Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 56

16 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op maandag 16 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr. M.A. Straver
Aanvang 11.45 uur

Voorzitter:
Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen, griffier
De voorzitter:
Aan de orde is het verhoor van de heer M.A. Straver, geboren 1 december 1943 te 's-Gravenhage. De door hem af te leggen eed luidt: Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
De heer Straver:
Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
De voorzitter:
U bent hoofdcommissaris van politie en korpschef van de regiopolitie Kennemerland.
De heer Straver:
Dat klopt.
De voorzitter:
Hebt u een lange geschiedenis in Haarlem?
De heer Straver:
Ik ben daar in 1966 begonnen en heb daar tot 1975 gewerkt. Toen ben ik vier jaar uitgeleend aan het departement van Binnenlandse Zaken voor de projectgroep organisatiestructuren die destijds het rapport Politie in verandering heeft gepubliceerd. Daarna ben ik teruggegaan naar Haarlem en ben daar gebleven.
De voorzitter:
Sinds wanneer bent u hoofdcommissaris?
De heer Straver:
Sinds 1 januari 1987.
De voorzitter:
U bent overgegaan vanuit de gemeentepolitie Haarlem naar korpschef van het regiokorps.
De heer Straver:
Dat klopt.
De voorzitter:
Sinds wanneer bent u direct betrokken bij het onderwerp zwaar georganiseerde criminaliteit? Ik vraag dit omdat veel korpschefs deze achtergrond niet hebben.
De heer Straver:
Dat klopt en dat geldt ook voor mij. Ik was vooral bezig met veiligheid in mijn stad en mijn regio. Betrokkenheid bij de zware en georganiseerde criminaliteit was op afstand en is pas na de IRT-affaire heel intensief geworden. Sinds de twee voorgaande kabinetten is vanuit de politiek steeds meer aandacht gevraagd voor de georganiseerde criminaliteit. De regionale criminele inlichtingendiensten kregen mensen en middelen voor de BFO's (bureaus financile ondersteuning). De reorganisatie van de politie in het begin van de jaren negentig had mede als doel de aanpak van de zware en georganiseerde criminaliteit beter te doen verlopen. In de sfeer van mensen en middelen is er veel gebeurd. Wij hebben de korpsen opgebouwd en de nieuwe onderdelen opgericht. Er werd niet gepraat over beleidskaders voor het pro-actieve recherchewerk. Als ik terugkijk, en dit gold niet alleen voor Haarlem maar voor het hele land, heeft de ontwikkeling van de methode van het pro-actieve recherchewerk, eigenlijk de ontwikkeling van het inlichtingenwerk op het gebied van de criminaliteit, zich voltrokken in een wisselwerking tussen CID-chefs, CID-officieren van justitie en een enkele gengageerde recherchechef en officier die zich bezig hield met de georganiseerde zware criminaliteit.
De voorzitter:
Heeft u zich, voordat de hele affaire losbarst, tijdens de gewone werkzaamheden van het IRT waaraan uw CID een belangrijke bijdrage leverde, toen ook met de zaaksaspecten beziggehouden?
De heer Straver:
Zeker niet. De afspraak over het onderzoek van het IRT luidde dat het een afgeschermd onderzoek zou zijn. De operationele leiding lag in die tijd bij de heer Van Baarle als gemandateerde namens alle korpschefs. De tweede man was feitelijk de heer Lith.
De voorzitter:
Voor die tijd hebt u zich met het beheersaspect beziggehouden en met de onderlinge verhoudingen, salarissen, BOP-gelden, enz.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Dat staat ook in het rapport van de commissie-Wierenga. Hebt u zich voor november 1993 wel eens met de inhoud van de lopende zaken, waarop gerechercheerd werd, beziggehouden?
De heer Straver:
Neen. Ik wil wat opmerken over de verantwoordelijkheden voor het CID-werk.
De voorzitter:
Ik vraag nog niet naar het CID-werk. Ik vraag in algemene zin hoeveel u wist van de werkzaamheden van het IRT. Wat was de doelgroep en welke middelen gebruikte men daarvoor?
De heer Straver:
Wij kenden de doelgroep, maar de onderzoeksmethoden, e.d. waren niet bekend.
De voorzitter:
U wist wel van die speciale constructie met uw CID die werkte ten behoeve van het kernteam?
De heer Straver:
Ik wist dat mijn CID voor het IRT werkte.
De voorzitter:
Wie heeft nu beslist dat het een embargo-zaak, een afgeschermde zaak, moest zijn?
De heer Straver:
Ik denk dat dit destijds een beslissing is geweest van de betrokken IRT-officier, de teamleiding en de heer Van Baarlen.
De voorzitter:
Je kunt bij de kant van het gezag moeilijk terug vinden wie gezegd heeft dat het een afgeschermde zaak was. De heer Van der Veen heeft dit zeker gezegd, maar hier gaan officieren aan vooraf. Is u dat ooit wel eens gemeld c.q. is het wel eens besproken in de vergaderingen?
De heer Straver:
De overwegingen waarom dit een embargo-onderzoek moest zijn, zijn ons wel medegedeeld en ik had daar vrede mee.
De voorzitter:
Dat wil zeggen?
De heer Straver:
Dat gelet op de doelgroep van dit onderzoek, een van de zwaarste en bijna onaantastbare criminele organisaties in Nederland...
De voorzitter:
Toen de erven Bruinsma?
De heer Straver:
Dat waren de erven Bruinsma met een hele geschiedenis van gewelddadigheid, liquidaties en pogingen tot corrumptieve contacten. Ik vond het redelijk vanzelfsprekend dat dit onderzoek werd afgeschermd van korpsen die erin participeerden.
De voorzitter:
Hebt u zich ooit afgevraagd of dit moeilijkheden tussen de korpsen zou opleveren?
De heer Straver:
Het heeft op een gegeven moment moeilijkheden opgeleverd tijdens de Kolibrie-affaire. Er waren spanningen tussen het team van de douanerecherche, justitie Amsterdam, het IRT en de heer Lith.
De voorzitter:
Ik wijs op de beslissing om het gezag van het gehele team over te dragen aan Amsterdam. Je vraagt je af hoe dit mogelijk was, gelet op het feit dat men wist dat er met Amsterdam moeilijkheden waren. Er werd op mogelijke corruptie in Amsterdam geduid.
De heer Straver:
Dit laatste neem ik niet voor mijn rekening.
De voorzitter:
Ik zeg "mogelijke corruptie".
De heer Straver:
Mijn collega Wiarda heeft mij op een gegeven moment genformeerd over de Kolibrie-affaire en de dreiging dat of de heer Lith zou verdwijnen of dat het team zou worden opgesplitst. Ik heb toen bemiddeld en nog eens naar de zaak gekeken. Ik vond dat er een weeffout was gemaakt bij de constructie van het IRT. Het grootste korps van Nederland stond langs de zijlijn daar waar het ging om de operationele leiding en het gezag. Een oorzaak van de opheffing van het IRT was de verbrokkelde gezags- en beheersconstructie. Die was volstrekt onduidelijk. In feite was het een produkt van het oude politiebestel. Ik vond dat de aansturing duidelijk moest zijn: een hoofdofficier, een korpschef en een korpsbeheerder.
De voorzitter:
Dat werd Amsterdam op enig moment.
De heer Straver:
Inderdaad. Ik vond het belangrijk dat het Amsterdam werd om de reden die ik al noemde: het grootste korps dat wat afstandelijk naar het IRT keek, zou zich moeten committeren aan het IRT en het als zijn eigen club moeten ervaren.
