Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 28

25 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op maandag 25 september 1995
in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt prof. dr. F. Bovenkerk
Zie ook: Eerste verhoor prof. dr. F. Bovenkerk (red.)
Aanvang 16.00 uur

Voorzitter:
Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen, griffier
De voorzitter:
Verhoord wordt de heer F. Bovenkerk, geboren op 25 september 1943 te Haarlem. Mijnheer Bovenkerk, u legt de volgende belofte af: ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
De heer Bovenkerk:
Dat beloof ik.
De voorzitter:
Mijnheer Bovenkerk, allereerst gefeliciteerd met uw verjaardag.
De heer Bovenkerk:
Dank u wel.
De voorzitter:
Wij stellen het toch zeer op prijs dat u op ons verzoek nogmaals bij de enqutecommissie wilt verschijnen. De reden daarvoor is de volgende. U heeft in Amsterdam nader onderzoek gedaan, specifiek aangaande de criminaliteit in de Turkse etnische groep. Waarom heeft u nader onderzoek gedaan?
De heer Bovenkerk:
Wij hebben met vier criminologen vrij kort voordat de parlementaire enqutecommissie begon een omvangrijk rapport afgeleverd. Dat rapport zal definitief verschijnen...
De voorzitter:
Daar heeft u ons een concept van laten zien.
De heer Bovenkerk:
Precies. In dat concept zaten een aantal punten, niet zoveel, die nader bekeken moesten worden. Je zou kunnen zeggen dat het losse eindjes zijn. Het gaat om de vraag of die anders geredigeerd moeten worden. Er moet dus nog een keer naar allerlei dingen gekeken worden. Deze kwestie was er n van. Die heeft nu natuurlijk prioriteit gekregen, omdat er nogal wat discussie is ontstaan over die cijfers. Dus wij hebben er aanleiding in gezien om dat als eerste nu even precies uit te zoeken.
De voorzitter:
Er was klaarblijkelijk vooral onrust ontstaan over de zinsnede dat de enige conclusie op dat moment was dat enkele tientallen procenten van de volwassen Turkse mannen in Amsterdam in enigerlei functie bij de georganiseerde misdaad betrokken zijn. Nu is er ook een memorandum van de politie dat op 2 september over die cijfers gemaakt is. Kunt u aangeven waarom u in het verhoor op 6 september niet met dat memorandum gekomen bent?
De heer Bovenkerk:
Dat memorandum is gemaakt mede op ons verzoek. Er was een bestand bij de tactische recherche van de Amsterdamse politie, op grond waarvan wij meenden dat wij misschien een zinvolle uitspraak konden doen over het aantal en het percentage van het aantal volwassen Turkse mannen dat op de een of andere manier bij de georganiseerde misdaad betrokken was. Dat bestand bevatte een zeer groot aantal namen van instellingen en personen. Dat hebben wij kritisch bekeken. Nadat wij dat in eerste instantie bekeken hadden, heb ik in het concept-rapport een cijfer genoteerd dat ons op dat moment als redelijk voorkwam van waarschijnlijk het aantal betrokken mannen. Maar er langer over nadenkend en de bevolkingsboekhouding van de gemeente Amsterdam bekijkend, leek dat cijfer eigenlijk veel te hoog. Als je weet dat er 30.000 mensen van Turkse afkomst in Amsterdam geregistreerd staan, kon dat ook eigenlijk niet. Ik had uitgerekend dat het er waarschijnlijk 7000 8000 zouden zijn. Dat was dwaas hoog. Ofschoon het om een concept-rapport ging en het cijfer uiterst geheim was, was het naar de pers uitgelekt. U heeft mij daarover toen ook vragen gesteld. U zei dat er in Het Parool al een cijfer genoemd was. Daardoor was ik tot mijn spijt gedwongen om in allerlei cijfers te treden, wat wij liever niet wilden. Maar toen het duidelijk was dat dit in Het Parool naar voren was gekomen - dat was dus op de dagen vlak voordat de enqutecommissie begon - ben ik als een haas teruggegaan naar dezelfde afdeling. Ik heb aan de desbetreffende rechercheurs gevraagd of zij nog het hele bestand wilden bekijken naam voor naam. Zij hebben dat gedaan op een veel kritischer manier dan wij de eerste keer gedaan hebben. Daardoor werden bijvoorbeeld alle Nederlanders of mensen van andere etnische groepen die in dat bestand zaten, eruit gehaald. Daardoor gingen ook de instellingen eruit en de mensen die niet in Amsterdam woonden of mensen die wel door de politie geobserveerd waren, maar voor zo'n gering feit dat je moeilijk kon zeggen dat iemand bij de georganiseerde misdaad betrokken was. Wij hebben ook alle vrouwen die in het bestand zaten, niet meegeteld, omdat wij een verhoudingscijfer trachtten te berekenen van het aantal Turkse mannen dat bij de georganiseerde misdaad betrokken is en het aantal Turkse mannen in Amsterdam. Goed, dat hebben wij gedaan. De rechercheur is daar flink mee in de weer geweest. Die heeft daar op 2 september voor zijn chef een verslag van anderhalve bladzijde van gemaakt. Daar schreef hij "memorandum" boven. Daarin kwam hij op een cijfer uit, dus na een veel strengere selectie, van 2255.
