4.7 Tweede Kamer

De parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden heeft over de rol van de Tweede Kamer twee beslispunten geformuleerd. Deze resulteren in de volgende onderzoeksvragen:

a. Hoe geeft de Kamer vorm aan de verbetering van de controle op het functioneren van het openbaar ministerie en de politie met betrekking tot opsporingsmethoden?
b. In hoeverre betrekt de Kamer bij de beoordeling van wetgeving de samenhang met de praktijk en de gevolgen van wetgeving voor de rechtsstaat?

De parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden heeft gesignaleerd dat de Kamer in het verleden niet altijd even consistent handelde als medewetgever en controleur van het regeringsbeleid. De commissie heeft onderzocht op welke wijze de Kamer de afgelopen drie jaar heeft gehandeld ten aanzien van de bestrijding van de drievoudige crisis en of zij meer consistent is gaan handelen. Na de debatten over het rapport van de enquétecommissie opsporingsmethoden heeft de Kamer gesproken over het Plan van aanpak inzake de uitvoering van de aanbevelingen. Tijdens het plenaire debat bleek dat de reorganisatie van de politie onbedoelde effecten heeft gehad. De Kamer en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben namelijk nauwelijks invloed (meer) op het personeelsbeleid ten aanzien van politiefunctionarissen. Met betrekking tot de personele wisselingen bij het openbaar ministerie heeft het rapport-Ficq een grote rol gespeeld. De commissie heeft hier geconcludeerd dat het personeelsbeleid op dit punt geen opvallende gevolgen heeft voor de opsporing. Wel heeft het bevreemding gewekt dat één van de officieren verantwoordelijk voor de Delta-methode tot voor kort lid was van de CTC.

Voortgangsrapportages

De vaste commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben door middel van de IPEO-rapportages de voortgang van de uitvoering van de beslispunten door het kabinet gecontroleerd. De toegankelijkheid van de voortgangsrapportages was niet groot. Het gevaar bestaat dat de overleggen tussen Kamer en kabinet daarover verzanden in details. Hetzelfde geldt voor de voortgangsrapportages van het groot project Reorganisatie openbaar ministerie. Bestudering van de rapportages leidt tot de opmerking dat het beeld dat in de voortgangsrapportages wordt opgeroepen een ander beeld is dan het beeld dat de commissie zich heeft gevormd. Ook de leden van de vaste commissie voor Justitie hebben in verschillende overleggen aangegeven niet helemaal overtuigd te zijn van het in de rapportages geschetste optimistische beeld.

Wetsvoorstel Bijzondere opsporingsmethoden

Het rapport van de parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden heeft geleid tot het wetsvoorstel Bijzondere opsporingsbevoegdheden, een voorstel tot wijziging van de Wet op de politieregisters en enkele andere daarmee samenhangende wetsvoorstellen. De Kamer heeft bovengenoemde wetsvoorstellen niet gezamenlijk, dan wel in samenhang behandeld, ondanks aandrang daartoe van de zijde van de minister van Justitie. Ook vindt er niet altijd afstemming plaats met wetgeving op de terreinen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de electronische snelweg, en de privacy. De Kamer heeft de behandeling van het wetsvoorstel Bijzondere opsporingsmethoden onnodig vertraagd, waardoor de onduidelijkheid bij politie en justitie langer heeft voortgeduurd dan noodzakelijk was. Het wetsvoorstel was eind 1997 gereed voor plenaire behandeling. Door de crisis rondom het College van procureurs-generaal, de Tweede Kamerverkiezingen, de formatie en het inwerken van de nieuwe minister van Justitie is het wetsvoorstel eerst in november 1998 plenair behandeld. De Kamer rappelleerde tot nog toe onvoldoende op toezeggingen. Inmiddels worden de toezeggingen van de minister aan de Kamer geregistreerd. Met behulp van deze administratie kan de Kamer haar controlerende taak beter uitvoeren.

vorige    volgende    inhoud