Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 7

7 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op donderdag 7 september 1995
in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt prof. dr. G.J.N. Bruinsma
Aanvang 14.30 uur

Voorzitter:
Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen, griffier
De voorzitter:
Aan de orde is het verhoor van professor G.J.N. Bruinsma, geboren op 23 september 1951 te 's-Gravenhage. Ik verzoek u op te staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt: Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
De heer Bruinsma:
Dat beloof ik.
De voorzitter:
Mijnheer Bruinsma, u bent de laatste in de rij van onze vier onderzoekers. U heeft zich beziggehouden met verschillende branches - je zou ook kunnen zeggen: bedrijfstakken - in de Nederlandse maatschappij. Welke branches heeft u precies onderzocht?
De heer Bruinsma:
Ik heb zeven branches onderzocht: de bouwnijverheid, de afvalverwerking, de autobranche, de wildlife-branche, dat is de handel in exotische dieren en planten, de verzekeringsbranche, Schiphol en de havens van Rotterdam.
De voorzitter:
Wat is bij dit werk uw achtergrond? Vanochtend hoorden we al van de heer IJzerman, de hoofdcommissaris uit de regio Twente, dat u daar voor de politie heeft gewerkt.
De heer Bruinsma:
Ik heb begin jaren zeventig in Utrecht sociologie gestudeerd, met als hoofdvak criminologie. Ik ben vervolgens in Nijmegen gaan werken, bij het Criminologisch Instituut aldaar, waarbij ik mij voornamelijk heb gericht op de bestudering van jeugdcriminaliteit. Daarna ben ik, in het begin van de jaren tachtig, naar de Universiteit Twente gegaan, met name om het vak methodologie en methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek te doceren. Ik ben daar recentelijk tot hoogleraar criminologie benoemd. Mijn achtergrond is dat ik mij in eerste instantie met name heb gericht op jeugdcriminaliteit: de oorzaken daarvan en de achtergronden, waarom jongeren eigenlijk criminaliteit plegen. Ik heb mij natuurlijk ook ambtshalve, zeg maar vanuit het vakmatige, beziggehouden met de methodische kant van de criminologie: hoe meet je criminaliteit, welke oorzaken heeft dat, en ik heb aandacht besteed aan allerlei methodische problemen van het vakgebied. In 1985 ben in gepromoveerd op een onderzoek onder 1200 jongeren. De afgelopen vijf jaar ben ik steeds vaker bij politie-onderzoek betrokken geraakt. Een van de korpsen waar ik onderzoek heb gedaan, is dat van Enschede.
De voorzitter:
U heeft ook al onderzoek gedaan naar het fenomeen van de invloed van de Russische maffia?
De heer Bruinsma:
"Onderzoek" is een zwaar woord. Ik heb daarover wel gepubliceerd, maar dat vind ikzelf maar heel marginaal.
De voorzitter:
U bent even bescheiden als uw voorgangers!
De heer Bruinsma:
Ik denk dat wat ik zeg de realiteit dichter benadert, dan dat ik zeg dat ik onderzoek heb gedaan.
De voorzitter:
Goed. U heeft ook samen met uw collega Van der Bunt onderzoek gedaan naar de situatie in de steden Arnhem, Nijmegen en Enschede. Ook daarover zullen we spreken.
De heer Bruinsma:
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
We zullen ook nog, zij het kort, spreken over die onderwerpen, die uw collega Bovenkerk ook heeft onderzocht, namelijk de situatie in de transportbranche en de horecabranche. Door welke definitie van "zware georganiseerde criminaliteit" heeft u zich laten leiden bij uw zoektocht door de branches?
De heer Bruinsma:
Uiteraard moet ik daarbij verwijzen naar collega Fijnaut, en ook collega Van der Bunt heeft het vanmorgen opnieuw gemeld: wij zijn natuurlijk van dezelfde definitie uitgegaan. Het kan niet zo zijn dat de georganiseerde misdaad bij het ene onderzoek anders zou worden omschreven dan in het andere onderzoek. Kortheidshalve memoreer ik wat de anderen hebben gezegd: wij kijken naar groepen en samenwerkingsverbanden die uit winstbejag op een systematische manier ernstige misdrijven plegen in aard, omvang en schade, op het gebied van de illegale levering van goederen en diensten, en ook illegale activiteiten ontplooien in de legale sectoren van de samenleving, en die dat op een zeer goede manier afschermen ten opzichte van de overheid, via in- of extern geweld.
De voorzitter:
Geweld dan te zien als intimidatie?
De heer Bruinsma:
Inderdaad, dus als bedreiging met geweld.
De voorzitter:
Juist. Heeft u dat onderzoek alleen op basis van politiegegevens en justitiegegevens gedaan, of heeft u ook in die branches zelf onderzoek verricht?
De heer Bruinsma:
Wij hebben - ook collega Bovenkerk heeft dat voor het transport en de horeca op een soortgelijke wijze gedaan kunnen herkennen in die branches, om te zien wat daar precies aan de hand is. Is georganiseerde misdaad - geprobeerd, zoveel mogelijk bronnen te raadplegen en vanuit zoveel mogelijk methoden te kijken, wat wij daar aanwezig of afwezig? Wij hebben dus gesprekken gevoerd met diverse mensen uit de branches. We hebben openbare bronnen gebruikt, gegevens van de Kamers van Koophandel, van het Gemeenschappelijk administratiekantoor, van de sociale diensten, van de bouwnijverheid, we hebben gesproken met vertegenwoordigers van vakbonden, we hebben werkgeversorganisaties geraadpleegd. Wij hebben, kortom, een veelheid van bronnen gebruikt, en daarnaast hebben wij interne politiegegevens met betrekking tot dossiers met zachte informatie gebruikt, en andere bronnen waarover de politie beschikt.
De voorzitter:
Heeft men in die branches makkelijk samengewerkt? Ik kan mij namelijk voorstellen dat men niet altijd staat te popelen om de ins and outs van die branches voor u open te leggen.
De heer Bruinsma:
Het is natuurlijk nooit leuk als een onderzoeker bij een branche aanklopt en vraagt of hij mag kijken of er in die branche georganiseerde misdaad aanwezig is. Alleen de vraag wordt al vaak als ernstig bedreigend ervaren. Ik moet zeggen dat dit wisselend is geweest. Ik heb goede samenwerking gehad, maar men is vaak ook heel angstig om met name het imago van de branche in diskrediet te brengen. Men is bang dat een bepaalde branche een slechte naam krijgt ten opzichte van andere branches en bedrijfstakken. De medewerking is dus, zoals gezegd, wisselend geweest.
De voorzitter:
Mogen we dan allereerst kort overgaan naar de transportbranche, het vrachttransport? Ik doel op wat collega Bovenkerk voor zijn rekening heeft genomen, en waarover u op dit moment, naar ik aanneem, iets kunt vertellen. Wat zijn de karaktereigenschappen van die branche?
De heer Bruinsma:
Een van de belangrijkste karaktereigenschappen is natuurlijk dat de bedrijven onder zeer grote druk, met name financile druk, staan. De marges om te verdienen zijn dermate laag, dat een heleboel bedrijven op de rand van een faillissement terechtkomen. Het zal duidelijk zijn dat daarvan gebruik wordt gemaakt, want de georganiseerde misdaad is - we hebben dat gisteren ook bij Fijnaut al gezien - natuurlijk voor een belangrijk deel drugshandel. Daar moet gesmokkeld worden, daarvoor moeten transportwegen gevonden worden, en men maakt daar dus gebruik van. Wat we zien in de transportbranche, is niet zozeer dat die georganiseerde criminaliteit zich daarin nestelt en probeert een positie te verwerven die dermate ruim is dat de bedrijfstak onder controle is, maar dat men gebruik maakt van zwakke bedrijven in die sector. In een enkel geval richt men zelf kleine transportbedrijven op, die onder een legale dekmantel optreden. Dat zijn de twee belangrijkste elementen die door collega Bovenkerk gevonden zijn.
De voorzitter:
Zijn dat bedrijven die zich voor het grootste deel met criminele activiteiten bezighouden, of zijn het meest bedrijven die, zoals het vanochtend werd gezegd, er illegaal bijklussen?
De heer Bruinsma:
U zou eerder kunnen zeggen dat het te maken heeft met illegaal bijklussen. Wij kunnen niet zeggen dat de Nederlandse transportbranche op grote schaal in dienst van de georganiseerde misdaad allerlei drugs smokkelt door Nederland. Dat kan niet.
De voorzitter:
Komt het in grotere bedrijven voor dat men transport van illegale goederen bedrijft, zonder dat men het weet?
De heer Bruinsma:
Een eigenaar van een groot bedrijf kan natuurlijk nooit precies weten, wat al zijn chauffeurs - meestal zijn het mannen die de leiding hebben over dit soort bedrijven - onderweg uitspoken. Chauffeurs worden in het buitenland natuurlijk aangeklampt om bepaalde spullen mee te nemen. Dus kan het bedrijf absoluut niets geweten hebben van het feit dat bepaalde stoffen, middelen of goederen worden meegenomen.
De voorzitter:
Kunt u zeggen dat deze branche hierdoor in diskrediet is geraakt?
De heer Bruinsma:
Dat denk ik niet, want de meerderheid van de branche is nog nadrukkelijk op legale wijze, dus niet genvolveerd in dit soort activiteiten, bezig.
De voorzitter:
Heeft u binnen de branche activiteiten waargenomen om deze verschijnselen tegen te gaan?
De heer Bruinsma:
Die vraag had u eigenlijk beter aan de heer Bovenkerk kunnen stellen, omdat hij er wat dieper inzit. Wat ik van hem vernomen heb - ik heb dat uit de tweede hand, en uit zijn stukken - is dat de bedrijfstak nog niet veel maatregelen neemt om dat te voorkomen. Een belangrijk deel van die markt staat natuurlijk toch onder druk door een teveel aan transportbedrijven op een te kleine markt.
De voorzitter:
Kort over de horeca. Wat voor tendensen ziet u in de horeca met betrekking tot georganiseerde misdaad?
De heer Bruinsma:
De horeca is natuurlijk een van de legale branches, die direct in de nabijheid zijn van de georganiseerde criminaliteit in een stad. Wat we zien, is dat criminele groepen steeds vaker bepaalde horecagelegenheden opkopen - de mate waarin dat gebeurt, is natuurlijk onbekend - daar hun uitvalsbasis van maken, en die deels gebruiken voor illegale activiteiten, zoals het verkopen van drugs, het plaatsen van gokkasten, eventueel het bieden van prostitutiegelegenheid. Dat is een belangrijke reden. Het tweede punt is dat horecagelegenheden soms worden opgekocht om wit te wassen. Het gaat daarbij om bedrijven die absoluut geen omzet hebben, bijvoorbeeld pizzeria's waar twee klanten per avond komen, maar die toch een miljoenenomzet genereren. Een ander punt is dat men probeert, via protectie de horeca in de greep te krijgen. Die protectie kan puur en alleen om het geld gaan. Men zegt dan: ik moet betaald krijgen, anders gebeurt er wat met jouw winkel of zaak. Je kunt ook zeggen dat men probeert, mede-eigenaar te worden. Onder dwang probeert men, delen van het bedrijf in handen te krijgen. Verder kan men portiersdiensten proberen op te dringen aan die horecagelegenheden, door middel van allerlei activiteiten.
De voorzitter:
Bent u in veel steden tegengekomen dat horecagelegenheden als het ware boven de prijs worden verkocht, waarmee ofwel wordt witgewassen, dus geld wordt geparkeerd, ofwel gelegenheid wordt gecreerd voor het bedrijven van illegale activiteiten?
De heer Bruinsma:
Dat is een uitermate lastige vraag, omdat je daarover op landelijk niveau moeilijk uitspraken kunt doen. Je kunt alleen maar kijken, wat er uit lokale studies naar voren is gekomen. Daar zie je dat dat weliswaar gebeurt, maar niet op zo'n grote schaal dat je daarvoor echt heel angstig moet worden. Het gebeurt natuurlijk wel; men biedt wel eens boven de normale marktprijzen om bepaalde gelegenheden in de greep te krijgen.
De voorzitter:
Kunt u daarbij steden noemen?