De voorzitter:
Is in de periode tussen 1 juli 1993 en november 1993 ooit de heer Langendoen bij u geweest om te zeggen dat hij in feite geen teamleider had?
De heer Straver:
Neen.
De voorzitter:
Nooit?
De heer Straver:
Neen, dat was in november.
De voorzitter:
Toen klapte de zaak intern in elkaar.
De heer Straver:
Wij kregen in die tijd wel signalen van de dienstcommissie van het IRT. Het IRT zou worden gencorporeerd als een onderdeel van de centrale recherche. Tevens zouden afspraken niet worden nagekomen. In die tijd heb ik het vooral ervaren als weerstand tegen veranderingen die plaatsvonden.
De voorzitter:
De teamleider functioneerde niet goed. Hij was in ieder geval niet bij de zaak betrokken. Ik doel op de heer Van Kastel in Amsterdam. Tegelijkertijd gaan de operaties door, blijkbaar wat de politie betreft onder leiding van de heer Augusteijn bij de CID van het IRT en de heer Langendoen van uw CID. Heeft de heer Langendoen u ingelicht over het feit dat het helemaal niet goed marcheerde?
De heer Straver:
In mijn herinnering heb ik daarover pas in november 1993 gehoord.
De voorzitter:
Wanneer komt hij voor het eerst met de zaak bij u?
De heer Straver:
Dat is op 15 november 1993 als hij is uitgenodigd voor een gesprek bij de PG.
De voorzitter:
En daarvoor is hij nooit...
De heer Straver:
Nee.
De voorzitter:
Is hij misschien ooit bij uw recherchechef, de heer Wietzema Menkhorst, of bij uw plaatsvervanger, de heer Van den Bergh, geweest met het verhaal: dit gaat niet goed, er is geen teamleider, wij beslissen het allemaal zelf?
De heer Straver:
Nee.
De voorzitter:
Is dat niet vreemd? Terugkijkend, zie je dat er, samen met de heer Van Capelle als officier, veel gebeurd is.
De heer Straver:
Dat ben ik met u eens.
De voorzitter:
Wat hoort u op 15 november?
De heer Straver:
Op 15 november hoor ik dat de heer Langendoen bij de procureur-generaal moet komen naar aanleiding van een bericht van de heer Van Kastel, dat Amsterdam het niet eens was met de werkmethode die in het Delta-traject werd gebruikt. Ik heb toen in globale termen het een en ander over de methode gehoord. Ik heb er mij overigens over verbaasd, dat het gesprek werd gevoerd met de heer Langendoen en niet met de officieren van justitie die steeds voor deze methode toestemming hadden gegeven en daarvoor verantwoordelijk waren.
De voorzitter:
Maar wat hoort u op dat moment? U vond het vreemd dat de officier van justitie niet gevraagd is.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Wie had dat moeten doen?
De heer Straver:
Op dat moment de heer Van der Veen.
De voorzitter:
Nee, dat was de officier.
De heer Straver:
Of de heer Van Capelle.
De voorzitter:
Maar daar heeft de procureur-generaal toch ook wel mee gesproken, of niet?
De heer Straver:
Ik neem aan dat dat daarna is gebeurd.
De voorzitter:
U vond het vreemd dat eerst aan de heer Langendoen werd gevraagd: wat is de methode?
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Maar wat heeft hij toen aan u verteld over de methode?
De heer Straver:
Wat hij in het eerste gesprek exact heeft verteld, staat mij niet meer zo bij. In de weken die daarop volgden, hebben wij daarover in ieder geval verschillende malen gesproken en heb ik gehoord hoe de methode in elkaar zit. Bij het eerste gesprek was het helder dat het in ieder geval ging om gecontroleerde doorlevering, zoals het nu genoemd wordt, met daarin een rol voor de politie.
De voorzitter:
Ik heb vanochtend aan de heer Van Riessen gevraagd: is er toen iemand geweest die zei "dit stoppen wij"? Dat had Amsterdam kunnen zeggen, maar dat is niet geffectueerd. Daarna is het team uit elkaar gespat. Heeft u toen aan de heer Langendoen gevraagd: wat is dit nu precies, moeten wij hiermee doorgaan of moeten wij dit stoppen?
De heer Straver:
Ja, in dat gesprek of in een gesprek kort daarop. Ik had niet zoveel twijfels over de methode.
De voorzitter:
Kunt u zo goed mogelijk aangeven hoe de methode u toen beschreven is?
De heer Straver:
Ja, maar er zitten wel details in die ik niet publiekelijk kan vertellen.
De voorzitter:
Wat ik u vraag, is: hoe werd de methode u toen beschreven?
De heer Straver:
De heer Langendoen heeft mij in die tijd medegedeeld dat een informant van de politie Kennemerland op n van de schakels in het traject van aankoop van partijen verdovende middelen door de criminele organisatie tot aan verkoop via de voordeur van de koffieshops hand- en spandiensten verleende die voor de criminele organisatie aantrekkelijk waren. Hij zei toen ook welke schakel dat betrof. Hij zei dat het daarbij mogelijk was dat partijen drugs die door de criminele organisatie waren gekocht in het buitenland, hier het verdere traject moesten vervolgen. Op een gegeven moment zou zo'n container onder controle van de politie worden bekeken om te controleren of en, zo ja, hoeveel drugs erin zaten, en of er harddrugs bij zaten. Vervolgens zou die container weer in de schakel van de criminele organisatie worden teruggebracht en onder controle van de politie, OT en dergelijke, worden gevolgd. Dit alles gebeurde met als doel om de hele infrastructuur van de organisatie in kaart te kunnen brengen, om te kijken welke verdachten erbij betrokken waren. Het betrof een langdurig traject met meerdere doorleveringen. Op den duur wilde men ook zicht krijgen op en bewijs krijgen tegen degenen die binnen de organisatie aan de touwtjes trokken.
De voorzitter:
Heeft u toen gevraagd: hoe lang gaat dit duren, hoeveel moeten wij hiervoor doorlaten?
De heer Straver:
Ik heb pas later gehoord hoeveel zendingen er zijn geweest. Ik heb wel gevraagd: hoe lang gaat dit nog duren? De verwachting was dat het onderzoek in de loop van het eerste halfjaar van 1994 tot resultaat zou leiden en dat de pijplijn ook zou worden gestopt.
De voorzitter:
Heeft u toen, eind 1993, gevraagd: kan het gestopt worden? Als de grote cocaneklapper komt, kan de informant er dan wel worden uitgetrokken? Kan die man dan wel onzichtbaar blijven?
De heer Straver:
Ik weet niet of ik dat toen heb gevraagd. De feitelijke situatie heeft zich immers, zoals u weet, heel anders ontwikkeld. De informant is door de opheffing van het team en door al het gelek van dubbel-nul-informatie in grote problemen gekomen. Als het onderzoek niet zou zijn gestopt en de organisatie was opgerold, was er geen enkel afbouwprobleem met de informant geweest.
De heer Koekkoek:
Vertelde de heer Langendoen u toen, november 1993, ook over cocane?
De heer Straver:
Ik weet niet exact op welk moment dat is geweest. Maar dat was in de eerste twee, drie maanden dat wij ons heel intensief zijn gaan bezighouden met alles rondom het IRT.
De heer Koekkoek:
Het is niet onbelangrijk, lijkt mij, of er sprake is van softdrugs of dat op een gegeven moment ook een behoorlijke partij cocane wordt ingevoerd. Maar staat u er iets van bij, dat hij toen heeft gezegd dat daarvan sprake zou kunnen zijn?
De heer Straver:
Nee, op 15 november in ieder geval nog niet.