De voorzitter:
Waarom heeft u ons dat niet gemeld op 6 september?
De heer Bovenkerk:
Omdat wij ingezien hadden dat die cijfers op zichzelf eigenlijk helemaal niet zoveel waard waren. Er zaten allerlei haken en ogen aan. Wij hebben besloten om u de overwegingen te geven die ertoe leidden dat het bestand in ieder geval veel minder moest zijn, zonder een exact cijfer te noemen. Wij wilden met zoveel woorden niet in een soort numbers game terecht komen, omdat wij de zwakheid kenden. Een van de problemen waar ik mee zat, is het volgende. Toen die rechercheur mij dat toonde, zei hij er meteen bij: ik heb dat nu opgeschreven voor mijn chef, maar ik moet je wel vertellen dat uit het bestand op grond waarvan ik dit berekend heb, aan het begin van het jaar zo maar 3000 namen verdwenen zijn door een technische storing; dus wat is het eigenlijk waard? Bovendien, zo zei hij, zijn er nogal wat illegalen bij en die zitten niet, althans voor een deel, in de bevolkingsboekhouding van Amsterdam, dus wat ben je eigenlijk aan het delen? Wij hebben toen gedacht: die cijfers zijn eigenlijk zo weinig waard, ik noem maar liever helemaal geen cijfers. En ik heb ook letterlijk gezegd dat ik niet in numbers games wilde vervallen. Na die uitspraak die ik hier gedaan heb, is er een grote discussie gevolgd. Ik moet zeggen dat mijn collega-onderzoekers er al eerder op hadden aangedrongen om het nog preciezer na te gaan.
De voorzitter:
U had aan de ene kant gezegd dat u niet in een vergelijking van die cijfers wilde treden. Aan de andere kant had u ook gezegd: de enige conclusie die ik op dit moment kan trekken, is dat tientallen procenten Turkse volwassen mannen daarbij betrokken zijn. Dus daarna bent u nogmaals teruggegaan?
De heer Bovenkerk:
Precies. Maar die enkele tientallen procenten volwassen mannen is gebaseerd op een andere redenering, niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op dit bestand.
De voorzitter:
Die kon u dus niet afleiden uit dat bestand?
De heer Bovenkerk:
Ik hoopte van wel, zo moet ik bekennen. Ik heb erg mijn best gedaan om te kijken of je er wat mee kon doen. Maar toen eenmaal de discussie was ontstaan, hebben wij inderdaad aanleiding gezien om nog eens terug te gaan en nog eens zelf opnieuw te tellen. Mijn collega Van de Bunt en een aantal van zijn onderzoekers hebben op 11 en 12 september de zaak nog eens heel erg grondig bekeken. Dat zijn echt gewiekste cijferaars die alles van computers weten en zo. Zij haalden er allerlei ongerechtigheden uit die je op het eerste gezicht niet opvielen, bijvoorbeeld mensen die een wat afwijkende naam hadden van een ander, maar uit de geboortedatum en plaats kon je opmaken dat het waarschijnlijk n en dezelfde persoon moest zijn. In ieder geval hebben die onderzoekers twee dingen gedaan. Ten eerste hebben zij gecontroleerd of de reductie die de rechercheur had gemaakt van het oorspronkelijke aantal tot die 2250, correct was. Zij hebben dat gedaan aan de hand van een steekproef. Zij kwamen tot de conclusie dat het ongeveer klopte. Zij zouden er wat niet bij geteld hebben maar andere dingen weer wel.