De heer Bruinsma:
Amsterdam is natuurlijk een belangrijk gebied. Het Wallengebied...
De voorzitter:
Daar hebben we gisteren over gesproken.
De heer Bruinsma:
We kunnen ook kijken naar Arnhem, waar ik samen met collega Van der Bunt gekeken heb, waarbij bijvoorbeeld seks-exploitanten nadrukkelijk proberen een hele wijk, met name in het noordelijke deel van de stad, onder controle te krijgen, door allerlei zaken met meer geld dan normaal op te kopen.
De voorzitter:
U spreekt ook over protectie. Je krijgt als het ware de portier die voor de zaak staat, opgedrongen. Als je die portier niet wilt hebben, komt men je zaak wel verbouwen. Je moet die portier dan toch nemen, om te voorkomen dat je zaak wordt verbouwd. Ik heb begrepen dat de bevindingen daarbij - ik bedoel de vraag of een dergelijk systeem in Nederland werkelijk voet aan de grond heeft gekregen, waarbij groepen die eventueel geweld gebruiken zich ook van dergelijke gelegenheden meester maken, en het daarmee eventueel ook makkelijker maken dat er illegale activiteiten plaatsvinden - zeer divers zijn.
De heer Bruinsma:
Wat collega Bovenkerk met name gevonden heeft, is dat in het gebied rond Utrecht en de Gooistreek met name veel van dit soort activiteiten wordt ontplooid. Wat ik bijvoorbeeld samen met Van der Bunt gevonden heb in de drie steden, is dat in het begin van de jaren negentig pogingen zijn ondernomen vanuit bijvoorbeeld Utrecht om portiersdiensten op te dringen in Enschede, Arnhem of Nijmegen, maar dat dat door de plaatselijke horeca in samenwerking met de politie nadrukkelijk is voorkomen.
De voorzitter:
Dus daar is het beeld wisselend, terwijl wij het van geheel Nederland niet weten. Wat weet u op dat punt over Amsterdam?
De heer Bruinsma:
Voor Amsterdam moet ik eigenlijk het antwoord wat schuldig blijven, omdat Bovenkerk en Fijnaut dat beter bestudeerd hebben dan dat ik het nu kan zeggen.
De voorzitter:
Maar ik dacht dat de protectie als dwangsysteem in Amsterdam opvallend afwezig was.
De heer Bruinsma:
Ja, dat heb ik gelezen in de rapporten die beide heren hebben geproduceerd. Maar ik heb daar zelf geen onderzoek naar gedaan, dus ik kan niet aangeven in welke mate dat precies gebeurd is.
De heer Koekkoek:
Heeft u kijk op de situatie in de drie speciaal onderzochte steden Arnhem, Nijmegen en Enschede? Kunt u nu zeggen welk deel van de horeca onder invloed staat van de georganiseerde criminaliteit? Durft u daar een verantwoorde schatting van te maken voor elk van de drie steden?
De heer Bruinsma:
Nee, daar kan ik absoluut geen schatting van maken. Het probleem waarvoor wij ook als onderzoekers staan, is dat nergens geregistreerd staat wie welke panden heeft en wie de eigenaren zijn, zowel op de achtergrond als op de voorgrond. Wij kunnen bij de makelaardij of bij de gemeente wel allerlei informatie inwinnen, maar ook gemeenten weten vaak absoluut niet wie de eigenaren zijn. Daar zitten wij ook weer met een juridische constructie versus een economisch eigendom. Dat is de moeilijkheid waarvoor wij staan. Wat wij wel gemerkt hebben in de drie steden - dat zegt althans de politie met wie wij daar gesproken hebben - is dat op beperkte schaal horecagelegenheden worden gekocht. Met name bepaalde groepen - in Enschede op een wat kleinere schaal en in Arnhem op een wat grotere schaal - bijvoorbeeld de Koerdische groep kopen bepaalde thee- en koffiehuizen op in dezelfde buurt: het Spijkerkwartier aldaar. Verder heeft natuurlijk een deel van de horeca te maken met de koffieshops. De koffieshops zijn in belangrijke mate ook in handen van bepaalde organisaties.
De voorzitter:
Dat is duidelijk.
De heer De Graaf:
Misschien kunt u mijn vraag niet beantwoorden, maar wij horen wel eens verhalen dat bijvoorbeeld ook bij grote discotheken waarin ook veel XTC wordt verhandeld, een rechtstreekse relatie is te leggen met georganiseerde criminaliteit, in de sfeer van portiers, maar ook in het selecteren welke dealers als het ware hun werk kunnen doen. Heeft u daar iets van ervaren?
De heer Bruinsma:
Wij hebben geen specifiek onderzoek gedaan naar de discotheken in Nederland, want dat vereist toch, denk ik, weer een heel apart onderzoek. Ik kan daar nu dus geen uitspraak over doen. Het enige wat ik kan zeggen, is dat ik inderdaad dezelfde geruchten heb vernomen die u ook meldt. Er is dus sprake van dat er XTC wordt geleverd via portiers en eigenaren van discotheken aan jongeren die de discotheken bezoeken.
De voorzitter:
Ik ga over naar de gokautomaten- en de speelautomatenbranche. Wat is de situatie daar?
De heer Bruinsma:
Ook daar is algemeen in heel Nederland niet zo erg veel over te zeggen. Wat wij zien in Amsterdam, is dat het bezit toch voor een belangrijk deel geconcentreerd is in enkele handen, deels legaal maar ook deels illegaal.
De voorzitter:
De hallen zijn allemaal legaal.
De heer Bruinsma:
Op zich is er aan een gokautomaat natuurlijk niet altijd wat mis. Dat is ook gereguleerd via het openbaar bestuur in een stad. Dat stelt een aantal gokautomaten per gelegenheid vast. Er is een maximum van twee of een, dat hangt ook af van het feit of het natte of droge horeca is. In Amsterdam zie je dus dat er steeds vaker van dit soort automaten geplaatst worden die voor een belangrijk deel in het bezit zijn van een kleine groep personen.
De voorzitter:
Is die groep personen ook verbonden aan de georganiseerde criminaliteit?
De heer Bruinsma:
Die groep is in dit geval ook verbonden aan de georganiseerde criminaliteit in de stad.
De voorzitter:
Is er in Rotterdam een bepaalde concentratie waar te nemen?
De heer Bruinsma:
Dat weet ik niet, daar kan ik geen antwoord op geven.
De voorzitter:
Wij kunnen eventueel, mochten wij dat noodzakelijk vinden, de heer Bovenkerk vragen om nogmaals voor ons te verschijnen.
De heer Bruinsma:
Uitstekend.
De voorzitter:
Dan gaan wij over naar de branches waar u ook direct zelf en als enige bij betrokken bent geweest. Laten wij allereerst de autobranche nemen, omdat daar de verhalen gaan dat er enorm veel auto's en vrachtauto's gestolen worden die niet meer terugkomen. Wat zijn daar uw bevindingen?
De heer Bruinsma:
Ik wil eerst even zeggen in welke mate de autobranche eventueel met georganiseerde misdaad of criminele groepen te maken heeft. Ten eerste heeft de autobranche er natuurlijk toch profijt van. Dat kan niet worden ontkend. Voor elke auto die gestolen wordt, moet men in principe weer een andere verkopen. Dat levert dus eigenlijk meer winst op. De autobranche wordt bewust of onbewust ook gebruikt door bepaalde criminele groepen om eenmaal gestolen auto's weer terug te brengen in de legale handel. Verder wordt de autohandel gebruikt, of misbruikt zoals je het ook kunt noemen, door auto's te leasen. Je ziet dat steeds meer criminele groepen gebruik maken van lease-auto's om zich erin te verplaatsen, zodat de opsporing door politie steeds moeilijker wordt. Het laatste punt is dat de autobranche natuurlijk ook slachtoffer is van bepaalde criminele groepen omdat, om maar eens een voorbeeld te noemen, autoverhuurbedrijven een groot risico lopen dat zij de auto's die zij verhuren, nooit meer terugzien. Dan komen wij op het aantal auto's dat gestolen wordt. Het probleem dat wij in ons onderzoek tegenkwamen, is dat er verschillende instanties zijn die ook allemaal verschillende cijfers produceren. Als wij kijken naar de CRI, het CBS en ook de verzekeringsmaatschappijen, dan publiceren die elk jaar weer een aantal cijfers. Die cijfers variren van de ene keer 28.000 tot 44.000 wanneer wij het hebben over verzekeringsmaatschappijen.
De voorzitter:
Dat zijn gestolen auto's?
De heer Bruinsma:
Dat zijn gestolen auto's in Nederland per jaar. Nu is dat soort bestanden natuurlijk ontzettend vervuild, want wie zegt mij dat die allemaal gestolen zijn door autodiefstalgroepen. Dat is natuurlijk absoluut niet waar. Wat ik gedaan heb, is te kijken welk aandeel daarvan eigenlijk gestolen is door criminele groepen. Daarvoor moeten wij kijken naar de vraag: waarom worden auto's eigenlijk gestolen? Auto's worden voor een belangrijk deel gestolen voor joyriding of om "tijdelijke vervoersproblemen op te lossen", zoals ik dat maar even genoemd heb. Die auto's worden ook in belangrijke mate snel teruggevonden. Men vindt de auto meestal binnen een of twee dagen ook weer terug. Als wij dat aantal eens bekijken, dan wordt ongeveer zo'n 65% binnen een aantal dagen weer terugvonden. Een groot aantal blijkt dus helemaal niet door de georganiseerde misdaad gestolen te zijn. Wanneer wij het restant wat preciezer bekijken - de CRI heeft het ook uitgezocht - dan blijkt dat na verloop van tijd ook daarvan een groot aantal auto's weer terugkomt. Eigenlijk blijkt 85% van alle gestolen auto's op een of andere manier weer bij de rechtmatige eigenaar terug te komen. Dat betekent dat ongeveer zo'n 5000 tot 7000 auto's spoorloos verdwijnen. Daarvan heb ik gezegd: als die door professionele dieven gestolen worden, dan zijn dat auto's die niet meer terugkeren. Dat zijn ook vaak de wat duurdere auto's, de wat betere auto's en de wat jongere auto's. De auto's die voor joyriding worden gebruikt, blijken ook vaak de wat oudere, gewonere auto's te zijn: de kadetjes en de golfjes die gestolen worden.
De voorzitter:
Zijn er nu duidelijk georganiseerde groepen aan te wijzen die zich richten op die 5000 7000 auto's die niet meer terugkomen?
De heer Bruinsma:
Ja. Ik heb gebruik gemaakt van de diverse politiedossiers die mij ter beschikking zijn gesteld door de regiokorpsen en door de CRI. Daaruit blijkt dat je speciale groepen hebt die zich richten op de diefstal van auto's. Misschien kan ik daar iets over zeggen. De groepjes waar wij het over hebben, bestaan meestal uit ongeveer 4 tot 5 personen. Het zijn allemaal mannen; vrouwen vind je in deze branche nauwelijks meer terug. Meestal zijn het mensen die al een groot strafblad hebben, vaak ook voor andere criminele activiteiten zoals inbraken, heling en ook wel geweld. Zij zijn daarvoor eerder veroordeeld. Zij kennen elkaar vaak al heel lang. Er is een soort onderlinge werkverdeling zonder dat er sprake is van een type leiderschap. De "leider" is meer een regelaar die daarachter zit, die vaak de beschikking heeft over een autosloperij, over een garage of over een loods waarin de auto die eenmaal gestolen is, kan worden gezet. Hij regelt alles en zorgt er ook voor dat er valse kentekenpapieren komen. Je hebt een monteur in dat groepje zitten, de technicus om het zo maar te noemen. Hij moet de auto omkatten, hij moet nieuwe nummers slaan in het chassis van de auto, hij moet ook vaak delen lassen en weer repareren. Dat is vaak de monteur, meestal ook een oude bekende van de regelaar. Verder hebben we meestal iemand die de auto's steelt en wij hebben iemand die de auto's vervolgens weer in de legale branche terugbrengt. Er is dus een kleine werkverdeling, maar dat is niet een vaste, eeuwigdurende werkverdeling.