De heer Koekkoek:
Wanneer bleek u dat er ook van cocane sprake zou kunnen zijn?
De heer Straver:
Ik denk toen het IRT al was opgeblazen.
De voorzitter:
Waarom was het nu zo zeker dat de informant er met de grote klapper kon worden uitgehaald en dat er kon worden aangehouden?
De heer Straver:
Ja, absolute zekerheid... Ten eerste moet ik het hebben van horen zeggen, van wat de heren Van der Veen en Lith mij daarover hebben verteld, van wat er al aan bewijs was en van wat zij aan verwachtingen hadden van wat de volgende doorleveringen aan bewijs zouden brengen. Absolute zekerheid heb je daar nu, achteraf, natuurlijk niet over.
De voorzitter:
Heeft u toen ook gevraagd: zijn die afspraken met de informant vastgelegd, hoe zijn zij vastgelegd, welke financile afspraken zijn er met de informant gemaakt?
De heer Straver:
Nee, dat is pas veel later aan de orde gekomen.
De voorzitter:
Als ik het goed zie, begint u zich aan de ene kant heel intensief met de zaak bezig te houden nadat het IRT is opgeheven.
De heer Straver:
Dat klopt.
De voorzitter:
Aan de andere kant wordt u bijna in een soort maalstroom van ontwikkelingen meegenomen. Of zie ik dat verkeerd?
De heer Straver:
Het eerste halfjaar van 1994 is voor ons enorm hectisch geweest: het team werd opgeheven, per 1 januari zouden zo'n 70 rechercheurs op de stoep van hun korpsen staan, de korpschefs wilden door met een IRT, dan maar zonder Amsterdam, de ontvlechting tussen Amsterdam en de rest moest geregeld worden, het Delta-onderzoek moest afgebouwd worden, er moest een nieuw plan worden gemaakt voor een nieuwe aanpak van de doelgroep, er moest een nieuw kernteam in de steigers worden gezet. En daar tussendoor zaten wij bijna permanent met beveiligingsproblemen rondom informanten en politiemensen. Dat heeft tot juni 1994 geduurd.
De voorzitter:
Nu heeft de hoofdofficier uit Haarlem, de heer De Beaufort, hier verklaard dat hij in de vakantie en waarschijnlijk daarna nog geconfronteerd werd met de doorlating van 6000 kilo.
De heer Straver:
Dat klopt, maar ik wil geen hoeveelheden noemen.
De voorzitter:
Dat hoeft ook niet. Maar is het niet vreemd dat toch ineens die vraag weer op tafel komt, terwijl dat hele beveiligingstraject dan klaar is?
De heer Straver:
Nee, dat is niet vreemd.
De voorzitter:
Voelde u zich toen ook voor het blok gesteld?
De heer Straver:
Het was verrassend dat het zo lang duurde. Kijk, die pijplijn kon op ieder moment worden afgestopt. De heer Lith heeft dat ook heel goed aangegeven. Als de criminele organisatie weer een partij in het buitenland wilde bestellen en daarbij de medewerking van de informant nodig had, dan werd dat besproken. Maar als door het OM het sein eenmaal op groen was gezet voor de levering van een partij, dan moest die wel uit de pijplijn komen. Dat was al voorzien in november 1993.
De voorzitter:
Maar het is toch eigenlijk niet meer terug te vinden waar het OM precies toestemming voor gegeven heeft? Dat geldt ook voor die laatste partij, die afbouwpartij. De heer De Beaufort zei hier: ik voelde mij voor het blok gesteld, het was een zaak van leven en dood, de korpsleiding vroeg het mij.
De heer Straver:
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
Voelde u zich dan niet voor het blok gesteld?
De heer Straver:
Ja, ik voelde mij ook voor het blok gesteld. Kijk, mijnheer Van Traa, u moet dat zo zien. Als er normaal nog een partij was gekomen die in de pijplijn zat, had die misschien best kunnen worden geveegd. Dan had de informant misschien best aan een verhaal kunnen worden geholpen waarmee hij zich bij de criminele organisatie kon verantwoorden. Maar wij zaten in een heel andere situatie, namelijk dat de positie van de informant door alle gelek rondom de methode uitermate precair was geworden.
De voorzitter:
Maar als in de zomer heel abrupt die vraag komt, dan is het beveiligingsgebeuren toch helemaal georganiseerd? Dat begreep ik dus niet.
De heer Straver:
Ja, maar de verdenkingen richting de informant bleven.
De voorzitter:
Is dat geen bewijs voor de stelling dat je er zo diep in zit dat je er niet meer uit komt?
De heer Straver:
Absoluut niet. Dit heeft meer te maken met de opheffing van het IRT en met het uitlekken van alle informatie dan met mogelijkheden tot het afstoppen van de pijplijn.
De heer Koekkoek:
Er was dus geen toestemming gegeven voor deze zending?
De heer Straver:
Toestemming voor deze zending was al in november gegeven.
De heer Koekkoek:
Maar dan is het een heel lange pijplijn, van november 1993 tot de zomer van 1994.
De heer Straver:
Dat klopt.
De voorzitter:
U zei dat er bij u grote onrust ontstond door de lekken, de vele perspublikaties in bijvoorbeeld het Parool en de Telegraaf. Door wie werd er volgens u gelekt? Vanuit politie en justitie of vanuit de criminele wereld?
De heer Straver:
De meeste lekken zijn vanuit politie en justitie gekomen. Ik heb toen gevraagd om een onderzoek naar lekken, maar dat heeft niets opgeleverd. Ik wil dus niet speculeren waar het vandaan is gekomen.
De voorzitter:
Welk belang hebben politie en justitie erbij om te lekken?
De heer Straver:
Ik wil er niet over speculeren. Er is een onderzoek naar die lekken geweest. Eind 1994 heeft dat niet tot resultaat geleid, voor zover ik weet. Ik vind dat ik niet hoor te speculeren over de vraag waar dat vandaan is gekomen.
De heer Koekkoek:
Waarom denkt u dan toch dat het vanuit politie of justitie komt?
De heer Straver:
Dat kunt u zelf in de kranten lezen. Er wordt voortdurend verwezen naar soms hoge bronnen bij politie en justitie.
De voorzitter:
Bij mij kwam de vraag op of dit niet een soort duivels spel is van de criminaliteit die ook op de hoogte is en lekken als het ware doorstuurt via allerlei kanalen om de machine te ontregelen waarbij gezegd wordt dat er via politie en justitie gelekt wordt. Kunt u zich deze vraag voorstellen?
De heer Straver:
Ik vind dat wel een erg gewaagde theorie.
De voorzitter:
Het is geen theorie want ik weet het antwoord niet.
De heer Straver:
Ik ook niet. Ik wil hier niet over speculeren. Wij moeten met elkaar in dit ressort door kunnen werken.
De heer Koekkoek:
Maar de enige aanwijzingen zijn dan de in de kranten vermelde bronnen?
De heer Straver:
Ja, wat wilt u daarmee zeggen?
De heer Koekkoek:
Kunt u dit bevestigen?
De heer Straver:
Wat moet ik bevestigen?
De heer Koekkoek:
U zei dat u in de kranten las dat vanuit politie en justitie bepaalde gegevens komen. Zijn dat uw enige aanwijzingen voor het lekken van politie en justitie?
De heer Straver:
Ik heb van de leiding van het huidige rijksrechercheteam dat nu het brede onderzoek verricht begrepen dat men zich erover verbaast dat dezelfde verklaringen die bij het team worden afgelegd in de pers terecht komen.
