HOOFDSTUK 4 GEZAG OVER EN TOEZICHT OP DE OPSPORING

4.1 Algemeen

De crisis in de opsporing, zoals die werd geconstateerd door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, bestond op de derde plaats uit de gezagscrisis. Het gezag van het openbaar ministerie over de politie, dat weliswaar is terug te voeren op een expliciete wettelijke opdracht, was in de praktijk van de opsporing niet vanzelfsprekend. Het kostte veel officieren van justitie grote moeite hun gezag daadwerkelijk te laten gelden. Niet alleen werd feitelijk zeer verschillend invulling gegeven aan de gezagsrol van het openbaar ministerie over de politie, ook de meningen daarover liepen binnen het openbaar ministerie uiteen: «Over gezag dient niet teveel te worden gediscussieerd. Maar de gezagsconceptie voor en van het openbaar ministerie varieert nog altijd van de «super-rechercheur die dag en nacht boven op de zaak zit» tot «sturing op (grote) afstand» (Eindrapport parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, Kamerstuk 24 072, nrs. 10-11, 1995-1996, p. 414). Ook de opvattingen binnen het openbaar ministerie over de normering van de bijzondere opsporingsmethoden variëren op zijn minst van «rekkelijk» tot «precies». Op basis van de beslispunten zijn voor dit deel van het evaluatieonderzoek door de commissie de volgende vragen gesteld:

a. Zijn de onderlinge verhoudingen tussen functionarissen en organisaties in de opsporing verbeterd en werkbaar?
b. Wordt door het openbaar ministerie op verantwoorde wijze gezag uitgeoefend over de inzet van opsporingsmethoden?
c. Bestaat er duidelijkheid over de wijze en de inhoud van de gezagsuitoefening door het openbaar ministerie?
d. Heeft de gezagsuitoefening door het openbaar ministerie daadwerkelijk effect op het functioneren van de politie met betrekking tot de opsporing?
e. Is de controle op het gebruik van opsporingsmethoden door rechters-commissarissen, korpsbeheerders en ministeries adequaat?

De nadruk bij het onderzoek naar de gezagscrisis ligt primair bij het openbaar ministerie. Daarnaast is ook gekeken naar de mede-verantwoordelijkheid van de andere partners in het gezag over en het beheer van de opsporing: rechters-commissarissen, korpsbeheerders en ministeries.

vorige    volgende    inhoud