De voorzitter:
Welk percentage van die 7000 auto's wordt als het ware in Nederland op de illegale criminele markt afgezet en hoeveel auto's verdwijnen er nu bijvoorbeeld naar Oost-Europa? Wij lezen de laatste tijd immers zoveel in de krant over bendes die auto's stelen ten behoeve van Oost-Europa.
De heer Bruinsma:
Dat kan ik absoluut niet zeggen, omdat ik natuurlijk niet weet waar de auto's blijven. Het is immers vaak een ingenieuze manier waarop men de auto omkat en terugplaatst in de branche. Als ik dat zou weten, dan zou ik u ook kunnen vertellen hoeveel auto's naar het oosten gaan en hoeveel er in Nederland blijven. Ik denk dat ik toch ook nog even iets over het oosten moet zeggen.
De voorzitter:
Met het oosten bedoelen wij Oost-Europa.
De heer Bruinsma:
Ik heb de dossiers nog eens goed in de volgorde van de tijd bekeken. Wij zien dat de groepjes waar wij het eerst over hadden, sterk regionaal en lokaal opereren, met soms een soort vertakking naar de grensstreken toe. Vanaf 1993 zie je echter steeds vaker groepen optreden die een meer buitenlandse signatuur hebben. Zij komen uit Oost-Europa, uit Joegoslavi, Rusland en Armeni en stelen hier op een andere manier een auto dan de traditionele groep. Het zijn ook weer kleine groepjes van 4 tot 5 personen, maar die besteden een heleboel werk uit. Een Russische groep die hier geopereerd heeft, kreeg bijvoorbeeld de opdracht vanuit het oosten. Wij weten niet of er een criminele organisatie achter zat of dat het gewoon werk was dat gevraagd werd. Men gaf dat door aan bepaalde groepen Joegoslaven. De Joegoslaven stalen de auto en brachten die naar de persoon toe waar een garage was. De koeriers die de auto's moesten overbrengen, werden vanuit Moskou of St. Petersburg overgevlogen en reden linea recta met de gestolen auto zo snel mogelijk naar het oosten toe.
De voorzitter:
Men bestelt als het ware een auto.
De heer Bruinsma:
Men bestelt een auto, vaak nog met vermelding van type, kleur en alles daarbij.
De voorzitter:
Er zijn ook alarmerende verhalen over de vrachtwagencriminaliteit, het stelen van vrachtwagencombinaties in Nederland of het stelen van Nederlandse vrachtwagencombinaties in het buitenland. Wat zijn daar uw bevindingen?
De heer Bruinsma:
Er zijn inderdaad verontrustende berichten verschenen in de media, zoals het bericht dat allerlei chauffeurs met revolvers op hun hoofd hun vrachtauto moesten inleveren. Ik ben dat nagegaan en heb ook verschillende bestanden bekeken en gegevens geanalyseerd. Dan blijkt dat in Nederland zo'n 147 vrachtauto's per jaar te worden gestolen, waarvan er ongeveer 10 in het buitenland worden gestolen en de rest in Nederland. Dus qua aantallen is het niet zo verontrustend dat wij moeten zeggen: dit zijn heel grote aantallen waar nadrukkelijk naar gekeken moet worden.
De voorzitter:
Tot slot, kunnen wij spreken van een innesteling van de georganiseerde criminaliteit in de autobranche?
De heer Bruinsma:
Ik denk dat van innesteling absoluut geen sprake is, omdat het ook helemaal niet nodig is. Het is zelfs heel onverstandig van dit soort groepen om zich in te nestelen en een vaste plaats te verkrijgen, met eigen bedrijven en eigen dingen. Een samenwerkingsverband aangaan, is veel handiger. Ik heb in het rapport dat ik heb geschreven, ook geschat dat er toch wel een paar honderd garages en autosloperijen betrokken zijn bij deze handel in gestolen auto's.
De heer Vos:
Kunt u iets zeggen over de relatie tussen de pakkans, althans de interesse van de politie om opsporingsactiviteiten te verrichten op dit terrein, en het aantal autodiefstallen?
De heer Bruinsma:
U stelt een heel moeilijke vraag. Ik hoop dat ik die goed kan beantwoorden. Uit de wijze waarop de politie dossiers naar ons heeft gestuurd, kunnen wij opmaken dat het ene politiekorps dit een typisch voorbeeld van groepscriminaliteit vindt, waarvan men zegt: dat is eigenlijk niet interessant voor jullie. Ik denk even aan Amsterdam, waar toch na enig speuren tien groepen getraceerd zijn, waarbij men ook een bepaalde politiedienst, een afzonderlijke afdeling voor autodiefstallen heeft opgericht. En er zijn dossiers binnengekomen van andere regiokorpsen die dat beschouwden als het voorbeeld van georganiseerde misdaad in Nederland. Vandaar dat er een heel wisselend referentiepunt is, ook ten aanzien van dit soort fenomenen, waarbij je kunt zeggen: afhankelijk van de ernst van de criminaliteit in de omgeving vindt men dit georganiseerde misdaad of vindt men dit een vorm van groepscriminaliteit.
De heer Vos:
Er wordt dus wisselend op gerechercheerd?
De heer Bruinsma:
Er wordt in die mate natuurlijk ook wisselend op gerechercheerd. Als men dat een vorm van groepscriminaliteit vindt, dan zal er absoluut snel minder aandacht voor zijn.
De voorzitter:
Is er ook sprake van investering van criminele drugsgelden in de autobranche? Heeft u dat kunnen aantonen?
De heer Bruinsma:
Ik heb dat bij mijn weten niet kunnen aantonen.
De voorzitter:
Kunt u ongeveer de schade aangeven die deze vorm van criminaliteit aanricht in Nederland?
De heer Bruinsma:
Ik heb een schatting proberen te maken van het aantal weggebleven auto's. Ik heb een schadebedrag berekend, ook gebaseerd op eerder onderzoek dat ik heb verricht. Het is ongeveer zo'n 17.000 per auto. Dan komen wij op ongeveer 85 tot 120 mln. aan personenauto's dat per jaar gestolen wordt. Bij vrachtwagens komen wij ongeveer op een vergelijkbaar bedrag. Dan komt de totale schade als gevolg van autodiefstal in Nederland op zo'n 220 mln. per jaar.
De voorzitter:
Hebben de verzekeringsmaatschappijen deze cijfers vlot paraat?
De heer Bruinsma:
Nee, dat levert nogal wat problemen op, want je moet dat zelf allemaal schatten. De verzekeringsmaatschappijen zeggen, althans tegen mij, dat ze daarvan geen goede analyses maken. Ik kan dat niet nagaan. Een criminoloog staat op dat moment met lege handen. Als de branche niet meewerkt, krijg je natuurlijk altijd moeilijkheden om de juistheid van dit soort informatie in te schatten. Ik weet wel dat de verzekeringsmaatschappijen om het probleem van autodiefstallen op te lossen, twee manieren gebruiken. In het eerste geval worden de premies die de andere autobezitters aan de verzekeringsmaatschappijen zullen moeten betalen, verhoogd, want dan heb je dat probleem niet zo. De andere manier is het creren van een soort opsporingsmarkt, die langzamerhand is ontstaan, bestaande uit allerlei schadebedrijfjes, kleine opsporingsbureaus, speurbureaus, en welke namen ze allemaal mogen hebben.
De voorzitter:
De carhunterbureaus.
De heer Bruinsma:
Precies. Tegen beloning van 3000 tot 5000 per auto brengen zij auto's terug bij de verzekeringsmaatschappijen.
De voorzitter:
Is het nu ook al een vorm van criminaliteit om auto's weer bij een verzekeringsmaatschappij terug te brengen?
De heer Bruinsma:
Er zijn voorbeelden te geven van dieven die auto's stelen en vervolgens bij de verzekeringsmaatschappijen melden dat zij gestolen auto's hebben gevonden.
De voorzitter:
Maar dat is nog niet te kenschetsen als georganiseerde zware criminaliteit.
De heer Bruinsma:
Nee.
De voorzitter:
De heren Koekkoek en Rabbae hebben hierover nog iets te vragen.
De heer Koekkoek:
Begrijp ik u goed, mijnheer Bruinsma, dat autodiefstal in bepaalde steden eigenlijk nauwelijks wordt aangepakt?
De heer Bruinsma:
Ik heb natuurlijk geen onderzoek gedaan naar de activiteiten van de politie. Ik heb geprobeerd, dat strikt te scheiden, ook in het werk, om de aard en de omvang te kunnen vaststellen. We zien dat bij een heleboel korpsen autodiefstal een lage prioriteit heeft.
De heer Koekkoek:
Kunt u voorbeelden geven van korpsen waar dat zo is?
De heer Bruinsma:
Als we kijken naar Amsterdam, waar de meeste auto's gestolen worden, en als we kijken naar de regionale spreiding van het aantal auto's, zien we dat daar relatief de minste aandacht aan autodiefstallen wordt gepleegd.
De heer Rabbae:
Weet u of individuele politieagenten betrokken zijn bij priv carhunterbedrijven?
De heer Bruinsma:
Ik heb geconstateerd dat veel van dit soort bedrijfjes en bureautjes bestaat uit oud-politiemensen. Oud-politiemensen hebben natuurlijk vaak nog wel contacten met hun oude werkvrienden, en je ziet dat er vaak een old boy network ontstaat binnen die bureaus, waarbij getipt zou kunnen worden, welke auto's weg zijn of niet. Maar het is natuurlijk heel moeilijk om vast te stellen, ook voor mij, in welke mate dat gebeurt en in welke mate politiemensen daarbij betrokken zijn.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u dat niet heeft onderzocht.
De heer Bruinsma:
Nee, dat heb ik niet onderzocht.
De voorzitter:
In uw eindrapport zult u ook nog verslag doen van de situatie op Schiphol en in de Rotterdamse haven. Ik begrijp dat u nog bezig bent met uw onderzoek ter zake over de mogelijke omvang van daar actieve criminele groepen, zowel op de luchthaven Schiphol als in Rotterdam. Wat kunt u daarvan op dit moment zeggen?
De heer Bruinsma:
Om Schiphol en Rotterdam te typeren, moeten we natuurlijk even kijken, welke positie zij innemen in de Nederlandse economie. Zij zijn natuurlijk van enorm belang. Ook in Europees verband zijn natuurlijk de belangrijkste transportknooppunten in Nederland gelegen. Dat geldt zowel voor het goederentransport, als voor het personenvervoer via de luchthaven Schiphol. Per jaar landen of vertrekken ongeveer 23 miljoen passagiers op Schiphol. In Rotterdam hebben we miljoenen tonnen aan goederen die worden opgeslagen, overgeslagen, getransporteerd en overgebracht naar expeditiebedrijven, binnenvaart enzovoorts. Dat zijn natuurlijk enorme aantallen. Als we kijken naar de Rotterdamse haven, worden daar per minuut zes containers gelost of geladen. Nogmaals, dat zijn enorme aantallen, ook gespreid over een zeer groot gebied van 40 kilometer haven. Deze enorme faciliteiten, waaraan Nederland in belangrijke mate zijn welvaart heeft te danken, worden natuurlijk ook gebruikt door bepaalde groepen om hun goederen te verplaatsen over de wereld. De bekende oude smokkelroutes lopen natuurlijk toch via de geijkte transportkanalen. Het is van belang te onderstrepen dat Rotterdam en Schiphol gebruikt worden om illegale goederen te smokkelen. Rotterdam heeft natuurlijk door de ontwikkeling van het containervervoer een groot probleem gekregen, want je kunt moeilijk nagaan, wat er in een dichte container zit. Je kunt niet elke container die aankomt, eerst inspecteren en openmaken, en de douane en de politie erbij halen. Dat is onmogelijk, want dan zou het hele systeem vastlopen. Alles is gebaseerd op snelheid van handelen, op het zo snel mogelijk overslaan van zoveel mogelijk goederen. Men moet dus naar manieren zoeken om dat te kunnen herkennen. Het Douane-informatiecentrum in Vlaardingen heeft een manier ontwikkeld om vooraf, op basis van...
De voorzitter:
...papieren...