De voorzitter:
Vond u in de positie waarin u zich toen geplaatst voelde dat men uw korps schade wilde toebrengen?
De heer Straver:
Mijn korps is zeer beschadigd. Mensen in mijn korps zijn beschadigd. Ik heb in een vorig gesprek al eens tegen u gezegd dat geen enkel korps, tenzij het ethisch helemaal ontspoord is, het verdient om zo gecriminaliseerd te worden als het mijne.
De voorzitter:
U zegt "gecriminaliseerd". Door wie?
De heer Straver:
In de pers. Tijdens de verklaringen voor uw enqutecommissie zijn ook insinuaties gedaan.
De voorzitter:
Welke?
De heer Straver:
Bijvoorbeeld dat mijn CID-rechercheurs zich verrijkt zouden hebben.
De voorzitter:
Wie heeft die suggestie gedaan?
De heer Straver:
Onder andere de heer Teeven.
De voorzitter:
U doelt op het relaas van de heer Teeven over de verkoop van de tegeltjes.
De heer Straver:
Ja, en het verhaal over de legale ladingen die o.a. naar een sapfabriek in Belgi gingen. Hij gaf aan dat dit ergens wel verantwoord zou moeten zijn.
De voorzitter:
Dat is toch ook zo? Wij komen hier nog op terug. Ik sprak niet over wat er voor de commissie is gebeurd, ik sprak over wat daarvoor is gebeurd. Nu komen we weer terug bij de commissie. Ik hoef anderen die hier iets zeggen niet te verdedigen, maar mij staat bij dat de heer Teeven het voorbeeld noemde van de verkoop van de tegeltjes.
De heer Straver:
En over de afvoer van het sap.
De voorzitter:
Betekent dit dat men uw korps wil criminaliseren?
De heer Straver:
Dat is het feitelijke resultaat.
De voorzitter:
En wie heeft er belang bij om uw korps te criminaliseren? Welke officier van justitie of politieman die goed bij z'n hoofd is kan daar belang bij hebben?
De heer Straver:
Ik denk in z'n algemeenheid dat hoe zwarter de werkmethode en de mensen die daarbij betrokken zijn wordt afgeschilderd, hoe belangrijker het is voor mensen die menen dat de methoden destijds de oorzaak van het opheffen van IRT zijn geweest.
De voorzitter:
Ziet u daar een complot?
De heer Straver:
Ik wil niet over een complot spreken.
De voorzitter:
U vindt dat in de periode waarin sprake is van veel publikaties er sprake is van lekken. U was bezig met het zogenoemde beveiligingstraject om te bekijken of u de zaak tot een goed einde kon brengen. Wie had u de verantwoordelijkheid gegeven om dat in Haarlem te doen?
De heer Straver:
U bedoelt de beveiliging, en dergelijke?
De voorzitter:
Het beindigen van het zogenoemde Delta-traject.
De heer Straver:
Het beindigen van het Delta-traject lag vanuit Justitie aanvankelijk bij de heer Van Capelle. Degene die het Delta-traject feitelijk moest afbouwen was de heer Langendoen. Later is daar de heer Van Vondel bij betrokken.
De voorzitter:
Wie heeft het korps Kennemerland daarvoor verantwoordelijk gemaakt?
De heer Straver:
Dat is gebeurd door de ressortvergadering c.q. de procureur-generaal. Kennemerland kreeg de zorg voor het restant-IRT en voor de afbouw van het Delta-traject. Over het laatste is de beslissing genomen in een vergadering met de korpschefs, de hoofdofficieren en de procureur-generaal. Formeel was het een opdracht van de procureur-generaal.
De voorzitter:
Welke verantwoordelijkheid had u als korpschef toen?
De heer Straver:
Ik had tot op dat moment geen andere verantwoordelijkheid dan die van een van de andere korpschefs die bij het IRT betrokken waren.
De voorzitter:
Behalve de speciale verantwoordelijkheid voor uw CID.
De heer Straver:
Uiteraard.
De voorzitter:
Toen dit alles speelde, hebt u toen aan de verantwoordelijken, dus niet alleen aan de heer Langendoen, maar ook de mensen die daarboven zaten, gevraagd of men nu gestopt was?
De heer Straver:
Of ik dit aan de heer Lith gevraagd heb?
De voorzitter:
Ik bedoel aan de mensen binnen uw korps. Boven de heer Langendoen staat een recherchechef. Hebt u wel eens aan iemand in die tijd gevraagd of men ermee gestopt was?
De heer Straver:
In die periode hebben wij de afbouw van het Delta-onderzoek, de opbouw van een nieuw onderzoek en het team naar het niveau van de korpsleiding gebracht. De heer Van den Berg heeft daar leiding aan gegeven.
De voorzitter:
Wist u toen dat er in Rotterdam iets vergelijkbaars gestart was?
De heer Straver:
Neen. Destijds liep er een groot onderzoek naar een drugsorganisatie in de eigen regio. Ik heb toen wel gevraagd of we daarvoor dezelfde methode moesten gebruiken. Het antwoord luidde: neen. Van het Rotterdam-traject heb ik pas veel later gehoord.
De voorzitter:
Had het niet in de rede gelegen...
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Hebt u nooit aan de heer Langendoen en anderen gevraagd: wat doen we nu nog, moeten wij ermee doorgaan of stoppen.
De heer Straver:
Niet in die zin. Ik heb gevraagd of we in onze eigen regio ook dat soort dingen deden. Op dat moment heb ik er niet bij stilgestaan dat mijn CID ook voor andere korpsen een dergelijk traject zou lopen. Dat hoorde ik pas op 7 februari van dit jaar.
De voorzitter:
Dat is toch een onverantwoordelijke situatie, nog afgezien van de vraag wat je van de methode zelf vindt.
De heer Straver:
Dat ben ik met u eens.
De voorzitter:
Hoe kan dat?
De heer Straver:
Mijn nieuwe chef CID heeft er voor het eerst in december van dat traject gehoord. Het werd afgebouwd en het speelde zich bovendien af onder verantwoordelijkheid van een andere CID en een ander parket. Men heeft mij ook toen niet genformeerd. Ik hoorde er op 7 februari 1995 van toen er problemen waren rondom de afbouw van de informanten.
De voorzitter:
Dan begint u het rijksrecherche-onderzoek te entameren. Ik wil echter terug naar 1994. U was zeer intensief bezig, mede met de heer Langendoen, om het oude Delta-traject af te bouwen. Hoe is het mogelijk dat u het hem niet vraagt en hij het u niet vertelt?
De heer Straver:
Dat heeft te maken met de oude CID-cultuur waar afscherming van methoden en bronnen ertoe leidt dat hogeren in de hirarchie, en dit geldt ook voor het OM en de politie, niet werden genformeerd. Als u me vraagt wat ik daarvan vind, zeg ik: dat moet niet meer.
De voorzitter:
Als er nu al die commotie is geweest.
De heer Straver:
Ik was laaiend toen ik het in februari hoorde. Ik zou er nooit akkoord mee zijn gegaan.
De voorzitter:
Hoe vaak bent u laaiend geweest omdat u te laat iets hoorde?
De heer Straver:
Dit was het meest markante moment. Ook tijdens het rijksrecherche-onderzoek heb ik nieuwe dingen gehoord.
De voorzitter:
Nogmaals ga ik terug naar 1994. Wanneer is het punt van de financile vergoedingen - hoeveel is er aan verdiend - naar voren gekomen?
De heer Straver:
Dat is in 1995 naar voren gekomen.
De voorzitter:
Niet in 1994?
De heer Straver:
Niet in 1994.
De voorzitter:
Is daar nooit naar gevraagd?