De voorzitter:
Zij hebben een steekproef uitgevoerd op 10% van het totale...
De heer Bovenkerk:
Het totale bestand.
De voorzitter:
...dat overigens niet alleen personen bevat, maar ook bedrijven, instellingen, etcetera?
De heer Bovenkerk:
Precies. Zij komen dan tot de conclusie dat ongeveer een kwart overblijft; die 2250 zijn een kwart. Ten tweede hebben zij het aantal van 2250 dat de rechercheur in eerste instantie had geselecteerd en waarvan hij een apart bestand had gemaakt, nog een keer bekeken. Alle dubbeltellingen en dergelijke hebben zij eruit gehaald. Dan houd je in feite over, als je het heel strak neemt, 1880 Turkse mannen van wie je kunt zeggen dat zij tussen 1991 en 1995 ooit in het vizier van de Amsterdamse politie zijn geweest.
De voorzitter:
Ooit in het vizier van de Amsterdamse politie voor...?
De heer Bovenkerk:
Voor dingen die te maken hadden met drugshandel, handel in herone, of afgeleide zaken, dus ook moorden en ontvoeringen. Maar die zijn in dat milieu meestal een afgeleide daarvan. Let wel, dat zijn natuurlijk niet allemaal bazen. De Amsterdamse politie zelf is erop uit om de topfiguren te nemen, maar wij hebben de definitie zo ruim genomen om de vraag te kunnen beantwoorden welk deel van de Turkse gemeenschap bij deze zaak betrokken is. Vandaar dat wij niet alleen naar de bazen hebben gekeken, maar ook naar de anderen die er op de een of andere manier bij betrokken waren.
De voorzitter:
Maar ik dacht dat bij het tweede onderzoek uitgezocht was of bijvoorbeeld mensen wel met feiten in verband waren gekomen, maar niet met georganiseerde criminaliteit, bijvoorbeeld met drugs.
De heer Bovenkerk:
De mensen komen uit de bak "georganiseerde misdaad". Die hebben er dus altijd iets mee te maken. Maar er waren dus een aantal gevallen waarbij de beschrijving bij de persoon zo onduidelijk was of zo'n lichte betrokkenheid betrof, dat wij daarin aanleiding hebben gezien om die niet mee te tellen. Wij hebben nog iets anders gedaan.
De heer Rabbae:
Mag ik vragen: zijn dat allemaal verdachten?
De heer Bovenkerk:
Zeker niet. Dat wilde ik juist duidelijk maken. Een aantal van deze mensen zijn verdachten voor de politie. Je zou kunnen zeggen: de topleiders. Nee, dat zijn dus al degenen die er op de een of andere manier bij betrokken zijn, die in het vizier van de politie zijn geweest en om die reden genoteerd zijn. Dat betekent het. Dus het zijn in feite meestal handelaars die in koffiehuizen zitten of degenen die mensen die zaken gekocht hebben, meenemen naar een stash-huis of degenen die de stash bewaken. Dat soort dingen. Ook de niet-straathandelaren. De straathandel is namelijk niet in handen van de Turken.
De heer Rabbae:
Mag ik hieruit concluderen dat het ook gaat over mensen uit CID-registers?
De heer Bovenkerk:
Nee, het betreft uitsluitend de tactische recherche.
De voorzitter:
De 2250 mensen die u overhoudt, komen dus allemaal voor in het bestand van de tactische recherche. Die hebben strafbare feiten gepleegd, zo vindt de politie, die te maken hebben met de drugseconomie, de drugshandel?
De heer Bovenkerk:
Juist, maar niet allen hebben zulke strafbare...
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Daar zijn van afgetrokken de "records" die geen betrekking hebben op een natuurlijk persoon of betrekking hebben op een man van niet-Turkse afkomst, een vrouw, een minderjarige of personen woonachtig buiten Amsterdam, zo lees ik hier. Of de gevallen hadden slechts betrekking op een feit dat niet met de georganiseerde criminaliteit in verband staat of het was een oud record, een oud gegeven of het was onduidelijk waarom de persoon in eerste instantie... Alle deze categorien zijn ervan afgetrokken.