De heer Bruinsma:
...papieren te checken, welke containers eventueel besmet zijn, omdat men een vermoeden heeft dat ze te maken zouden kunnen hebben met smokkelwaar. Wanneer containers zijn ontdekt, zien we dat het om grote partijen gaat. In Rotterdam gaat het niet om een paar kilo hasj of een paar kilo herone, maar om soms tienduizenden kilo's softdrugs, die tegelijkertijd in n container zijn verstopt. Of men heeft het over honderden kilo's cocane, die in n container zijn verstopt, tussen allerlei vaak legale handel. Deze spullen vinden hun weg naar bepaalde gebieden in Europa, waaronder Nederland.
De voorzitter:
Is u verder gebleken van enige duidelijke vorm van georganiseerde criminaliteit binnen de Rotterdamse haven?
De heer Bruinsma:
Ik heb absoluut geen betrokkenheid geconstateerd van georganiseerde misdaadgroepen op het terrein van de haven van Rotterdam.
De voorzitter:
Wat zijn uw bevindingen met Schiphol?
De heer Bruinsma:
Schiphol heeft deels natuurlijk te maken met dezelfde problematiek, omdat men ook daar gebruikt maakt van smokkel. Men heeft naast de drugssmokkel echter te maken met mensenhandel en -smokkel. Men schat dat op Schiphol per dag 10 tot 25 mensen illegaal Nederland worden binnengesmokkeld. De drugssmokkel betreft voornamelijk cocane; herone treft men zelden aan. Ook de kleine cannabis, de softdrugs, zie je weliswaar in kleine partijtjes, wat nauwelijks de moeite waard is...
De voorzitter:
Dat komt meer voor bij de toerist?
De heer Bruinsma:
Inderdaad, de toerist die wat meeneemt. Door een aantal toeristen aan te houden kun je toch een aantal kilo's bij elkaar krijgen. Waar men op Schiphol met name mee te maken heeft, is de cocanesmokkel. Die loopt vanuit Colombia, via Suriname en de Antillen, naar Nederland.
De voorzitter:
Is dat de enige route die men op Schiphol altijd aantreft?
De heer Bruinsma:
Dat is de belangrijkste route die de recherche en de Koninklijke marechaussee aldaar hebben aangetroffen.
De heer Vos:
Even terugkomend op de mensenhandel: kunt u zeggen of daar mensen van Schiphol bij betrokken zijn?
De heer Bruinsma:
De Wet op de mensenhandel, als ik het zo mag zeggen, is natuurlijk pas van recente datum, en de Koninklijke marechaussee kijkt pas sinds oktober welke personen en groepen daarbij betrokken zijn. Men heeft in 169 gevallen bekeken in hoeverre die te maken hadden met mensenhandel. In een periode van vijf maanden heeft men ongeveer 60 mensen, werkzaam op Schiphol, in welke functie dan ook, kunnen herkennen die meehelpen aan het zo snel mogelijk wegsluizen van illegalen naar buiten toe, zonder dat de douane of de Koninklijke marechaussee daar achter komen.
De voorzitter:
Dan hebben we het in algemene zin over mensen die illegaal Nederland binnen willen komen.
De heer Bruinsma:
Ja.
De voorzitter:
Dat kan zijn voor verdere illegale activiteiten, maar dat hoeft niet.
De heer Bruinsma:
Dat hoeft absoluut niet. De categorie mensen waar we over spreken, zijn vaak politieke vluchtelingen, of anders economische vluchtelingen, die proberen elders in de wereld een toekomst te krijgen.
De heer De Graaf:
Die 60 mensen kunnen van allerlei bedrijven zijn die op Schiphol werkzaam zijn? Van particuliere beveiliging tot en met catering?
De heer Bruinsma:
Ja, alles.
De heer De Graaf:
Daar zit geen hoofdaccent in?
De heer Bruinsma:
Absoluut niet.
De voorzitter:
Kunt u iets zeggen over uw verdere bevindingen op Schiphol op dit moment?
De heer Bruinsma:
Op dit moment niet. Ik denk dat ik daar nog meer onderzoek zal moeten doen, met name om te kijken in hoeverre de screening van personeel op een goede wijze plaatsvindt.
De voorzitter:
Heeft u aanwijzingen dat er ook georganiseerde lijnen zijn van drugstransporten via Schiphol, op de luchthaven zelf georganiseerd?
De heer Bruinsma:
De Koninklijke marechaussee, afdeling recherche en de Criminele inlichtingendienst hebben op dit moment ongeveer 19 zaken lopen van groepen, die op de een of andere manier de smokkel van cocane verzorgen vanuit Suriname en de Nederlandse Antillen naar Nederland.
De voorzitter:
En dat is dus een veel groter aantal dan wat u in de Rotterdamse haven in feite niet heeft aangetroffen.
De heer Bruinsma:
Ja. Dat heeft denk ik te maken met de kortere lijnen die Schiphol natuurlijk heeft. Het betreft namelijk vooral handel van kleine partijtjes die via koeriers worden ingebracht of die verstopt worden tussen de goederen en via de bagagebanden eruit worden gehaald door koeriers, die in de gaten moeten worden gehouden. Het is daarom noodzakelijk om daar iemand te plaatsen, om de boel onder controle en in de gaten te houden.
De voorzitter:
Maar in uw eindrapport kunt u daarover meer definitieve conclusies trekken.
De heer Bruinsma:
Dat denk ik wel.
De voorzitter:
We gaan over naar de afvalverwerkingsbranche. Kunt u ons kort uitleggen waarom we, als we het over het milieucriminaliteit hebben, dat speciaal in de afvalverwerkingsbranche moeten zoeken?
De heer Bruinsma:
We moeten ervan uitgaan dat in Nederland de bevolking, de overheid en allerlei bedrijven en instellingen het milieu vervuilen. Daarbij gaat het ook om bedrijven die in hun produktieproces allerlei uitlaatgassen de lucht in stoten en afval gewoon via het water of de riolering afvoeren. Dat soort criminaliteit gebeurt natuurlijk op een bepaalde schaal, en daar moet ook nadrukkelijk naar gekeken worden. Waar ik mij in mijn onderzoek op heb geconcentreerd, is wat er gebeurt vanaf het inzamelen van het afval en het verwerken daarvan, tot het transport en het doelmatig uitschakelen van de giftigheid van het afval. Het cynische is dat in de afgelopen 20 jaar die branche heel sterk is gegroeid. Eerst was afval een waardeloos goed, dat je zomaar ergens dumpte, totdat afval heel veel geld waard werd. De markt heeft zich snel ontwikkeld tot allerlei onoverzichtelijke bedrijfjes en bedrijven. De overheid heeft in de afgelopen jaren een beleid gevoerd om die markt zoveel mogelijk open, vrij en zelfstandig te laten, dat wil zeggen te privatiseren. De controle is pas recentelijk wat meer op gang gekomen. Er is dus een soort gebied ontstaan waar bedrijven makkelijk, mede door het grote geld dat daarin omgaat, in de verleiding kunnen komen om afval niet ordentelijk te verwerken, maar ergens te lozen op oppervlaktewater, of te verwerken tot compost of anderszins.
De voorzitter:
Door de strengere regels is de illegale markt dus in het leven geroepen?
De heer Bruinsma:
Dat zou je kunnen zeggen, omdat we met zijn allen vinden dat afval niet meer zomaar op straat of in bossen mag worden gedumpt, maar dat daarvoor een uitstekend systeem wordt ontwikkeld om het zo goed mogelijk te verwerken. Daardoor heeft de overheid steeds meer eisen gesteld aan die verwerking. Maar door het eisen stellen, gaat de prijs ook omhoog. Hoe meer installaties je nodig hebt om dat afval ordentelijk en goed af te werken, hoe hoger de prijs wordt. Dan zie je dat het, door de prijsverschillen die ontstaan, voor bedrijven of personen aantrekkelijk wordt om afval niet meer te verwerken, maar dat geld te verdienen door het in de natuur te dumpen.
De voorzitter:
Waarom heeft volgens u de privatisering van afvalverwerkingsbedrijven criminaliteit in de hand gewerkt?
De heer Bruinsma:
Er is geen directe causale relatie tussen de ene kant van de privatisering van de markt en het optreden van zware milieucriminaliteit. Dat is natuurlijk niet waar. Het is een constellatie van een aantal condities, die ervoor gezorgd heeft dat men gelegenheid krijgt dit soort criminaliteit te plegen. Privatisering is n van de componenten in het geheel, omdat de zelfregulering, de complexe wetgeving die erachter zit en de onduidelijke structuur van de markt zelf mogelijkheden bieden om dit soort gedrag ongestraft te kunnen uitvoeren. Dat is de essentie van de hele afvalverwerkingsbranche.
De voorzitter:
Is er ook sprake van bepaalde monopolieposities van bedrijven?
De heer Bruinsma:
Op dit moment is er nog geen sprake van duidelijke monopolies op deze markt. Ik denk wel dat het een ontwikkeling is die wij absoluut niet moeten nastreven. Daardoor wordt het namelijk onduidelijk, wat er precies met afval gaat gebeuren. De controlemogelijkheden worden kleiner en de prijzen worden opgedreven. Ik denk dat in de afvalverwerkingsbranche beter geen monopolies kunnen ontstaan.
De voorzitter:
De overheid zou dat moeten tegengaan?
De heer Bruinsma:
Ik denk dat de overheid daarin een actief beleid zou moeten voeren.
De heer De Graaf:
Is er naar uw mening geen sprake van een capaciteitsprobleem? Is de legale afvalverwerkingscapaciteit ook voldoende voor wat er in Nederland aan afval moet worden verwerkt?
De heer Bruinsma:
Ik denk dat de capaciteitsproblemen op verschillende manieren en bij verschillende elementen van de afvalverwerkingsbranche spelen. Er zijn als het ware fricties in de markt. Je ziet soms dat er overcapaciteit is, bijvoorbeeld aan grondverwerking, en een tekort aan verwerking van chemisch afval. Er treden dan fricties op, ook in internationaal verband, wat volgens mij ook een belangrijke component is. We werken in een internationale context. Er ontstaan prijsverschillen door de fricties in de afvalverwerkingsbranche. U moet natuurlijk niet vergeten dat deze branche pas ongeveer twintig jaar bestaat in Nederland.
De voorzitter:
De laatste jaren hebben wij te maken gekregen met bekende milieuzaken in de publiciteit. Ik noem Zegwaard, Booy Clean, Rutten en TCA/TCR. Is dat nu representatief voor de branche als zodanig of niet?
De heer Bruinsma:
Het is een heel zware uitdrukking om dat als representatief voor de hele branche te betitelen.
De voorzitter:
Daarom vraag ik u: of niet?
De heer Bruinsma:
Ik denk dus van niet. Ik denk dat het wel representatief is voor de zware milieucriminaliteit in die branche, voor wat zich daar heeft afgespeeld. De zaken zijn dus op zich representatief voor die gevallen die de politie tot nu toe heeft opgespoord.
De voorzitter:
Kunt u zeggen wat het aandeel van die zaak is in het totaal van zo'n branche?
De heer Bruinsma:
Dat is absoluut onmogelijk, omdat de opsporingsactiviteiten van met name politie en justitie zich pas de afgelopen jaren op het milieuterrein...
De voorzitter:
Waarom vindt u ze dan wel representatief voor de afvalverwerkingsbranche? Ik doel op de situatie die u bij die bedrijven heeft aangetroffen.
De heer Bruinsma:
Even voor de goede orde: ik acht ze niet representatief voor de branche, ik acht ze representatief voor de gevallen van zware milieucriminaliteit. Dat komt doordat ik naast de genoemde bedrijven ook andere dossiers heb mogen inzien die door diverse regiokorpsen naar mij toegestuurd zijn. Ook de afdeling Milieu van de CRI heeft mij dossiers ter beschikking gesteld. Wat ik daar ook in gevonden heb, is een zelfde soort achtergrond, een zelfde soort systeem, een zelfde soort processen die zich daar hebben afgespeeld. Je ziet daar kleine of familiebedrijven, de een wat groter en de ander wat kleiner, die met name in de jaren zestig en zeventig zeer sterk gegroeid zijn, waarbij de eigenaren - meestal mannen in de leeftijd tussen 40 en 60 jaar - ook niet een echte achtergrond hebben in de milieutechniek. Zij hebben meestal een wat lage opleiding. Zij glijden langzamerhand als het ware af doordat zij zien dat je flink geld kunt verdienen door bepaalde afvalverwerking te laten of door bepaald afval stiekem te verbergen tussen andere afvalbergen. Zij glijden zo langzamerhand af, deels omdat zij bedrijfsproblemen hebben maar deels natuurlijk ook uit puur winstbejag. Zij proberen te verdienen ten koste van het milieu.
