andere telefoon- en faxtap en printen) kan een opsporingsambtenaar bekend raken met de vindplaats van goederen in de zin van het artikel, hetgeen noopt tot ingrijpen. De informatie van de burgerinformant, -infiltrant of de burgerpseudokoper (titel Va) kan echter ook de wetenschap van de vindplaats in de zin van artikel 126ff wetsvoorstel BOB opleveren. Uit de debatten in de Kamer kan niet worden afgeleid dat deze titel bewust zou zijn uitgesloten; kennelijk is sprake van een omissie en dient titel Va onder het bereik van artikel 126ff te worden gebracht. De eerder aangehaalde uitspraak van het Hof Amsterdam (21 december 1998) biedt nadere invulling aan het begrip weten in de zin «dat de politie met redelijke mate van zekerheid ervan op de hoogte is dat verdovende middelen aanwezig zijn en voorts dat inbeslagneming van deze verdovende middelen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk zou zijn». Een gebrek aan capaciteit bij het observatieteam en het arrestatieteam of andere onderzoeksprioriteiten zullen in beginsel onvoldoende reden opleveren om niet tot actie over te gaan. In sommige gevallen zal de informatie noodzaken tot nader onderzoek (bijvoorbeeld een observatieactie) ter vaststelling van de vindplaats, in andere gevallen kan terstond tot inbeslagneming en aanhouding worden overgegaan. Van belang zijn daarbij onder meer de onderstaande overwegingen en de aard van de aanwijzingen of vermoedens. Het ligt in de bedoeling van het artikel besloten een belangenafweging mogelijk te maken tussen de verplichting tot inbeslagneming en het opsporingsbelang. Daarbij kan de hoeveelheid van het goed (drugs) een rol spelen. In het rapport van de werkgroep- Van de Beek wordt aangegeven dat direct moet worden ingegrepen in het geval grote hoeveelheden als 100 kilogram cocaïne, 30 machinegeweren of 30 kilo semtex. Uit diverse debatten in de Kamer blijkt dat zulke grote hoeveelheden en ook heel veel kleinere niet voor doorlaten in aanmerking komen. Een kleine hoeveelheid kan alleen worden doorgelaten als duidelijk is wat de volgende stop in het onderzoek zal zijn (bijvoorbeeld het in beslag nemen van een veel grotere partij die reeds is aangekondigd). Het artikel laat blijkens de toelichting het softdrugsbeleid onverlet. Maar tussen enerzijds enkele grammen softdrugs of grondstoffen voor XTC en anderzijds enkele grammen semtex zit zeker een verschil in gevaarzettend karakter. Zeker in laatstgenoemde gevallen (en bij twijfel) dient een spoedprocedure bij het College, in de zin van 24-uur bereikbaarheid van een procureur-generaal met piketdienst, tot de mogelijkheden te behoren. Bij genoemde afweging kan ook de veiligheid van personen een rol spelen. In het rapport van de werkgroep wordt in dit verband allereerst gewezen op opsporingsambtenaren (politiële infiltranten). Daarnaast spreekt het rapport meer in het algemeen van de situatie dat inbeslag neming niet mogelijk is met het oog op de afscherming en veiligheid van de informant of infiltrant in het algemeen. Dit is een nieuw element, waarover bij de behandeling van het wetsvoorstel BOB niet is gesproken. Hoewel de commissie niet wil uitsluiten dat dit element een rol kan spelen wil zij wel wijzen op het gevaar daarvan. De Delta-methode heeft immers aangetoond dat door deze vorm van afscherming de overheid in een chantabele positie kan komen te verkeren.

Doorlaten van mensen

Het kernteam Noord-Oost Nederland wijst erop dat mensen die gesmokkeld worden niet altijd in mensonwaardige omstandigheden verkeren. Naar hun mening is de gedachte achter de motie-Rouvoet c.s. dat voorkomen moet worden dat mensen in dergelijke omstandigheden komen te verkeren, terwijl in sommige gevallen daar geen sprake van is. Daarnaast is het in de praktijk van de opsporing van mensensmokkel door de Unit mensensmokkel gebleken dat het soms moeilijk, zo niet onmogelijk is om zicht te krijgen op de criminele organisatie en op de routes die voor de smokkel worden gebruikt. De motie-Rouvoet c.s. verplicht de Unit mensensmokkel om onmiddellijk tot aanhouding van de personen over te gaan zodra men weet wanneer en waar mensen zich door criminelen laten transporteren naar een nieuwe bestemming. De Unit mensensmokkel zag zich zo in een onderzoek genoodzaakt om «transporten» twee weken lang consequent weg te tippen. Dit heeft ertoe geleid dat zij geen mogelijkheid meer had om zicht te krijgen op de criminele organisatie die deze transporten organiseerde.

Op grond van informatie verkregen uit eerdere onderzoeken wordt sinds begin 1996 door het kernteam Noord-Oost Nederland onderzoek gedaan naar mensenhandel, vervalsingen en overige hieraan gerelateerde strafbare gedragingen. Het aanknopingspunt was een stroom van naar schatting 4000 tot 5000 (vooral economische) vluchtelingen uit Irak en Iran in de periode 1993-1996. Deze vluchtelingen gebruikten Nederland als transito-land en zochten uiteindelijk hun welzijn in andere landen, waaronder Canada. Aanvankelijk werden de transporten met bestemming Canada consequent weggetipt aan andere diensten wanneer zij bekend werden. Echter daarna raakte men het zicht op de transporten kwijt. Daarom is toestemming aan de CTC gevraagd om te kunnen doorlaten. Daarbij is ook aandacht gevraagd voor de eventuele diplomatieke consequenties. Vanwege de gevoeligheid van de materie is advies gevraagd van een wetgevingsjurist van het ministerie van Justitie en is overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken gevoerd. Omdat de schade als gevolg van het doorlaten van mensen in dit geval beperkt werd geacht, werd geen reden gezien de toestemming te onthouden. Daarbij werd nadrukkelijk in acht genomen dat er via Buitenlandse Zaken afstemming was geweest met Canada. Ook werd in acht genomen dat er voldaan werd aan het welzijnscriterium, dat wil zeggen dat noch de wijze van transport, noch de wijze van opvang in strijd zou zijn met humanitaire eisen. Transporten van mensen via containers of transporten die leiden tot «opvang» in een bordeel zijn immers niet toelaatbaar. Nadien zijn sommige personen uit deze «doelgroep» met vervalste reisdocumenten wel tegengehouden op Schiphol. Anderen zijn bewust doorgelaten ondanks vaststelling van het feit dat ze met valse documenten reisden.

vorige    volgende    inhoud