De heer Bovenkerk:
Die zijn er allemaal van afgetrokken. Dat voorlaatste is vooral van belang. Het bestand was zo opgebouwd dat men een ouder bestand dat afkomstig was uit Utrecht, erin had meegenomen. Ook zaten er nogal wat personen in die voor 1991 geregistreerd waren. Die hebben wij ook niet meegeteld. Wij hebben wel speciaal gekeken naar twee Amsterdamse buurten waar de hoogste concentratie Turkse mensen woonden en waar bovendien de politie van Amsterdam zeer intensief onderzoek heeft gedaan. Wij konden namelijk veronderstellen dat het zogenaamde black number daar het geringst zou zijn. De politie ziet niet alles. Er gebeurt veel meer dan in feite in het vizier van de politie komt. Maar als de politie intensief deze buurten in de gaten houdt, verwachtten wij dat er weinig "speling" is. In n deelgemeente - De Baarsjes - waren er 333 mannen bij betrokken en in de andere - Bos en Lommer - waren dat er 300. Na alle berekeningen hebben de onderzoekers en wij een memo gemaakt. De onderzoekers zijn tot de conclusie gekomen dat het eigenlijk onmogelijk is om een percentage te berekenen omdat er te veel onzekere factoren zijn. Na deze herberekening kom ik tot precies dezelfde conclusie als tijdens mijn eerste verhoor: er zijn te veel onzekere factoren in het spel om netjes een percentage te kunnen berekenen. Een probleem was bijvoorbeeld het volgende. Als je optelt wie er tussen 1991 en 1995 allemaal gezien zijn, levert dat een cumulatief bestand op. Maar dat mag je niet delen door het aantal Turkse mensen in de buurt dat min of meer constant is. Je zou dat eigenlijk moeten delen door alle Turkse mannen die ooit in diezelfde periode in die buurt hebben gewoond. Dat is eenvoudig ondoenlijk. We zaten vervolgens met het illegalenprobleem en alle andere onzekerheden die ik al noemde. Daarom moet de conclusie luiden dat dit bestand eenvoudig onbruikbaar is en niet kan dienen als een cijfermatige onderbouwing van die enkele tientallen procenten die ik heb genoemd. Het is trouwens ook geen weerlegging. Het is eenvoudig niet valide genoeg.
De voorzitter:
De cijfers die u nu heeft onderzocht bij de politie kunnen u niet tot de conclusie brengen dat u daarop het oordeel kunt baseren: enkele tientallen procenten van de volwassen Turkse mannen zijn bij de georganiseerde criminaliteit betrokken.
De heer Bovenkerk:
Precies! Die cijfers niet. Maar ik kan het wel op een andere manier beredeneren.
De voorzitter:
Wat zegt u?
De heer Bovenkerk:
Ik kan het wel op een andere manier beredeneren.
De voorzitter:
Maar de vraag was of wij cijfers hadden die deze redenering kunnen ondersteunen.
De heer Bovenkerk:
Nee, de cijfers uit dit bestand niet. Desondanks kan ik wel beredeneren dat er een groot aantal mensen bij betrokken is.
De voorzitter:
Wij moeten op dit moment drie conclusies trekken. Het aantal van de groep waar wij het over hebben, beweegt zich dus tussen de 1880 in de in ene telling en de 2250 in de andere telling. Daarbij is nog een foutmarge mogelijk.
De heer Bovenkerk:
Een aanzienlijke foutmarge.
De voorzitter:
Er is ook een steekproef van n op de tien genomen. Dan blijven die cijfers altijd in die buurt met een foutmarge van ongeveer 175 naar de ene of naar de andere kant. Dat ligt in ieder geval veraf van het cijfer van 6000. Op die basis kunnen die tientallen procenten dus niet onderbouwd worden.
De heer Bovenkerk:
Dat is juist.
De voorzitter:
Was het nu beter geweest om ook ons dat direct te melden, althans in de vorm van het memorandum van de politie?
De heer Bovenkerk:
Dat is misschien niet handig geweest. U moet zich echter realiseren dat wij onderling hadden afgesproken juist niet in die cijferspelletjes verzeild te raken. Daarom heb ik het niet genoemd.