De heer Straver:
Nee.
De voorzitter:
Maar toen bijvoorbeeld die partij nog door moest en niet kon worden geveegd, is toen ook niet gevraagd, waar de heer De Beaufort over sprak, in de trant van: jongens, wij zijn voor het blok gesteld en wat gebeurt er dan met dat geld?
De heer Straver:
In dat geval was het helder dat de beloning van de informant bij de informant zou blijven. Maar ik zou nog wat anders willen zeggen, want ik heb het idee dat u zegt: hoe is dit in vredesnaam allemaal mogelijk? Ik wil toch zeggen dat wij nogal wat lessen uit de IRT-affaire hebben getrokken. Aan de ene kant, nadat die hectische periode van de eerste helft van 1994 achter de rug is, ben ik gestart met een compleet nieuwe opbouw van mijn regionale criminele inlichtingendienst. Er is geen korpschef in Nederland die zo hardhandig ingegrepen heeft in zijn CID. Dat is de ene kant. De tweede kant is dat ik, zowel bij de opbouw van het nieuwe kernteam als bij de opbouw van onze nieuwe CID, tegen de mensen heb aangegeven: Delta-achtige methoden worden niet gebruikt totdat de publieke discussie daarover afgelopen is. Daarnaast heb ik onmiddellijk, elke keer als er signalen waren dat er wat mis zou zijn bij mijn criminele inlichtingendienst, gedaan wat ik moest doen: een onderzoek instellen. In de meeste gevallen heb ik dat aan de rijksrecherche gevraagd. Als het noodzakelijk was, heb ik maatregelen genomen naar mensen toe.
De voorzitter:
U heeft de hele CID gereorganiseerd.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Er is een nieuwe interimchef gekomen, de heer Woest.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Dat is allemaal juist, maar tegelijkertijd...
De heer Straver:
...loopt het Rotterdamse traject.
De voorzitter:
Dat loopt toch door. Er lopen waarschijnlijk meer trajecten nog door.
De heer Straver:
Nee, het Rotterdamse traject en n gecontroleerde doorlevering naar Gooi- en Vechtstreek.
De voorzitter:
Goed, maar die dingen lopen door. En dat wist u niet.
De heer Straver:
Nee, dat wist ik niet.
De voorzitter:
Hoe kan dat nu?
De heer Straver:
Ik heb u dat straks al aangegeven. Dat heeft echt te maken met die gesloten CID-cultuur. Dat is voor mij geen kwestie geweest van niet doorvragen in de trant van: wat niet weet, wat niet deert; je draagt geen verantwoordelijkheid voor wat je niet weet. Ik heb mij vanaf mijn aantreden als hoofdcommissaris in Haarlem vanaf het eerste begin zeer intensief beziggehouden met het werk van mijn politieke inlichtingendienst daar; ik was van A tot Z op de hoogte. De methodenontwikkeling bij de criminele inlichtingendiensten heeft zich echter voltrokken in het circuit van CID-officieren en CID-chefs. Noch de top van de politie, noch de top van het OM (de hoofdofficieren, de procureurs-generaal) was daar inhoudelijk bij betrokken. Wij spraken er af en toe over aan de hand van nota's. Dan heb je de discussie over het verschil tussen informant en infiltrant, of je iemand nu wel of niet naar het Victoria Hotel mag sturen. Maar de barre werkelijkheid van de georganiseerde criminaliteit en de enorme vlucht die het inlichtingenwerk van de CID heeft genomen...
De voorzitter:
Maar hoe kun je als korpschef voor die barre werkelijkheid verantwoordelijk zijn als je niet weet wat er gebeurt?
De heer Straver:
Maar ik weet nu wat er gebeurt.
De voorzitter:
Ja, maar veel te laat.
De heer Straver:
Ja, dat klopt. Maar nu hebben wij alles zo geregeld, zowel de interne aansturing als de betrokkenheid van de korpsleiding, dat wij op hoofdlijnen op de hoogte zijn van alles wat er loopt. Iedere kwetsbare operatie wordt ook met ons besproken.
De heer Koekkoek:
Mijnheer Straver, het is mij toch niet helemaal duidelijk. U zegt: geen Delta-achtige dingen meer.
De heer Straver:
Ja.
De heer Koekkoek:
Wanneer zegt u dat tegen de mensen?
De heer Straver:
Dat heb ik na de zomer van 1994 aangegeven, toen onze nieuwe chef CID aantrad.
De heer Koekkoek:
En toch blijkt het te gebeuren zonder dat u het weet.
De heer Straver:
Ja.
De heer Koekkoek:
Op het moment dat u dat zegt, behoort u toch terug te krijgen: ja, maar dat en dat loopt nog.
De heer Straver:
Dat heb ik op dat moment niet teruggekregen.
De heer Rabbae:
U zei: ik heb mijn CID gereorganiseerd. Heeft u de heer Langendoen nu eigenlijk vervangen, of heeft de heer Langendoen naar een andere functie gesolliciteerd, waarna de heer Woest is gekomen?
De heer Straver:
Na de eerste helft van 1994, toen de heer Langendoen met zijn gezin nogal een prijs moest betalen, gaf de heer Langendoen aan dat hij weg wilde bij de CID. Ik heb toen overwogen en ook gesprekken gevoerd om een ruil tussen CRI en Kennemerland tot stand te brengen, maar uiteindelijk solliciteerde hij zelf naar de functie van projectleider bij het kernteam. Ik heb toen de heer Woest, die wij kenden als leider van het Omega-team dat ons korps heeft geassisteerd bij al die beveiligingsoperaties...
De voorzitter:
En de afbouw van informanten.
De heer Straver:
Ja, exact. Ik heb de heer Woest, die een vakman eerste klas was, gevraagd of hij voor twee jaar bij mij wilde komen om de CID te herstructureren.
De heer Rabbae:
Weet u of de heer Langendoen de heer Woest volledig heeft genformeerd over wat gaande was? Of heeft u later ontdekt dat dit niet het geval was?
De heer Straver:
Die overdracht is slecht geweest.
De heer Rouvoet:
Na de zomer van 1994 heeft u duidelijk gemaakt: geen Delta-achtige methoden meer.
De heer Straver:
Voorlopig, tot de discussie daarover was afgerond.
De heer Rouvoet:
U heeft toen niet teruggekregen, dat er nog iets dergelijks liep. In februari 1995 hoort u dat de methode door uw runners ook elders wordt toegepast.
De heer Straver:
Ja.
De heer Rouvoet:
U zegt: ik was toen laaiend.
De heer Straver:
Ja.
De heer Rouvoet:
En daarna hoort u in het kader van het rijksrecherche-onderzoek nog weer allerlei nieuwe dingen. Ik probeer dat op een rijtje te krijgen. U hoort dan weer nieuwe elementen die u ook niet in februari 1995 verteld waren. Hoe kan ik dat rijmen, hoe kan ik dat verklaren?
De heer Straver:
In februari van dit jaar geef ik mijn chef CID opdracht om in kaart te brengen wat er is misgegaan rondom de overdracht, wat er onverklaarbaar is en welke mogelijke andere problemen er zijn geweest bij de CID. Dat rapport is voor mij aanleiding om de hoofdofficier voor te stellen, een breed onderzoek naar het functioneren van mijn CID in de afgelopen jaren te initiren.
De voorzitter:
Dat is het begin van het rijksrecherche-onderzoek.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Hoe komt het nu dat dit rijksrecherche-onderzoek als het ware wordt overgenomen door de procureurs-generaal? Hoewel, de procureur-generaal heeft natuurlijk officieel het gezag over de rijksrecherche. Dus die moet daar ook mee instemmen.