De voorzitter:
Is er nu sprake van zware, georganiseerde milieucriminaliteit?
De heer Bruinsma:
Ik zou dat absoluut niet willen definiren in de vorm van zware, georganiseerde criminaliteit. Ik zou dat een vorm van organisatiecriminaliteit willen noemen die naar mijn oordeel wel ernstig van aard is.
De voorzitter:
Wat is dan het wezenlijke verschil met datgene wat wij tot nu toe besproken hebben?
De heer Bruinsma:
Het wezenlijke verschil zit natuurlijk toch met name in het geweldsaspect. Je ziet dat binnen bedrijven nauwelijks intern geweld gebruikt wordt. Je ziet ook extern, naar buiten toe, absoluut geen geweld, misschien heel incidenteel.
De voorzitter:
En geen intimidatie?
De heer Bruinsma:
In sommige sferen is het natuurlijk heel moeilijk om vast te stellen of er sprake is van intimidatie. Je ziet soms bij de gevallen die ik bestudeerd heb, dat de eigenaar van dat bedrijf een dermate positie inneemt en een dermate persoonlijkheid heeft, dat het personeel dat erbij betrokken is. toch in zekere mate een afhankelijkheidsrelatie heeft ontwikkeld met de eigenaar.
De voorzitter:
Hoe verklaart u dan dat binnen de CRI-inventarisatie wel vier hoog georganiseerde milieugroepen worden onderscheiden? Of zou dat gewoon ook komen door de politiek-bestuurlijke aandacht die voor dit probleem bestaat?
De heer Bruinsma:
Ik kan natuurlijk niet kijken naar degene die de vragenlijst van de CRI heeft ingevuld en de bolletjes gekleurd heeft tot "hoog georganiseerd". Ik kan mij wel voorstellen waarom zij dat gedaan hebben. Je ziet dat er een bedrijf is, waar een eigenaar aanwezig is die dat organiseert en die dat leidt. Dan komt men dus snel tot de conclusie dat het hoog georganiseerde (groeps)criminaliteit is. Ik kan mij dat dus wel enigszins voorstellen, maar het is natuurlijk toch een vorm van organisatiecriminaliteit. Ik wil daar iets aan toevoegen. Ik heb niet alleen gekeken naar de bedrijven, maar ik heb ook bekeken of bepaalde bekende criminele organisaties, zoals buitenlandse groepen, etnische groepen of autochtone groepen die duidelijk een criminele achtergrond hebben, werkzaam zijn of genfiltreerd zijn in die afvalbranche. Ook daar heb ik gezien dat dat absoluut niet het geval is.
De voorzitter:
Er zijn geen verbindingen?
De heer Bruinsma:
Er zijn geen verbindingen. Ik heb ook gekeken naar de antecedenten. In die gevallen die ik heb kunnen bestuderen, heb ik bekeken wat de criminele antecedenten van deze personen waren. Je ziet daar wel eens wat antecedenten, maar dat betreft vermogensdelicten of dat heeft te maken met artikel 26 van de Wegenverkeerswet, dat men dronken achter het stuur zit. Dat zijn dus niet de vormen van criminaliteit waarbij je direct de relatie trekt met de georganiseerde criminaliteit.
De voorzitter:
Is er sprake van witwassen?
De heer Bruinsma:
In de gevallen die ik heb bestudeerd, zie je dat de gemaakte winsten weer worden genvesteerd in het bedrijf zelf, bijvoorbeeld om de werkzaamheden uit te breiden, dus wat groter te worden om hetzelfde opnieuw te doen. Je ziet ook dat men elkaar royaal bedeelt: het personeel dat meewerkt, wordt royaal bedeeld. De winsten worden natuurlijk ook gebruikt voor een wat uitbundig leven, zoals wij dat genoemd hebben.
De voorzitter:
Heeft u een oordeel over de kwaliteit van de gegevens die de politie nu ter beschikking staan?
De heer Bruinsma:
Zoals ik al vertelde, is de politie pas sinds een paar jaar intensiever bezig met het probleem van de milieucriminaliteit. Dit betekent dat bepaalde korpsen nog niet zover ontwikkeld zijn, dat zij een grote expertise hebben opgebouwd voor het bestrijden en opsporen van zware milieucriminaliteit. Dat wreekt zich ook in de kwaliteit van de rapporten die ik heb mogen ontvangen. Er zijn uitstekende rapporten bij van bepaalde korpsen, mede ondersteund door de milieuafdeling van de CRI. Die rapporten geven goed inzicht in wat er zich afspeelt. Ik heb echter ook rapporten gehad die ik na enige lezing snel terzijde moest leggen, omdat zij mij absoluut geen inzicht gaven in datgene wat zich werkelijk heeft afgespeeld. De kwaliteit is dus wisselend.
De voorzitter:
Vindt u dat wij, gelet op die kwaliteit, naast de FIOD en de ECD ook een milieupolitie moeten hebben? U weet natuurlijk dat de politiek daar niet toe besloten heeft.
De heer Bruinsma:
U stelt mij een vraag waarover ik natuurlijk alleen maar kan gissen en een persoonlijke mening kan geven. Ik heb daar immers geen onderzoek naar gedaan. Ik denk dat het beter is om de bestaande diensten zo goed mogelijk te equiperen en goede kennis te ontwikkelen binnen de politie. Dat lijkt mij beter dan weer een nieuwe opsporingsdienst te ontwikkelen.
De heer Rabbae:
Bent u op dit terrein gevallen van corruptie van bestuurders, op welk niveau ook, tegengekomen?
De heer Bruinsma:
Ook hier geldt weer dat corruptie een moeilijk vast te stellen zaak is. Er bestaat een heel groot verschil tussen de geruchten daarover en de concrete, harde zaken. In de milieubranche heb ik het volgende gezien. Ik zie dat bepaalde overheidsdienaren daar heel dicht bij het bedrijf zitten. Dat komt mede doordat het milieubeleid voor de overheid een heel aantrekkelijk punt is, opdat het goed gebeurt. De bedrijven vragen allerlei gedeputeerden, ambtenaren of burgemeesters deel uit te maken van de raad van bestuur, adviseur te worden en dergelijke. Het zijn vaak bedrijven die heel legaal opereren, maar er zijn natuurlijk ook bedrijven die malafide zijn. Vaak weten de overheidsdienaren niet dat die bedrijven malafide zijn en dat zij dus eigenlijk worden gebruikt om het legale uiterlijk nadrukkelijk te laten zien. Daar zie je dus, dat het heel dicht bij elkaar zit en dat een belangenverstrengeling gaat optreden van de overheid, meestal de lokale overheid, die te maken heeft met afval dat weg moet en bedrijven die dat moeten verwerken.
De heer Koekkoek:
Mijnheer Bruinsma, heeft u er zicht op gekregen in hoeverre de afvalstromen die Rotterdam binnenkomen en er weer uitgaan, vervuild zijn? Ik bedoel dan dat er iets anders onder zit dan erop staat.
De heer Bruinsma:
Nee, dat heb ik met mijn wijze van onderzoek absoluut niet kunnen constateren.
De voorzitter:
Deze vraag brengt mij tot de vraag naar grensoverschrijdende milieutransporten en milieucriminaliteit. Door sommige korpsen is daarnaar onderzoek gedaan. Ik dacht ook dat er zaken liepen. Kunt u daarover iets meer zeggen? Heeft u daar onderzoek naar verricht?
De heer Bruinsma:
Wat ik in de dossiers heb aangetroffen, zijn gevallen waarin bedrijven gebruik maken van de prijsverschillen en de verschillen in regelgeving die bestaan tussen de landen van de Europese Gemeenschap of daarbuiten. In Polen heeft de afvalverwerking of het storten van afval bijvoorbeeld een dermate lage prijs, dat het voor Nederlandse bedrijven aantrekkelijk wordt om daar hun afval te storten. Daarmee worden de winsten vergroot. Degene die het afval afdraagt, moet namelijk wel de volle prijs betalen. Degene die het afvoert, de zogenaamde afvalmakelaar, behoeft in Polen maar een heel lage prijs te betalen. Als in internationaal verband niet op de een of andere manier sprake is van dezelfde regelgeving en wetgeving en niet dezelfde prijsstelling plaatsvindt, dan zijn er allerlei bewegingen over Europa heen naar dat punt waar de prijs van afvalverwerking het laagst is. Er zijn allerlei bewegingen in het transport van afval van het ene land naar het andere, waarbij er weinig zicht is op wat er nu precies wordt vervoerd.
De voorzitter:
Wat de branches betreft, wil ik tot slot een korte vraag stellen over de bouwnijverheid. Op zichzelf is deze branche kwetsbaar voor zware, georganiseerde criminaliteit. Heeft u dat in Nederland aangetroffen?
De heer Bruinsma:
De bouw is natuurlijk van oudsher n van de nijverheden waar de georganiseerde misdaad nadrukkelijk en snel probeert te infiltreren. Wij hebben dat gezien in New York, wij zien het in het zuiden van Itali en wij zien het ook in Japan. Daar zien wij voorbeelden waar de georganiseerde misdaad probeert de bouwnijverheid onder controle te krijgen. In Amerika heeft men dat gedaan door de vakbonden in te schakelen, door eerst de vakbonden in de greep te krijgen en te corrumperen. Dat heeft een lange historie, maar dat kan ik nu niet allemaal uitleggen. De Amerikaanse vakbonden zijn in de greep gekomen van de georganiseerde misdaad, van bepaalde Italiaanse maffiafamilies. Via die vakbonden heeft men een greep gekregen op de bouwnijverheid. Ik heb bekeken of je in Nederland ook de aanwijzingen kunt aantreffen die men in New York heeft gevonden. Ik heb geprobeerd om dat zo systematisch mogelijk te doen. Aan de hand van ongeveer acht van dergelijke aanwijzingen heb ik bekeken of binnen de bouwnijverheid in Nederland sprake is van georganiseerde misdaad. De structuur van de bouw lijkt veel op die in New York: er gaat veel geld in om, de bouwnijverheid is op snelheid gebaseerd, er is een makkelijke toetreding van bouwbedrijven, je kunt snel beginnen. De bouw in Nederland heeft dus dezelfde kwetsbaarheid als die welke men in het buitenland vindt. De volgende vraag is of er afpersingspraktijken, protectiepraktijken, bomaanslagen, brandstichtingen of diefstal op grote schaal voorkomen. Ik heb dat in Nederland niet kunnen aantreffen; op dat punt heb ik niets kunnen vinden. Worden aannemers ontvoerd of geliquideerd? Ook dat heb ik in Nederland niet kunnen aantreffen. Worden vakbondsmensen ontvoerd, geliquideerd of gentimideerd? Ook dat heb ik in Nederland niet kunnen constateren. Worden in de bouwnijverheid op grote schaal fraudes gepleegd? Ook dat is een heel belangrijke vraag. Ik heb geconstateerd dat in de bouwnijverheid fraudes worden gepleegd. Daar gaan miljoenen in om. Alleen al het Sociaal Fonds Bouwnijverheid had in 1994 voor ongeveer 34 mln. schade in verband met werkgeversfraude, doordat personeel niet werd opgegeven. Er vinden dus fraudes plaats. Ik heb echter niet kunnen vaststellen of dit door criminele organisaties gebeurt. Een andere vraag is of in de Nederlandse bouwnijverheid koppelbazerij plaatsvindt. Met name in New York worden arbeiders via vakbonden en koppelbazen aan bouwnijverheidsbedrijven geleverd. Daarmee kun je ook bedrijven als het ware in de greep krijgen. In Nederland zijn koppelbazen weer actief, met name in de grensstreken. Ik doel dan op Nijmegen en omgeving; in Arnhem heb ik ze ook kunnen aantreffen. Maar deze koppelbazen zijn voornamelijk actief op de Duitse markt. In de Nederlandse markt opereren zij niet; zij zijn gericht op Duitsland. Duitsland heeft met name na de omwenteling in het oosten veel arbeiders uit West-Duitsland weggetrokken, omdat die in het oosten moesten bouwen. In het oosten wordt erg veel gebouwd. Men heeft dus een groot tekort aan arbeiders en geschoolde vaklui.