De heer Vos:
Wat bedoelt u nu precies, mijnheer Bovenkerk? Het is ook geen weerlegging?
De heer Bovenkerk:
Ik heb gegronde redenen om vol te houden dat het toch om zo'n groot aantal gaat.
De voorzitter:
Het punt is natuurlijk dat er een boel onrust is ontstaan over de tientallen procenten. Is het nu niet beter om eens en altijd te zeggen: het is een ernstig probleem? Zo had het beter gedefinieerd kunnen worden zonder daar een percentage aan te koppelen. Dit neemt overigens de ernst op zichzelf niet weg.
De heer Bovenkerk:
Precies. Het is onhandig om, als je juist niet in cijfers wilt vervallen, een aanleiding te geven waar wel een cijfer in voorkomt. Door het anders te noemen, is het probleem niet minder.
De voorzitter:
Nogmaals, het probleem is dat wij geen harde cijfers hebben waarvan u en de andere onderzoekers kunnen zeggen dat is een grond om dit oordeel te geven. In feite zei u ook de vorige keer: de enige conclusie die ik nu trek, is... Die conclusie was dus niet te trekken op basis van de cijfers en op dat moment hadden wij het daarover.
De heer Bovenkerk:
Dat klopt. Ik trek die conclusie dus op basis van andere overwegingen.
De voorzitter:
Maar dan blijft het te veel in de lucht hangen.
De heer Bovenkerk:
Dat weet ik eigenlijk niet.
De heer Vos:
Kunt u toelichten wat u daarmee bedoelt?
De heer Bovenkerk:
Ik heb uiteengezet dat de Turkse georganiseerde misdaad, die in Turkije in allerlei maffia's uiteenvalt, in heel West-Europa bezig is. Dat weet ik op grond van allerlei stukken die de afgelopen jaren in kranten hebben gestaan. Wij weten dat de heronehandel in West-Europa in handen is van Turkse bendes. Dat is echt de overgrote meerderheid. Wij weten ook dat de Turkse gemeenschappen in Frankrijk, in Belgi, in Duitsland en in Nederland fungeren als een soort bruggehoofd van de handel. Dit komt omdat de mensen veel heen en weer reizen. Dit komt omdat zij een infrastructuur hebben opgebouwd: transportondernemingen, winkels, koffieshops. Dit komt omdat zij bijeen wonen in buurten met betrekkelijk veel sociale cohesie, zodat zij zich goed kunnen afschermen voor de buitenwereld. Ik meen ook dat zij risicogroepen vormen om door de georganiseerde misdaad te worden gebruikt als gevolg van het feit dat de Turkse groeperingen eigenlijk overal in een proces van economische verslechtering terecht zijn gekomen. Ik heb het woord "onderklasse" hier genoemd. Een deel - lang niet allemaal - maar een deel van de Turkse gemeenschap heeft slechte sociaal-economische vooruitzichten. De Amsterdamse rechercheurs zeiden mij dat er een duidelijk verband was. Zij vertelden bijvoorbeeld dat zij, op het moment dat in Amsterdam de Ford-fabriek werd gesloten waar veel Turkse arbeiders in dienst waren, een groot aantal telefoons afluisterden van Turkse koffiehuizen daar in de buurt. Zij konden in het halfjaar daarna precies volgen dat een aantal families besloot om, nu vader werkloos was geworden, dan maar mee te gaan in de drugshandel. Bovendien heeft een groot deel van de jongens - dat weten wij uit allerlei sociologisch onderzoek - een slechte uitgangspositie, ook al zijn zij in Nederland naar school geweest. Zij hebben vaak niet voldoende opleiding om het legaal helemaal te redden. Bovendien - dat ik zelf heb mede in allerlei onderzoeken aangetoond - lopen zij op de arbeidsmarkt tegen allerlei discriminatie aan. Een deel van de Turkse jongens heeft slechte vooruitzichten. Bovendien heb ik vastgesteld dat er, als gevolg van ons gedoogbeleid, in deze kring een betrekkelijk neutrale beoordeling plaatsvindt van de morele aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid voor het handelen in drugs. Men vindt het vreemd dat men, wanneer er hier een koopkrachtige consumentenmarkt bestaat en er in Turkije herone wordt geraffineerd, deze hier niet kan verkopen. Ik heb ook in mijn vorige betoog vastgesteld dat de grote bazen die in Nederland zijn geweest, zich hebben teruggetrokken en dat een veel opener structuur van de organisaties in Nederland is overgebleven, waar je gemakkelijk tot kunt toetreden. Om