De heer Straver:
Ja, uiteraard moest de PG in Amsterdam ermee instemmen. Maar goed, dat is een niveau hoger gelegd. De minister is erbij betrokken. Iedereen praat erover, behalve met mij of met mijn korpsbeheerder.
De voorzitter:
Er wordt met u niet gepraat over het rijksrecherche-onderzoek?
De heer Straver:
Nee.
De voorzitter:
Ook niet met de hoofdofficier?
De heer Straver:
Nee, ook niet. Wij worden begin april ingelicht over het feit dat het onderzoek gaat plaatsvinden. De opzet van het onderzoek, zo lezen wij dan, kwam ongeveer overeen met onze eigen gedachte.
De voorzitter:
Wat was uw eigen gedachte?
De heer Straver:
Dat het niet een traditioneel rijksrecherche-onderzoek zou moeten zijn, maar dat je er echt gepokte en gemazelde CID-deskundigen bij zou moeten betrekken om alles te beoordelen.
De voorzitter:
Wat moest er naar uw mening onderzocht worden?
De heer Straver:
Ik vond het toen wenselijk dat tot in detail werd vastgesteld wat er in die trajecten van mijn CID was gebeurd, bij welke trajecten zij betrokken waren geweest. Kort daarop kwam ook het verhaal over de sigarettensmokkel, wat overigens achteraf compleet een FIOD-operatie bleek. Ik dacht dat dit ook hier is vastgesteld.
De voorzitter:
U wilde vaststellen wat er bij de CID gebeurd was. Heeft u toen een keer tegen de directbetrokkenen gezegd: nu wil ik alles weten?
De heer Straver:
Nee. Ik vond het noodzakelijk dat er een rijksrecherche-onderzoek zou plaatsvinden om dat allemaal aan het licht te brengen. Ik had op dat moment een stevige distantie ten opzichte van de heer Langendoen, omdat ik toen pas hoorde dat het Rotterdamse traject had gelopen. Op een later moment, rondom het sigarettensmokkeltraject, was voor mij ook de vraag aan de orde: met wie kun je nu wel en niet meer werken? Toen heb ik zelf vanuit mijn verantwoordelijkheid als chef gevraagd: hoe zit dat? Binnen vier dagen stond voor mij vast dat dit een FIOD-operatie was en dat er geen betrokkenheid was van de RCID Kennemerland. Vanaf dat moment, als er dan weer verhalen komen, check ik bij betrokkenen na: hoe heeft dat gezeten? Dat heeft ook te maken met het feit dat ik met de Kafka-achtige situatie word geconfronteerd, dat ik geen informatie krijg over het rijksrecherche-onderzoek. Maar in beginsel wacht ik nu op de uitslag van het rijksrecherche-onderzoek.
De voorzitter:
Heeft u, voordat u besluit dat er een rijksrecherche-onderzoek moet komen, met de vuist op tafel geslagen en gezegd: en nu komt alles op tafel, want mijn korps gaat er onderdoor als dit maar doorgaat?
De heer Straver:
Ik vind dat u de relatie wat vreemd legt. Voor mij was het feit dat ik niet was genformeerd over dit verhaal, op dat moment aanleiding om ervoor te zorgen dat op een andere manier de onderste steen boven zou komen, namelijk in een rijksrecherche-onderzoek.
De voorzitter:
Heeft u in 1994 al geweten van de kwestie die wij hier vorige week langdurig hebben behandeld: de financiering met crimineel geld van politieactiviteiten, auto's, etcetera?
De heer Straver:
Nee. Daar heb ik pas in 1995 van gehoord.
De voorzitter:
Is dat nooit in 1994 aan de orde geweest?
De heer Straver:
Dat is niet aan de orde geweest.
De voorzitter:
Is ooit aan de orde geweest hoe de verslaglegging en de verantwoording waren?
De heer Straver:
Nee, dat is niet aan de orde geweest.
De voorzitter:
Hoe kunt u dat nu verklaren? Het is voor ons achteraf makkelijk te vragen, maar het is toch niet normaal dat criminele gelden worden gebruikt voor politieactiviteiten?
De heer Straver:
Nee. Ik zou daar nooit mee hebben ingestemd.
De voorzitter:
U zou nooit "ja" hebben gezegd?
De heer Straver:
Ik zou daar nooit "ja" tegen hebben gezegd.
De voorzitter:
Maar wat zou u dan hebben gedaan als u het geweten had terwijl de zaak liep?
De heer Straver:
Ik vind dat het anders opgezet had moeten worden. Je had dit met BOP-gelden moeten doen.
De voorzitter:
Was er sprake van een nauwe betrokkenheid tussen de informant en de CID? U kende Langendoen goed. Hij werkte al vele jaren bij de Haarlemse politie. U had vertrouwen in hem. Hij had dan toch naar u toe kunnen komen met de mededeling dat hij een probleem had?
De heer Straver:
Dat is niet gebeurd en dat heeft te maken met die gesloten CID-cultuur.
De voorzitter:
U moet er toch stapelgek van worden dat u constant later geconfronteerd wordt met zaken waar u niets van wist?
De heer Straver:
Dat ben ik met u eens. Ik gaf al aan wat ik gedaan heb nadat wij lessen uit de IRT-affaire hebben getrokken. Er is sprake van een complete herstructurering van mijn CID, het sterk verscherpen van de begeleiding van de runners en het steeds nader onderzoeken vragen door de rijksrecherche als zich onverklaarbare zaken voordoen. Met de wetenschap van nu is het gemakkelijk om te zeggen wat er vroeger had moeten gebeuren. Na de IRT-affaire is de methode bekeken door de commissie-Wierenga met zeer ervaren recherche- en justitiemensen erbij. Zij vonden het een knappe methode. Ik had op dat moment geen aanleiding om verder te gaan kijken. Dat is pas later gekomen.
De voorzitter:
De heer Van Randwijck zei met een zekere opluchting dat Wierenga de methode niet onrechtmatig had geoordeeld. Daarmee was dat gedeelte van de zaak klaar en hoefden we er niet verder op door te gaan.
De heer Straver:
Dat klopt. Achteraf kun je van de Delta-methode zeggen dat bepaalde elementen niet bekeken zijn, zoals het behoud van criminele winsten en het afromen van de beloning van de informanten om niet alleen hun activiteiten maar ook die van de politie in de zin van het onder controle brengen van een partij te laten betalen. Deze elementen blijken niet te zijn onderzocht. Verder is men echter tot aan het gaatje gegaan. Ik had geen aanleiding om dat over te doen.
De heer Rouvoet:
U hoorde pas in 1995 dat met behulp van crimineel geld politieactiviteiten werden betaald. Sommigen zeiden dat dit pas tijdens de openbare verhoren duidelijk werd. Wanneer hoorde u in 1995 dat crimineel geld was ingezet ten behoeve van dit traject?
De heer Straver:
In augustus van dit jaar.
De voorzitter:
Niet al in februari?
De heer Straver:
Neen.
De heer Rouvoet:
Hoe hoorde u van het criminele geld?
De heer Straver:
Via de verhoren bij de rijksrecherche of via de besloten verhoren door de enqutecommissie.
De heer Rouvoet:
Zijn er andere elementen waarvan u in augustus of later gehoord hebt?
De heer Straver:
Het lijkt me wel genoeg, zo.
De heer Rouvoet:
U hebt niet in augustus 1995 over andere elementen gehoord van voor die tijd?
De heer Straver:
Elementen van de methode?
De heer Rouvoet:
En van financiering of financile trajecten.