De voorzitter:
Is de koppelbazerij die u aantreft, een vorm van georganiseerde criminaliteit?
De heer Bruinsma:
Naar mijn idee was dat in het verleden misschien wel het geval. De laatste jaren zie je dat men, mede door de vondst van het E101-formulier...
De voorzitter:
Dat moet u even uitleggen.
De heer Bruinsma:
Met het E101-formulier verklaart men als zelfstandige te opereren, dus niet als werknemer in dienst van het bedrijf. Je bent dan dus zelf verantwoordelijk voor het afdragen van belastingen en premies.
De voorzitter:
Ontwijk je daarmee in de Nederlandse situatie ook de Wet Ketenaansprakelijkheid?
De heer Bruinsma:
Je kunt daarmee ook de Wet Ketenaansprakelijkheid ontwijken. Het punt is, dat de koppelbazen met name actief zijn op de Ierse en Engelse markt. Daar haalt men de arbeiders, de vakmensen, vandaan. Daar wordt hetzelfde formulier gebruikt. Men "bemiddelt" tegenwoordig. Je kunt niet meer spreken van "men ronselt", maar men ronselt natuurlijk wel, men doet aan de werving van arbeiders. Er is echter een soort legale saus overheen gekomen, omdat men nu aan het "bemiddelen" is en niet meer doet aan de oude koppelbazenpraktijk uit het verleden.
De voorzitter:
Het valt echter buiten de definitie die u met z'n vieren heeft gehanteerd.
De heer Bruinsma:
Ja, want er is sprake van vrijwillige deelname.
De heer Rouvoet:
U sprak over 60 personen die op de een of andere manier werkzaam zijn op of bij Schiphol en die betrokken zijn bij mensensmokkel. Heeft u aanwijzingen dat onder die 60 mensen ook personen van overheidsdiensten zaten, zoals marechaussee of douane?
De heer Bruinsma:
Ik moet de dossiers die daarachter zitten nog bestuderen. Maar op grond van de zakendossiers heb ik al kunnen vaststellen, dat daarbij ook mensen van de Koninklijke marechaussee en de douane betrokken zijn.
De voorzitter:
Wij gaan nu over naar de drie door u onderzochte steden: Enschede, Arnhem en Nijmegen, of zo u wilt Nijmegen, Enschede en Arnhem, of zo u wilt Nijmegen, Arnhem en Enschede. Enschede is natuurlijk niet voor niets gekozen, want u woont daar, zodat u die stad goed kent. U bent daar als het ware gepokt en gemazeld.
De heer Bruinsma:
Toch is dat niet de enige overweging geweest om Enschede te onderzoeken, want dat zou alleen maar wijzen op een soort gemakzucht bij de onderzoekers, en dat is absoluut niet het geval.
De voorzitter:
Dat wilde ik ook niet suggereren.
De heer Bruinsma:
Dat begrijp ik. Vooraf is het belangrijk te vermelden, waarom we die lokale studies hebben verricht, met name in Amsterdam en de drie genoemde steden. We proberen te laten zien, dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland een bepaald relif heeft. Het is natuurlijk geen eenheidsworst, die overal op dezelfde manier optreedt. We willen ook wat meer diepgang proberen te bereiken, door meer in de stad zelf te gaan kijken. We moeten ook kijken of er bepaalde verschillen zijn tussen steden. Belangrijk is namelijk ook dat de ene stad wellicht wat meer te maken zal hebben met georganiseerde misdaad, ook qua aard en omvang, dan de andere stad. We wilden ook met name tegenwicht bieden aan het idee dat Amsterdam Nederland is, en Nederland Amsterdam. Ik denk dat het ook belangrijk is voor het beeld dat wij voor de commissie proberen te schilderen van de aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit, dat wij ook laten zien dat Nederland niet alleen Amsterdam is, of omgekeerd.
De voorzitter:
Dat hoeft u niet te laten zien, want dat weten wij. Nederland is niet Amsterdam, en Amsterdam is niet Nederland.
De heer Bruinsma:
Op grond van de dossiers die wij van de diverse regiokorpsen hebben gekregen, hebben wij gekeken welke plaatsen en locaties van belang zouden kunnen zijn voor een nadere diepere analyse. Wij hebben uiteraard gekeken of andere steden in de Randstad daarvoor in aanmerking kwamen, zoals Rotterdam, Den Haag of Utrecht. We hebben gekeken of de driehoek Venlo-Heerlen-Maastricht, waarover natuurlijk ook het nodige bekend is, in aanmerking zou kunnen komen. We hebben ook gekeken naar de driehoek Breda-Den Bosch-Eindhoven, om te zien of die driehoek interessant is.
De voorzitter:
Is de driehoek Groningen-Leeuwarden-Assen nog in de beoordeling betrokken?
De heer Bruinsma:
Nee. Misschien kunt u, nadat u de rapporten heeft gezien, ook aangeven waarom dat het geval is. We hebben gekeken naar de oostelijke grensstreken, dus Nijmegen, Enschede en Arnhem. Daarbij letten we met name op de grensproblematiek van die steden, dus in hoeverre de ligging aan de grens invloed heeft op de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit in die steden. Daar is uiteindelijk de keuze op gevallen, maar we hadden ons onderzoek net zo goed in Limburg kunnen verrichten.
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Wat zijn de bevindingen, ten opzichte van het totale beeld in Nederland, van de drie steden? Als u het goed vindt, behandelen we ze toch even stad voor stad, en daarna kunnen we de algemene karakteristieken zien. Voordat u begint: de heer Koekkoek wil nog iets vragen over uw keuze.
De heer Koekkoek:
Zou het kunnen zijn dat het feit dat u van deze steden al het nodige wist, een overweging is geweest om deze steden nader te onderzoeken?
De heer Bruinsma:
Uiteraard is dat mede een overweging geweest, omdat we de korpsen natuurlijk goed kennen. Van der Bunt heeft in Arnhem veel onderzoek gedaan, en ik heb in Enschede nogal wat onderzoek gedaan in het politiekorps, en bij Nijmegen zijn wij beiden betrokken via een promotiebegeleiding. Wij kennen die drie steden dus ook. Gelet op de tijdsdruk waaronder wij moesten werken, is het natuurlijk alleen maar een voordeel als je de korpsen en de situatie ter plekke kent, en wanneer je weet wat zich daar afspeelt. Ik denk dat dat alleen de snelheid van het onderzoek maar heeft bevorderd. Uiteraard mag ik dat niet helemaal vergeten.
De voorzitter:
Kunt u per stad een beeld schetsen van de zware georganiseerde criminaliteit?
De heer Bruinsma:
Ik heb mij voorbereid op het geven van een globaal beeld van de drie steden bij elkaar, maar goed, ik zal proberen mijn herinneringen zo goed mogelijk te ordenen. In alle drie de steden zien we dat de drugs aanwezig zijn; zij bepalen het beeld van de georganiseerde criminaliteit in die stad. Dat geldt voor Enschede, voor Nijmegen en voor Arnhem. De heronehandel is zichtbaar aanwezig, al was het maar in de wijze, waarop dat allemaal gebeurt. We zien dat de heronehandel in Enschede in handen is van Turkse families en groepen die daar actief zijn. Het is een heel open markt. Er is geen dominante groep die allesbepalend en overheersend is. Er bestaat een soort open structuur, waarin iedereen zijn deel heeft, maar waarvan je kunt zeggen dat bepaalde groepen een groter deel van de markt hebben dan andere groepen. Eigenlijk moet ik zeggen dat je die structuur in de andere steden terugvindt. In alle drie de steden vind je een open structuur, waarbij iedereen zijn deel neemt en krijgt van andere groepen. Het lijkt, alsof de markt verdeeld is.
De voorzitter:
Er is in geen van de drie steden een overheersende groep, die...
De heer Bruinsma:
In geen van de drie steden zie je dat er een overheersende groep is, die niet toelaat dat anderen ook op dezelfde markt actief zijn. Dat wil niet zeggen dat ze allemaal klein zijn, maar men laat dat open. De cocane- en XTC-handel is in Enschede heel klein. De markt is nog niet goed uitgekristalliseerd, zo is onze indruk. De hasj- en marihuana-handel is in Enschede vooral in handen van autochtonen. Je ziet dat in Enschede in de loop der jaren de koffieshops in handen zijn gekomen van bepaalde groepen, met name autochtonen die zich in de loop der jaren op die markt gestort hebben.
De voorzitter:
Is daarbij sprake van duidelijk gewelddadige groepen, of is er eerder sprake van een soort beheersingssituatie?
De heer Bruinsma:
Wat we in Enschede zien, is dat deze groepen een bepaalde tactiek gebruiken, die erop neerkomt dat men probeert, een soort ordentelijke markt te reguleren. Men probeert een legale status te verkrijgen, waarbij je kunt zeggen: wij hebben de koffieshops, die worden gedoogd door de overheid, en wij onderhandelen met de overheid over hoe we de openbare-ordeproblemen kunnen oplossen. Men praat daarmee. De politie is met name georinteerd op regulering van de openbare-ordeproblemen die met de aflevering van softdrugs te maken hebben, in samenspraak met de diverse personen.
De voorzitter:
Is er in Enschede sprake van een fraudemarkt, zoals we die vanmorgen hebben besproken?
De heer Bruinsma:
Ook daar zien wij gevallen terug die te maken hebben met fraude. Een van de grote gevallen is ook door Van der Bunt besproken.
De voorzitter:
Is er sprake van geweld, van liquidaties?
De heer Bruinsma:
Een paar jaar terug is er in Enschede een strijd geweest tussen bepaalde groepen, die openlijk en wat stuntelig is gevoerd. Daarbij is over en weer wat geslagen, en er zijn wat brandstichtingen geweest. Maar dat zijn meer openlijke uitdagingen geweest ten opzichte van elkaar. De laatste jaren is het daar absoluut rustiger geworden.
De voorzitter:
Zou je Enschede, met alle restricties die in zo'n beoordeling zitten, een klassiek beeld van de criminaliteit kunnen noemen?
De heer Bruinsma:
Ik ken uw klassieke beeld van de criminaliteit niet.
De voorzitter:
Ik ook niet.
De heer Bruinsma:
Ik heb het referentiepunt natuurlijk niet. Heel belangrijk is de historische context van een stad, waar zaken zich ontwikkelen. Bepaalde groepen kunnen naar wat grotere hoogte groeien, en ik denk dat zij met name door de handel in drugs, en de winsten die zij daarmee gemaakt hebben, nadrukkelijk op de voorgrond zijn getreden.
De heer De Graaf:
U had het net over het referentiepunt, bij wie de koffieshops in eigendom zijn. Is dat voor u een criterium?
De heer Bruinsma:
Nee, dat is geen criterium. Ik constateer gewoon dat bepaalde groepen zelf hun eigen koffieshops gebruiken. Het beeld dat naar buiten toe vaak bestaat, namelijk dat koffieshops alleen maar in handen zijn van idealistische welzijnswerkers die grammen aan mensen verkopen, is dus niet altijd juist. Dat beeld is gedifferentieerder: bepaalde groepen proberen de aflevering onder controle te houden, al dan niet via bedreiging.
De voorzitter:
Zijn er in Enschede ook nog idealistische welzijnswerkers die koffieshops...
De heer Bruinsma:
Ik ben ze niet meer tegengekomen.
De heer De Graaf:
Of gewone bonafide koffieshophouders?
De heer Bruinsma:
Ja.
De heer Koekkoek:
Wat is een bonafide koffieshophouder?
De voorzitter:
Dat is hetzelfde als het klassieke beeld.
De heer Bruinsma:
Dat is het klassieke beeld van iemand die binnen de marges die de wet aangeeft, softdrugs verkoopt.
De voorzitter:
We gaan over naar Nijmegen. Zou u dezelfde karakteristieken voor Nijmegen willen geven, zoals u zojuist deed voor Enschede?