precies duidelijk te maken op welke wijze zo'n gemeenschap erbij betrokken kan raken, is het goed om heel kort een vergelijking te maken met de Italiaanse maffia. Wij hebben vastgesteld dat die ook in Nederland aanwezig is, althans Italiaanse criminele groepen. Die maffia is aanwezig in de vorm van enkele individuen die hier als handelaar komen om bijvoorbeeld op de drugsmarkt te opereren. Maar Itali is geen bronland van een van de illegale goederen en diensten die door de georganiseerde misdaad worden geleverd. De Italianen hebben ook helemaal geen contact met de Italiaanse gemeenschap in Nederland. Zij hebben ook geen voedingsbodem in de Italiaanse gemeenschap. De Italiaanse gemeenschap bevindt zich niet in de positie van een onderklasse en ik geloof ook dat er weinig discriminatie plaatsvindt. De configuratie van problemen van Turkse groeperingen en die van Italianen is structureel anders. Op basis daarvan veronderstel ik dat het wel degelijk heel hoog is. Als ik het dan niet kan berekenen op basis van dit cijferbestand, waarvan ik toen ik eraan begon, hoopte dat dit uitsluitsel zou geven, is vervolgens de vraag: hoe weet ik het dan? Ik ben jarenlang - meer dan twintig jaar - bij het minderhedenonderzoek betrokken geweest. Ik heb erg veel contacten. Ik houd de literatuur goed bij en ik heb al die ontwikkelingen echt na gevolgd. Ik ben ook met dt onderzoek al meer dan een jaar bezig, langer dan wij in feite voor de commissie-Van Traa bezig zijn geweest. Er is een medewerker van Koerdische afkomst op het Willem Pompe Instituut werkzaam, die binnenkort bij ons hoopt te promoveren. Er is ook een Turkse medewerkster in dienst gekomen. Zij lezen voor ons de kranten, luisteren naar de radio en kijken naar de TV. Er is een student die vijf jonge drugshandelaren in Amsterdam heeft genterviewd. Zij hebben hem ingelicht over de open structuur die is ontstaan. Verder heb ik mij beslist niet alleen op de cijfers van de politie gebaseerd. Ik ben naar het inspraakorgaan van Turken geweest en heb mij daar op de hoogte gesteld van de indruk die men in die sfeer had. Daaruit trek ik de conclusie dat hele wijken in steden eigenlijk slachtoffer zijn geworden of zijn aangetast. In sommige straten betreft het hele reeksen van families. Op basis van wat men mij vertelt, beweer ik ook dat iedereen - alle Turkse mensen in de buurt - eigenlijk ook heel goed weet welke families dat zijn en in welke koffiehuizen je wel en in welke je niet moet komen. Ik heb wel eens overwogen om ze te vragen, met mij door die straten te wandelen, maar daar heb ik van afgezien, want dat is een nogal intimiderende aangelegenheid en dat kun je mensen niet zo gemakkelijk aandoen. Ik heb ook vastgesteld dat heel veel rechtschapen, fatsoenlijke ouders in het Turkse milieu als de dood zijn dat hun kinderen, dat hun zonen in deze drugswereld terechtkomen. Ik verwijs naar de zaak die vorige week in Oost-Nederland naar voren is gekomen. Ik kan nog niet helemaal beoordelen wat die precies waard is, want ik heb de stukken niet gezien. Maar als de details die in de krant staan, kloppen, hadden wij te maken met een groep die maar liefst 2000 mensen omvatte; niet allemaal in Nederland maar toch een zeer groot aantal. Naast dat grotendeels kwalitatieve materiaal heb ik gebruik gemaakt van dossiers van de politie. In ons onderzoek hebben wij de politiedossiers van het gehele land gezien. Ook toen ben ik opnieuw onder de indruk geraakt van het grote aantal mensen dat erbij betrokken was. Ik heb bovendien een groot aantal rechercheurs genterviewd die al heel lang in dit soort zaken zitten. Zij hebben mij erover verteld. Ik heb er begin dit jaar zelfs een conferentie over georganiseerd, waarbij de meest betrokken rechercheurs in Nederland samen met ons bijeen zijn geweest om van gedachten te wisselen en ervaringen uit te wisselen. Zij kwamen tot de conclusie dat steeds als zij een groep oprolden, de plaats daarvan betrekkelijk snel werd ingenomen door andere groepen omdat er nu eenmaal een koopkrachtige vraag bleef bestaan. Het lijkt onverzadigbaar.