De heer Straver:
Uit het rijksrechercheonderzoek of uit wat hier tijdens de enqute naar voren komt hoor ik af en toe nieuwe elementen.
De heer Rouvoet:
Wat u aan nieuws hoort, komt uit de openbare verhoren?
De heer Straver:
De laatste tijd hoor ik wel het een en ander van het rijksrechercheonderzoek. Er is voor het eerst contact tussen de teamleiding en de korpsleiding.
De heer Rouvoet:
Zaten daar nog nieuwe elementen bij?
De heer Straver:
Ik veronderstelde bijvoorbeeld dat de financile verantwoording, die bij de rijksrecherche ligt, bij de CID-administratie was opgenomen. Het gaat echter om een aparte financile verantwoording.
De heer Rouvoet:
Hoorde u voor het eerst van het kasboek toen dat verleden week hier genoemd werd?
De heer Straver:
Neen, iets eerder, toen ik terugkwam van vakantie. Ik heb erover nagedacht en toen vroeg ik me af hoe dit verantwoord zou zijn.
De voorzitter:
Ik wil terug naar de algemene vraag van de verantwoordelijkheid. Voor welk gedeelte is Justitie verantwoordelijk - het OM - en voor welk deel bent u als korpschef verantwoordelijk?
De heer Straver:
Aan de ene kant is sprake van het gezag, de toetsing van methoden op het juridische kader, subsidiariteit, proportionaliteit, enz. Daarvoor is primair het OM verantwoordelijk. Aan de andere kant bestaat de verantwoordelijkheid voor de operationele leiding van CID-activiteiten. Die ligt naar mijn idee bij het korps waar het onderzoek zich afspeelt. Daarnaast is er een derde verantwoordelijkheid die de korpschef altijd heeft. Dat is een afgeleide beheersverantwoordelijkheid, een algemene managementverantwoordelijkheid voor de integriteit van het apparaat en de veiligheid van de mensen. Vanuit die optiek draag ik verantwoordelijkheid voor het werk van mijn CID, of het nu in mijn eigen regio plaatsvindt of elders.
De voorzitter:
U volgt niet de stelling van de heer De Beaufort dat hij als officier niet verantwoordelijk is als het werk in een andere regio uitgevoerd wordt ten behoeve van een andere CID.
De heer Straver:
Voor het OM ligt het anders.
De voorzitter:
U verklaart zich verantwoordelijk voor wat de CID doet voor uw kolonne.
De heer Straver:
Dat klopt. Die medeverantwoordelijkheid verschilt natuurlijk. Die is het grootst als het gaat om een onderzoek in je eigen regio waarbij je de operationele leiding hebt. Vanuit de algemene beheersverantwoordelijkheid behoor ik echter betrokken te zijn bij alle kwetsbare trajecten, waar ze ook lopen. Ik moet hierin ook mede beslissen. Voor de IRT-affaire en het Bever-onderzoek was dit niet het geval.
De voorzitter:
Ik ga terug naar 1994. Wist u dat de heer Van Vondel ook in Rotterdam runde?
De heer Straver:
Neen en daar zou ik ook nooit ofte nimmer toestemming voor hebben gegeven.
De voorzitter:
Hoe was dit dan mogelijk?
De heer Straver:
Wat moet ik hierop antwoorden?
De voorzitter:
Wie heeft dat goedgekeurd?
De heer Straver:
Dat was de chef CID. Ik wist niet van het Rotterdamse traject. Als mij dat rond de jaarwisseling 1994 was gemeld, had ik in ieder geval gewild dat er, voordat daarmee was doorgegaan, overleg was geweest op het niveau van korpschefs. Tevens had er nadrukkelijk dekking van de PG en waarschijnlijk de minister van Justitie moeten zijn. Maar ik wist het niet.
De voorzitter:
Is er een speciale reden dat hij dat deed?
De heer Straver:
U weet dat de heer Van Vondel door ons is teruggehaald, nadat hij al ontslag had genomen in verband met beveiligingsoperaties rondom informanten in het Delta-traject. Het was nadrukkelijk de bedoeling dat hij zich alleen met activiteiten rondom de beveiliging van informanten en later van politiemensen bezig zou houden en niet dat hij zich met oude CID-activiteiten zou bezighouden.
De voorzitter:
Ik kan me niet voorstellen dat de CID-chef u dat in 1994 niet vertelt. Hij moet heel goed hebben geweten dat de heer Van Vondel alleen in dienst was genomen om de groei-informant te helpen beschermen en af te bouwen.
De heer Straver:
Dat klopt. In de eerste helft van 1994 leidde de betrokkenheid van de heer Langendoen bij alle veiligheidsproblemen ertoe dat er in die periode feitelijk weinig leiding is gegeven aan de CID.
De voorzitter:
Wij stuiten ook in de pers en de verhoren op het zogenoemde sap-traject. Ik weet niet precies wat dit is. Hebt u daarvan gehoord, voordat het in de kranten verscheen?
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Wanneer ongeveer hoorde u daarvan?
De heer Straver:
Ik meen in mei 1995, in ieder geval ruim voordat het verhaal in het Parool verscheen.
De voorzitter:
Wat is dat voor traject? Wij hebben het de heer Langendoen nog niet gevraagd. Wij hebben wel gesproken over een limonadefabrikant, maar wat is het sap-traject.
De heer Straver:
De sappen die als deklading bij de weed werden gebruikt in het Delta-traject werden afgevoerd naar een Belgische limonadefabriek. Die Belgische limonadefabrikant heeft op een gegeven moment aan de overzijde van de oceaan een fabriekje voor zuidvruchten opgericht. Daar werden de grondstoffen gemaakt die vervolgens in Belgi in zijn limonadefabriek werden verwerkt.
De voorzitter:
Wat voor connectie is er met die man in de CID?
De heer Straver:
De CID kende deze man sedert de IJmuidense coke-zaak. Daarna heeft men contacten met deze man gelegd omdat daar de legale dekladingen, als het ging om vruchtesappen, naartoe gingen. Hij kon de CID aan informatie helpen over de transportwereld rondom vruchtesappen, e.d.
De voorzitter:
Was hij ook een informant?
De heer Straver:
Nee.
De voorzitter:
Een tipgever?
De heer Straver:
Nee, geen tipgever.
De voorzitter:
Dus hij zorgde voor het opkopen van de dekladingen. Weet u wat gebeurd is met de opbrengst daarvan?
De heer Straver:
De opbrengst van dekladingen in het Delta-traject? De dekladingen zijn om niet afgeleverd bij deze fabrikant.
De voorzitter:
Weet u dat zeker?
De heer Straver:
Ja, voor zover mij bekend is. De rijksrecherche doet daar onderzoek naar.
De voorzitter:
De heer Langendoen heeft u gezegd: dat is om niet weggegeven?
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
En wat is nu nog de betekenis van dat sapbedrijf in Zuid-Amerika?
De heer Straver:
De betekenis van dat sapbedrijf in Zuid-Amerika is dat het nog steeds sap produceert en naar Nederland verscheept. Er zijn ooit gedachten geweest om dat bedrijf ook in te schakelen bij dekladingen, maar dat is nooit gebeurd.
De voorzitter:
Dus ook eventueel in te schakelen bij transporten?
De heer Straver:
Ja. Op een gegeven moment was de hoeveelheid vruchtesap in Colombia, die vaak als deklading werd gebruikt, niet alleen richting Nederland maar alle kanten uit, gering. Het idee was om dit bedrijf in Colombia vruchtesappen op de markt te laten brengen en zo wellicht een nieuwe informatiepositie te verwerven, maar dat is nooit gebeurd.