De heer Bruinsma:
Ook in Nijmegen zien we dat de heronehandel weer aanwezig is, en ook weer in Turkse handen. Er zijn twee grote groepen die op die markt actief zijn. Maar ook daar zien we weer een redelijk open structuur, waarbij ook mensen die mee willen handelen en mee willen verdienen aan die markt, aanwezig zijn. We zien dat eerder sprake is van samenwerking tussen bepaalde groepen, dan van een grote strijd tussen groepen over het marktaandeel binnen de heronehandel.
De voorzitter:
Er is dus geen strijd om de markt?
De heer Bruinsma:
Er is geen war on crime tussen groepen. Het zijn geen legers die tegenover elkaar staan, en die elke gelegenheid gebruiken om de andere groep te decimeren.
De voorzitter:
Wat kunt u zeggen over andere illegale markten?
De heer Bruinsma:
Ook hier zien we dat de hasjhandel deels in autochtone handen is, maar ook in Marokkaanse handen.
De voorzitter:
En het verschijnsel van de koppelbazen dat u net noemde? In Nijmegen speelt dat een belangrijke rol, maar bestaat daar een connectie met de georganiseerde criminaliteit?
De heer Bruinsma:
Wat wij hebben aangetroffen, is dat het milieu van de koppelbazen en de personen die nu nog aan het koppelen zijn, opereren in het oude fraudecircuit dat jarenlang heeft bestaan in Nijmegen. Daar heeft het zijn wortels en zijn plaats gekregen, binnen de hasjhandel. Ook de koppelbazen in Nijmegen hebben nog steeds allerlei relaties met bepaalde groepen.
De voorzitter:
Is er in Nijmegen sprake van afpersing?
De heer Bruinsma:
Er is sprake van incidenteel geweld.
De voorzitter:
Heeft u hiermee de belangrijkste karakteristieken van Nijmegen gegeven?
De heer Bruinsma:
Er valt natuurlijk meer te vertellen, maar ik denk dat dit de belangrijkste punten zijn.
De voorzitter:
Dan over naar Arnhem.
De heer Bruinsma:
Arnhem is een stad waar de heroneproblematiek het ernstigst is. Je ziet dat aan het aantal heroneverslaafden. In Enschede zijn dat er zo'n 250 en in Nijmegen 450 500, volgens opgaven van de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs en de politie, die hun verslaafdenpopulaties heel goed in de gaten houden. In Arnhem hebben we zo'n 1000 verslaafden. De problematiek is dus ook veel ernstiger. De heroneproblematiek is, in vergelijking met Enschede en Nijmegen, veel sterker geconcentreerd in een bepaald gebied. In Enschede is het toch wat diffuus; de dealerpanden zijn verspreid over de stad. Hetzelfde geldt voor Nijmegen, waar het geconcentreerd is in een klein straatje. Er is geen duidelijk gebied waar dat zichtbaar is. In Arnhem is dat, in het Spijkerkwartier, nadrukkelijk wel het geval. Daar concentreren alle verslaafden zich, daar zitten de dealers, en de andere zaken die voor criminaliteit van belang zijn.
De voorzitter:
En dat is een verschil met andere steden?
De heer Bruinsma:
Dat is een opmerkelijk verschil met de andere twee steden.
De voorzitter:
Is er ook sprake van beheersing door bepaalde groepen van de markt in softdrugs?
De heer Bruinsma:
We zien dat de heronehandel in handen is van Koerdische groepen. Op zeer grote schaal importeren zij herone vanuit Turkije, wat ook wordt doorgeleverd naar de andere steden, dus naar Nijmegen en Enschede, of naar Deventer. Men werkt duidelijk op groothandelsniveau, en men heeft de heronehandel in Arnhem in redelijke mate in bezit. Dat wil ook weer niet zeggen dat ze zich daar alles toeigenen: ook daar is ruimte voor anderen om actief te zijn.
De voorzitter:
Is in Arnhem sprake van geweld, dus van intimidatie?
De heer Bruinsma:
Daar zien we geweld wat nadrukkelijker terug. Een aantal jaren geleden hebben daar flink wat liquidaties plaatsgevonden. De politie vermoedt dat dat er ongeveer zeven zijn, met alle kanttekeningen die gisteren gemaakt zijn over wat nu feitelijk een liquidatie is, dus de vraag of die liquidatie zijn oorsprong heeft in de handel of in andere persoonlijke dingen. Daar is het geweld nadrukkelijker aanwezig. Wel is het de laatste jaren rustiger op dat front. Dat zou kunnen betekenen - dat is overigens gissen - dat de markt wat rustiger is geworden.
De voorzitter:
Heeft u enige indicatie van wat er in die drie steden met het verdiende geld gebeurt?
De heer Bruinsma:
Voor zover de politiedossiers daarin inzicht geven, hebben wij kunnen constateren dat het verdiende geld met name bij de Turkse en Marokkaanse groepen voornamelijk naar het thuisland wordt gebracht en dat, vooral in Arnhem en in minder mate in Enschede en Nijmegen, in de lokale sfeer horecapanden worden gekocht. Er wordt genvesteerd in de koffie- en theehuizen, de koffieshops. Men gebruikt soms ook wel dekmantels, zoals reisbureautjes, om tijdelijk onderdak te vinden.
De voorzitter:
Zijn dat allemaal situaties die zich binnen dezelfde groep of gemeenschap afspelen, waar men dus als het ware zijn eigen infrastructuur uitbreidt?
De heer Bruinsma:
Men probeert de eigen infrastructuur uit te breiden om de illegale activiteiten beter te cordineren en te regelen.
De voorzitter:
Is er sprake van een verdere verbinding met de niet-criminele wereld?
De heer Bruinsma:
In welke betekenis bedoelt u dat?
De voorzitter:
Ik bedoel in de betekenis van verder investeren en het eventueel verder willen uitbreiden van machtsposities.
De heer Bruinsma:
In de economische branches hebben wij dat absoluut niet kunnen vaststellen. Het is niet zo, dat allerlei bedrijven worden opgekocht om zich daar in te nestelen. Dat hebben wij niet kunnen constateren. Als investeringen worden gepleegd, hebben die direct betrekking op de handel die men wil drijven.
De voorzitter:
U heeft natuurlijk ook onderzoek gedaan naar de invloed die de georganiseerde criminaliteit op die steden heeft? Hoe wilt u die omschrijven?
De heer Bruinsma:
Wij hebben gezien dat de gemeenschap er op de een of andere manier steeds bij betrokken is. De lokale gemeenschap is erbij betrokken. Het is ook zichtbaar in de stad. In Enschede werd bijvoorbeeld een Marokkaanse groep in een bepaalde wijk door groepen gebruikt om allerlei inbraken te plegen, waarbij men een hele wijk terroriseerde. Dat is door politie-ingrijpen gelukkig opgelost. Ook daar zie je, dat de recrutering van mensen een rol speelt. Je krijgt bepaalde succesrollen in zo'n stad, van mensen die in de loop van de tijd toch zijn gegroeid. Omdat zij niet "achterover zijn getrokken", om maar eens een politieterm te gebruiken, kunnen zij het succes uitdragen ten opzichte van jongere mensen in zo'n stad. In die zin zie je dat groepen invloed hebben op de stad. Daarnaast proberen de groepen in zekere zin af te blijven van de overheid. Men probeert natuurlijk verre te blijven van het opsporingsapparaat. Voor een belangrijk deel gebeurt dat op basis van het vermijden: men vermijdt het contact.
De voorzitter:
Dat noemden wij gisteren het afschermen van de overheid.
De heer Bruinsma:
Ja. Wij zien wel, bijvoorbeeld in Arnhem, dat als de druk wordt opgevoerd, men probeert een informatiepositie bij de politie te verkrijgen.
De voorzitter:
"Informatiepositie" is ook zo'n politieterm. Dat moet u uitleggen, want dat begrijpt niemand buiten de politie om.
De heer Bruinsma:
Men probeert na te gaan wat de politie uitvoert, welke opsporingsonderzoeken bezig zijn en hoever men daarin is.
De voorzitter:
Is sprake van benvloeding van het bestuur c.q. corruptie in die steden?
De heer Bruinsma:
In de drie steden zijn gevallen van corruptie geconstateerd, de meeste in Arnhem. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de ernst van de situatie, de groepen en de termijn waarbinnen het speelt. Men heeft ook geprobeerd om het bestuur te benvloeden, om het zo maar eens te zeggen.
De voorzitter:
Hoe heeft men geprobeerd het bestuur te benvloeden?
De heer Bruinsma:
Men heeft in n geval geprobeerd een gemeenteraadslid te gebruiken als een soort opslagplaats voor herone. Deze persoon dacht dat hij nadrukkelijk immuun was voor politie-optreden, omdat hij gemeenteraadslid was.
De voorzitter:
Zijn er verder gevallen bekend van duidelijke corruptie?
De heer Bruinsma:
Nee, in het rapport staat wat ik heb geconstateerd. Dat zijn kleine gevallen van corruptie.
Mevrouw Aiking-van Wageningen:
Mag ik ook nog even een vraag stellen over Arnhem? Is het u bekend of er een duidelijke relatie is tussen de CID in Arnhem en het gemeentebestuur wat betreft de verontrustende ontwikkeling van aankoop van onroerend goed in het Spijkerkwartier door criminele organisaties? Dat is een soortgelijke ontwikkeling als die welke wij in Amsterdam hebben gezien. Ik vraag speciaal naar het open oor van het college voor namen van criminelen die erop uit zijn om panden in het Spijkerkwartier te kopen.
De heer Bruinsma:
Ik moet u helaas teleurstellen: ik heb absoluut geen onderzoek verricht naar de vraag in hoeverre de CID relaties onderhoudt met het gemeentebestuur. Ik heb gekeken naar de aard en omvang van de criminaliteit en geprobeerd daarvan met raadpleging van zoveel mogelijk bronnen een beeld te schetsen. Ik heb mij niet beziggehouden met de eventuele relatie tussen de CID en het gemeentebestuur. Ik kan daarover dus geen uitspraken doen.
De voorzitter:
Wij hebben gisteren met de heer Bovenkerk gesproken over de betrokkenheid van allochtone groepen. Hij heeft het gehad over de Nederlandse situatie en de situatie in Amsterdam. Het zou goed zijn als u een vergelijkbaar oordeel kunt geven over de drie nu besproken steden.
De heer Bruinsma:
Ja. Wij hebben geprobeerd om op dezelfde wijze als Bovenkerk en Fijnaut dat voor Amsterdam hebben gedaan, te bekijken in hoeverre er enige mate van betrokkenheid is - ik zeg dat ook weer heel voorzichtig - van de Turkse of de Koerdische gemeenschap bij de handel en wandel van bepaalde groepen. Ik doel dan met name op de betrokkenheid bij de drugshandel. Wij hebben de bestanden geraadpleegd en bekeken wat men weet van alle verdachten of anderszins bekenden van de politie aldaar die betrokken zijn bij de drugshandel. Die bestanden bevatten alle nationaliteiten, dus ook Nederlanders. Vervolgens hebben wij gekeken welk aandeel de Turken of de Koerden daarin innemen.
De voorzitter:
Wat verstaat u onder "betrokken bij de drugshandel"? Ik heb dat gisteren ook aan Bovenkerk gevraagd.
De heer Bruinsma:
Ik versta daaronder hetzelfde als Bovenkerk gisteren zei. Het gaat om een keertje een koeriersdienst verrichten, wat kleine dingetjes doen. Het is niet zo dat zij allemaal behoren tot de groep van de georganiseerde misdaad. Dat moet nadrukkelijk gemeld worden. Met alle voorzichtigheid hebben wij gekeken in hoeverre er in de drie steden sprake was van die betrokkenheid. In Arnhem is ongeveer 21% van de Koerdische mannen op de een of andere manier betrokken bij de drugshandel. In Nijmegen zien wij ongeveer hetzelfde getal of nog iets hoger. In Enschede kwamen wij op ongeveer 5% uit.
De voorzitter:
Heeft u in die gevallen ook rekening gehouden met mogelijke cumulatie?
De heer Bruinsma:
Wij hebben gekeken naar de namen, vanaf 1990 tot 1994. Wij hebben al die tijd meegenomen. Het is dus cumulatief van aantal.
De voorzitter:
U komt tot deze aantallen op dezelfde manier als Bovenkerk gisteren heeft aangeduid?