De voorzitter:
Maar dat geldt niet specifiek voor die groep.
De heer Bovenkerk:
Zeker niet.
De voorzitter:
Dat zien wij overal.
De heer Bovenkerk:
Overal.
De voorzitter:
Dat heeft mijnheer De Wit hier vanmorgen voor een geheel andere situatie onderbouwd.
De heer Bovenkerk:
Het bijzondere is dat er zo veel mensen bij betrokken zijn. Mijn mede-onderzoekers die over een beter bestand beschikten, hebben kunnen vaststellen dat er ook sprake van was in Nijmegen en Arnhem. Ik kijk even op mijn papiertje omdat ik niet alle getallen kan onthouden. Zij hebben vastgesteld dat er van 272 volwassen mannen in Nijmegen bekend was dat zij iets met drugs te maken hadden. Dat hebben zij gedeeld - dat kon wel, omdat het een constant jaar was en zo - op 1270 Turkse inwoners in totaal. Zij kwamen op een betrokkenheid van Turkse mannen in Nijmegen van 21%. In Arnhem hebben zij 900 mannen - vooral Koerden - gevonden en die hebben ze gedeeld op de in totaal 3531. In dat bestand is 26% geregistreerd in verband met drugs. Dat heeft mij tot de conclusie geleid, onontkoombaar, van het beeld van een aanmerkelijke betrokkenheid. Ik geef toe, zeker achteraf, dat ik dit misschien wat dom heb uitgedrukt - dat heb ik al gezegd - door die enkele tientallen procenten naar voren te halen, terwijl ik nu juist beoogde iets te zeggen wat niet onmiddellijk in cijfers was uit te drukken. Ik zou nu misschien de woorden gebruiken: groot, substantieel of aanzienlijk. Maar dat maakt het probleem er niet minder op.
De voorzitter:
Maar...
De heer Bovenkerk:
Ik houd onverkort vast aan mijn schatting van de ernst van de situatie.
De voorzitter:
Dat heb ik begrepen. Maar het is toch goed om vast te stellen - en dat doet u toch ook? - dat u uw oordeel over de tientallen procenten hiermee verlaat en dat u dat terugneemt?
De heer Bovenkerk:
Ik zou het, opnieuw, anders formuleren. Ik...
De voorzitter:
Want er zijn geen harde gegevens om dat te onderbouwen.
De heer Bovenkerk:
Ik ben van oordeel dat de redenering die ik hier naar voren heb gebracht, op zichzelf hard genoeg is om die conclusie staande te houden, zeker als ik dat vergelijk met de cijfers die mijn collega's...
De voorzitter:
Maar nogmaals, het is voor ons van belang, ook voor ons verdere onderzoek, om vast te stellen dat er geen harde gegevens zijn om die conclusie te onderbouwen.
De heer Bovenkerk:
Eh...
De voorzitter:
Dat willen wij hier graag vaststellen. Daarover is een boel onrust ontstaan. Wij hebben inzicht gegeven in de politiegegevens in Amsterdam. Die politiegegevens laten die conclusie niet toe.
De heer Bovenkerk:
Zoals ik al de eerste keer gezegd heb: die laten die conclusie niet toe.
De heer De Graaf:
Ik het ook juist, professor Bovenkerk, dat uw kwalitatieve omschrijving van de problemen, hoe ernstig ook, niets kan zeggen over de exacte kwantitatieve problemen en toch tot de conclusie kan leiden dat het 5%, 10% of 15% is, dus dat u daarover geen zinnige uitspraak kan doen?
De heer Bovenkerk:
Dat is eigenlijk juist.
De heer De Graaf:
Dit betekent dat wat u eerder in het gesprek zei, namelijk dat u de conclusie van tientallen procenten anders zou kunnen onderbouwen, toch niet helemaal juist is? Dat het een ernstig probleem is, kunt u onderbouwen, maar niet dat het om tientallen procenten gaat?
De heer Bovenkerk:
Ik zou het nu als volgt formuleren: "een aanzienlijke betrokkenheid bij".
De heer Rabbae:
Het verschil tussen de gewone krantelezer en de wetenschapper is dat de laatste zijn of haar conclusies trekt uit zoveel mogelijk exacte bevindingen, terwijl de krantelezer geneigd is om snel tot "veralgemenisering" te komen. Ik ben blij dat u in ieder geval vaststelt dat er aandacht moet zijn voor met name slachtoffers van de drugs onder de etnische groeperingen, met name de Turkse groepering in dit geval, maar dat u daaraan geen enkele conclusie kunt verbinden in de zin van tientallen procenten. Dat heeft u eigenlijk duidelijk gemaakt?
De heer Bovenkerk:
Ja.
De heer Koekkoek:
Mijnheer Bovenkerk, u hebt omstandig gewezen op de ernst van het probleem. Mag ik het zo begrijpen dat de ernst van het probleem voor u mede blijkt uit het feit dat ongeveer 1/5 deel van het aantal Turkse mannen op enigerlei wijze betrokken is bij de criminaliteit in de heronehandel, wat niet alleen voor Amsterdam geldt, maar ook voor de andere steden die onderzocht zijn?
De heer Bovenkerk:
Nee, mijnheer Koekkoek, dat zeg ik dus niet. Ik waag mij echt niet meer aan cijfers. Misschien kunt u zich dat voorstellen.
De heer Koekkoek:
Dat kan ik mij wel voorstellen, maar een eenvoudig rekensommetje leert dat, als je 1800 of 2000 deelt op 10.000, je ongeveer op 20% uitkomt.
De heer Bovenkerk:
Ik vind dus dat je dat sommetje niet mag maken. Mijn wetenschappelijke voorzichtigheid noopt mij nu om die som niet met u te maken.
De heer Koekkoek:
En waarom mag je die eenvoudige rekensom niet maken?
De heer Bovenkerk:
Omdat er te veel onzekerheden zijn in de teller en de noemer van het bestand in Amsterdam waar ik over beschikte, dat je dat zinvol zou kunnen doen. Je krijgt dan iets wat schijnexact is. En dat moet je niet doen.
De voorzitter:
Wat is dan precies wel de waarde van dat bestand?
De heer Bovenkerk:
Ik moet constateren dat dat bestand niet valide is om uitspraken te doen over dit probleem, dus eigenlijk niets.
De heer De Graaf:
Hebben uw collega's dan wel ook uzelf de bestanden in Arnhem en Nijmegen nog aan een tweede expertise onderworpen?
De heer Bovenkerk:
Dat geloof ik niet, nee. Het is anders opgebouwd; er zit ook CID-informatie in.
De heer De Graaf:
Daarvan kunt u veel stelliger beweren dat de genoemde percentages ook bij een contra-expertise overeind blijven of moet ik dat aan professor Bruinsma vragen?
De heer Bovenkerk:
Dat lijkt mij verstandiger. Als u mij toestaat, wil ik er graag nog heel kort iets aan toevoegen. Ik heb in de afgelopen tijd gemerkt dat er ontzettend veel mensen en groepen zich gekwetst hebben gevoeld door mijn uitspraken op de eerste dag van de zitting. Ik meen zelf oprecht, genuanceerd te zijn geweest en bijvoorbeeld steeds te hebben gezegd dat natuurlijk een meerderheid van die etnische groepen helemaal niets met de georganiseerde misdaad van doen heeft. Maar kennelijk heb ik dat niet voldoende gedaan. Het spijt mij werkelijk dat dit door sommigen is opgevat als een poging om hen te stigmatiseren of te criminaliseren. Maar het maatschappelijke probleem is niet van tafel, vind ik, door het anders te noemen. De discussie zou wat mij betreft moeten gaan over de wijze waarop wij het aantasten van die betrokken minderheden door de georganiseerde misdaad kunnen tegengaan en betere toekomstmogelijkheden kunnen maken voor die jongens.
De voorzitter:
Mijnheer Bovenkerk, voor dit moment: dank u wel. Sluiting 16.36 uur


Inhoudsopgave en zoeken