De heer Bruinsma:
Ja. Alleen het ene politiesysteem is wat geavanceerder dan het andere. In Enschede heb ik het bijvoorbeeld met de hand moeten doen bij alle HKS-mensen, mensen die dus geregistreerd staan, en alle CID-subjecten.
De voorzitter:
Er is dan een opvallend verschil tussen de situatie in Enschede en de situatie in de andere twee steden.
De heer Bruinsma:
Ja, dat is zeker het geval.
De voorzitter:
Heeft u dat ook voor de Marokkaanse gemeenschap gedaan?
De heer Bruinsma:
Dat hebben wij niet voor de Marokkaanse gemeenschap gedaan.
De heer De Graaf:
Heeft u er een verklaring voor, dat in Enschede het percentage zoveel geringer is dan in de andere twee steden?
De heer Bruinsma:
Ik kan alleen maar zeggen dat ik dat cijfer heb geconstateerd. Het verschil, maar dat is puur gissen, heeft misschien te maken met het feit dat de politie de afgelopen periode geen echt specifiek onderzoek heeft gedaan naar Turkse groepen. Het kan ook zijn dat de gemeenschap absoluut veel minder betrokken is. Er zijn verschillende redenen mogelijk waarom dat percentage lager is. Ik kan dat niet beantwoorden.
De heer Vos:
Ik wil even de lijn van vanmorgen, toen wij het over fraude hadden, doortrekken. Blijven de drie door u onderzochte steden van fraude verschoond of komen daar ook fraudegevallen voor?
De heer Bruinsma:
Ik heb al gemeld dat in alle drie de steden fraudeurs op grotere en kleinere schaal actief zijn. Zij lichten BV's of plaatselijke winkeliers op, zij zijn bezig met allerlei constructies, zoals plof-BV's. Al dat soort zaken vinden wij ook terug.
De voorzitter:
Is er iets te zeggen, zoals de heer Fijnaut gisteren voor geheel Nederland gedaan heeft, over georganiseerde groepen in Enschede, Nijmegen en Arnhem?
De heer Bruinsma:
De grote Nederlandse, autochtone drugshandelaren zijn in de drie steden niet aangetroffen. Zij zijn nadrukkelijker in het westen van het land gesitueerd. Wij zien in de drie steden wel dat de grote criminaliteit zich ook daar met name afspeelt in de drugshandel. En ook daar zijn de legale branches niet genfiltreerd door criminele organisaties. Het totale beeld dat Fijnaut voor heel Nederland schildert, vinden wij in grote lijnen in de drie steden terug.
De heer De Graaf:
Ik wil het nog iets verfijnen. De heer Fijnaut had het gisteren bij wijze van voorbeeld over de zeven groepen en over de nuances in de organisatie. Bent u in de drie steden groepen tegengekomen die ook aan dat beeld beantwoorden en die je tot de top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland kunt rekenen?
De heer Bruinsma:
Dat is moeilijk te zeggen. Een belangrijk deel van de groepen die wij zijn tegengekomen, speelt niet in de top mee. Maar er zijn wel bepaalde families die op grote schaal vanuit Turkije herone naar Nederland verplaatsen, waarbij Nederland dan als een soort transitomarkt fungeert.
De heer De Graaf:
De groep waarover u het had, de Arnhemse groep, is dus qua niveau van organisatie en omvang van criminele activiteiten niet vergelijkbaar met de zeven groepen waarover de heer Fijnaut het had?
De heer Bruinsma:
Het is natuurlijk wel een heel goed georganiseerde groep die, om in termen van Fijnaut te spreken, meestal een enkelvoudige lijn hanteert. Daarbij wordt vanuit Turkije telefonisch geregeld wat voor een soort handel er wordt gedaan. Dat doet men ook vaak samen met anderen. Men probeert het risico van het transport zoveel mogelijk over de verschillende groepen te spreiden. Men werkt dus met anderen samen. Er zijn wat open structuren die deze samenwerking toestaan. Het is dus niet zo'n hechte, zeg maar Octopus-achtige groep. Die bestaat ook in die sfeer niet.
De voorzitter:
U heeft niet gesproken over andere vormen van criminaliteit, zoals wapenhandel en afpersing. Komt dit doordat de politie het niet heeft onderzocht of doordat het niet bestaat?
De heer Bruinsma:
Wapenhandel hebben wij niet kunnen aantreffen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de wijze waarop de politie daaraan aandacht besteedt. De politie constateert wel - dat blijkt ook uit de gesprekken - dat er in die steden steeds meer wapens komen. Dat is zeker het geval. Dat heeft ook met de marktsituatie te maken. De drugshandel is natuurlijk toch een risicovol beroep. Je ziet dat bewapening daarin steeds meer een rol speelt. Maar er is absoluut geen zicht op waar die wapens vandaan komen en hoe dat wordt verhandeld. In de drie steden is wel sprake van vrouwenhandel. De bordelen in die steden worden via vrouwenhandel gevuld, als ik dat zo oneerbiedig mag zeggen.
De voorzitter:
Met dwang en uitbuiting van de betrokken vrouw.
De heer Bruinsma:
Ja, met de dwang en uitbuiting die daarbij hoort.
De voorzitter:
Heeft u een algemeen omvattend oordeel te geven over deze drie steden, vergeleken met Amsterdam?
De heer Bruinsma:
Deze drie steden zijn natuurlijk moeilijk te vergelijken met de grote hoofdstad. Ik heb net al de algehele conclusie getrokken dat de drugshandel daar evenals in Amsterdam heel belangrijk is en dat over de infiltratie in legale branches, afgezien van de horeca, hetzelfde beeld wordt aangetroffen als in Amsterdam. Het is wel van belang dat de kwaliteit en kwantiteit, de aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit, in Amsterdam van een andere orde zijn dan in de drie steden. Dat wil niet zeggen dat er in de drie steden geen sprake van is, want dat is niet het geval. Dat heb ik net verteld. Wel is in Amsterdam veel meer sprake van variatie. Buitenlandse groepen, zoals Italianen, Chinezen en Joegoslaven, zijn nadrukkelijker in Amsterdam actief en veel minder of niet aanwezig in de drie steden. De aard van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is dan ook veel gevarieerder, heeft een veel breder scala. Er zijn ook veel meer contacten met het buitenland. In het oosten is dat wat beperkter van aard en ook van omvang.
De voorzitter:
Toen het fenomeenonderzoek in zwang kwam bij de zogenaamde kernteams, is ook het fenomeen van de criminaliteit uit Rusland en de GOS-staten opgekomen. In de beschrijving van de drie grenssteden komen Rusland, GOS-staten of ex-Sovjet-Unie niet voor.
De heer Bruinsma:
Dat klopt, want dat hebben wij in die drie steden ook niet aangetroffen. Wel hebben wij gehoord dat bepaalde mensen uit het Oostblok, Russen, Polen, Tsjechen...
De voorzitter:
Het Oostblok bestaat niet meer, zo weet ik uit mijn oude leven.
De heer Bruinsma:
Ik zei dit even om de verschillende landen te duiden. Wij zien dat de mensen uit die landen wel eens worden betrapt op inbraak, zakkenrollen, autodiefstal en dergelijke. Dat is echter niet in de vorm van zware, georganiseerde criminaliteit. Ik kan dan ook niet beamen, dat in het oosten sprake is van zware, georganiseerde criminaliteit uit GOS-staten en Rusland.
De heer Rabbae:
Ziet u verschil tussen de drie steden als het gaat om het optreden van politie en bestuur tegen de criminaliteit aldaar? Waar zoekt men de confrontatie en waar probeert men de zaak te beheersen en een soort wapenstilstand te bereiken?
De heer Bruinsma:
Dat is heel moeilijk, omdat we daarvan alleen maar indirect kennis hebben genomen. Het is ook geen studieobject van ons geweest om te kijken, hoe de gemeenten met deze problemen omgaan. Wat ik u kan vertellen, is meer wat ik daarover heb vernomen, dan anderszins. We zien dat er geen war on crime is. Er is geen vechthouding, noch van de politie, noch van de andere partijen, ten opzichte van elkaar. Het zijn geen legers die met elkaar de strijd aanbinden. Beide kanten proberen een plausibele manier van optreden te vinden, door aan de ene kant de politie te vermijden, en door aan de andere kant door onderhandelen de openbare-ordeproblemen wat sterker naar voren te brengen. Men probeert een soort vreedzame coxistentie te creren tussen beide partijen, zonder dat opsporings- en andere bevoegdheden worden nagelaten. Dat moge duidelijk zijn.
De heer Rabbae:
Dat geldt voor de drie steden?
De heer Bruinsma:
Alleen in Arnhem neemt, met name door de ervaringen van de afgelopen jaren, de druk op de groepen door de politie toe.
De heer De Graaf:
Het begrip "vreedzame coxistentie" kan voor verwarring zorgen. Dat geeft bijna aan dat men zich heeft neergelegd bij het bestaan van de georganiseerde criminaliteit.
De heer Bruinsma:
Nee, absoluut niet. Men probeert niet de strijd aan te gaan door een soort oorlogssituatie te creren. Dat is het belangrijkste wat er aan de hand is. Men blijft, dat moge duidelijk zijn, natuurlijk opsporen, want dat moet. In die zin is "vreedzame coxistentie" inderdaad een uitermate ongelukkige uitdrukking van mij.
De voorzitter:
In die steden is ook geen sprake van "no go areas"?
De heer Bruinsma:
Nee, er zijn geen gebieden in die drie steden waar de politie niet durft te komen. Dat is absoluut niet het geval.
De voorzitter:
Tot slot het volgende. U heeft de branches bekeken. We wachten natuurlijk nog op uw oordeel over de situatie in Rotterdam en op Schiphol, vanwege nog ontbrekend materiaal. Wat is uw slotconclusie op dit moment? Ik zou eigenlijk moeten zeggen: wat is uw conclusie op dit moment, want uw slotconclusie heeft u nog niet getrokken.
De heer Bruinsma:
De slotconclusie is in belangrijke mate al verwoord door mijn collega Fijnaut, in de eerste hoorzitting. In Nederland kunnen wij niet zeggen dat de legale branches - dat zijn de branches die ik samen met collega Bovenkerk heb onderzocht - zijn "gevallen", doordat de georganiseerde misdaad de legale wereld is binnengetrokken. Er zijn twee branches die gevaar lopen: de horeca en het transport. Deze branches hebben te maken met de infrastructuur van de illegale handel in drugs. Men zoekt daarbij plaatsen waarbij de handel zo goed mogelijk kan worden georganiseerd. Het is absoluut niet de bedoeling, zich in te nestelen en een machtspositie te verkrijgen, zowel in politiek als in economisch opzicht, in de legale wereld.
De voorzitter:
Geldt dat ook voor de wereld die we vanmorgen hebben bespreken, dus de fraudewereld, ten aanzien van de verwerving van onroerend goed?
De heer Bruinsma:
Dat is het moeilijkste punt, waar wij als onderzoekers ook tegen een barrire oplopen. Wij weten natuurlijk niet, hoe en in welke mate de onroerend-goedsector genfiltreerd of opgekocht wordt door bepaalde groepen. Daarvoor zijn verschillende aanwijzingen, die eerder ook zijn genoemd door andere collega's, maar we kunnen de omvang en de aard daarvan heel moeilijk aangeven.
De voorzitter:
Dat is dus een onderzoeksproject dat eigenlijk nog wacht? Schieten wij erin tekort als wij dat gedeelte niet meenemen?
De heer Bruinsma:
Dat heeft te maken met het probleem dat Van der Bunt eerder heeft aangegeven, namelijk dat wij een slecht zicht hebben op wat er met dat geld gebeurt. Ik denk dat dat te maken heeft met deze hele problematiek. Wat gebeurt er met het geld dat met criminele activiteiten wordt verdiend? Daarbij is onroerend goed n van de duistere gebieden. Je kunt daar wel lokaal zien dat er allerlei zaken aan de gang zijn, met name in de horecasfeer, maar als het gaat om de vraag, in hoeverre zich dat uitstrekt tot het opkopen van grote woongebieden, kantoorcomplexen of anderszins, zijn ook wij het spoor bijster.
De voorzitter:
Dank u wel. Sluiting 16.05 uur


Inhoudsopgave en zoeken