De voorzitter:
Waaruit zou blijken dat er in Colombia te weinig vruchtesap op de markt was? Waarom was daar te weinig sap? Ik bedoel: dat is toch overal te krijgen? Ik begrijp dat niet.
De heer Straver:
U kunt van mij toch moeilijk verwachten dat ik ga onderzoeken wat de rijksrecherche nu met een team van 30 man onderzoekt?
De voorzitter:
Nee, dat vraag ik u absoluut niet. Dat moeten wij ook niet dubbel doen. De enige vraag is hoe plausibel het is, dat er in Colombia niet genoeg sap zou zijn. Maar goed.
De heer De Graaf:
De heer Vrakking heeft hier gesproken over frontstores en backstores. U geeft nu aan dat het sapbedrijf aan de overkant van de plas niet gebruikt is als frontstore.
De heer Straver:
Het was geen frontstore, maar een volkomen legaal bedrijf, opgericht door een Belgische limonadefabrikant.
De heer De Graaf:
Maar als het door de CID in latere trajecten was gebruikt, dan had het natuurlijk iets van een soort frontstore gekregen. Dan maakt de politie gebruik van een legale onderneming, min of meer als een soort cover. Of zie ik dat verkeerd?
De heer Straver:
Ja, je had dan een informatiepositie bij een legaal bedrijf.
De heer De Graaf:
U is niet bekend dat op andere wijze wel gebruik is gemaakt van frontstores aan de overkant van de oceaan?
De heer Straver:
Nee, aan de overkant van de oceaan is, voor zover mij bekend, geen gebruik gemaakt van frontstores. Aan deze kant van de oceaan is in die zin van frontstores of backstores gebruik gemaakt, dat de informant in het Delta-traject twee dekmantelfirma's had.
De heer De Graaf:
Voor alle duidelijkheid: u baseert zich hierbij op de verklaringen die de heer Langendoen tegenover u heeft gedaan?
De heer Straver:
Ja.
De heer De Graaf:
Dat is de enige bron die u daarin heeft.
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Was er een familierelatie van de heer Langendoen bij dat bedrijf betrokken?
De heer Straver:
Ja, dat klopt. Toen de Belgische limonadefabrikant aan de heer Langendoen vertelde dat hij aan de overzijde van de oceaan een fabriekje ging starten voor dat vruchtesapextract, heeft de heer Langendoen, die een Spaans sprekende zus had die aan een nieuwe start in haar leven toe was, gevraagd of zij daar kon komen werken.
De voorzitter:
Had ook dat niet, afgezien van...
De heer Straver:
Dat was verschrikkelijk onverstandig.
De voorzitter:
Wat is hier wel verstandig in geweest? Ik vraag dat zo neutraal als ik het vraag. Wij zijn tenslotte geen beoordelaar. Was het allemaal verstandig om er zo diep in te zitten? Of zegt u: als wij succes hadden gehad, dan zouden jullie wel anders piepen.
De heer Straver:
Ik denk dat dat een slok op een borrel zou hebben gescheeld. Als ik terugkijk, dan vind ik dat mensen bij mijn CID veel te veel verantwoordelijkheden op hun eigen schouders hebben genomen, met de beste intenties in een op zich heel knappe methode. Wij hebben dat allemaal met elkaar laten gebeuren.
De voorzitter:
Wie zijn "wij allemaal"?
De heer Straver:
Zowel justitie als politie.
De voorzitter:
Maar toch niet "wij allemaal met elkaar"? Er zijn klaarblijkelijk toch ook geen speciale verantwoordelijkheden genomen?
De heer Straver:
Ik heb u net al gezegd dat ik niet meedoe aan het wegschuiven van verantwoordelijkheden. Waar de operationele leiding lag, is helder. Het ging echter om mijn mensen en dus acht ik mij mede verantwoordelijk voor wat er gebeurd is. Ik wist het niet, ik ben er niet bij betrokken, en het is waarschijnlijk dat de besluitvorming in ieder geval ten aanzien van het Rotterdamse traject anders zou zijn geweest. Het enige wat ik kan doen, is daar lessen uit trekken en het in de toekomst anders doen. En dat heb ik gedaan.
De voorzitter:
Er zijn ook valse identiteiten gebruikt?
De heer Straver:
Dat klopt.
De heer Koekkoek:
Is er, wat het fabriekje in Zuid-Amerika betreft, nog sprake van andere betrokkenheid van de CID bij dat bedrijfje dan via een familielid van de heer Langendoen?
De heer Straver:
Nee, niet dat ik weet.
De heer Rabbae:
En heeft de CID daarin geld gestopt?
De heer Straver:
Nee. Het initiatief is niet van de CID uitgegaan, maar van de fabrikant zelf. De CID kwam daarvan op de hoogte.
De voorzitter:
Welk initiatief heeft die fabrikant volgens u genomen?
De heer Straver:
Om aan de overzijde van de oceaan zelf een fabriekje op te richten dat grondstoffen, vruchtesapconcentraat, maakte die hij vervolgens in zijn fabriek in Belgi kon verwerken.
De voorzitter:
Volgens u is er verder geen financile verwevenheid.
De heer Straver:
Die is mij volstrekt onbekend.
De voorzitter:
Heeft u ernaar gevraagd.
De heer Straver:
Ik heb daarnaar gevraagd. De rijksrecherche zal dat alleen moeten verifiren.
De voorzitter:
Is met valse identiteiten gewerkt?
De heer Straver:
Door mijn CID is voor twee mensen gebruik gemaakt van een vals paspoort en een vals rijbewijs.
De voorzitter:
Weet u ook voor welk doel?
De heer Straver:
Ja. Zij zijn n maal gebruikt voor een reis in het kader van een van de beveiligingsoperaties. Het doel destijds was om het huren van voertuigen voor CID-operaties en dergelijke niet herleidbaar te laten zijn tot een politieman in dienst van Kennemerland.
De voorzitter:
Maar zijn zij eventueel ook gebruikt in de financile verhouding tussen de criminelen en de CID?
De heer Straver:
Nee. Voor zover ik weet, zijn zij daar niet bij gebruikt.
De voorzitter:
Wat betreft het sigarettentraject, zegt u: de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de FIOD?
De heer Straver:
Ja. Ik heb hier horen vertellen dat de heer De Jongh, die daarbij betrokken was, een medewerker was van de FIOD die bij mijn RCID gedetacheerd was. De heer De Jongh was een FIOD-rechercheur die CID-werkzaamheden verrichtte, informanten runde. Maar hij was absoluut niet gedetacheerd bij mijn korps of bij mijn RCID. Hij had daar geen werkplek, geen telefoon. Dat heb ik nagetrokken. Hij kwam af en toe, een of twee maal per week, bij ons en soms ook weken niet.
De voorzitter:
Maar hij vervulde wel een belangrijke schakel.
De heer Straver:
Ja. Als hij zaken deed in het kader van het Delta-traject of het Bever-traject voor mijn CID, dan is dat onder regie van mijn RCID. Maar wat hij daarnaast deed aan werkzaamheden, blijft toch echt voor zijn eigen rekening en voor die van zijn bazen bij de douanerecherche. Waar ik mij over verbaas - dat begon al bij de sigarettensmokkelaffaire - is de volgende redenering: de heer De Jongh is een gedetacheerde medewerker bij de RCID Kennemerland, dus is de RCID Kennemerland ook verantwoordelijk voor dat sigarettensmokkeltraject. Dat was echter duidelijk een operatie van een van de teams van de douanerecherche. Als de redenering van "de dingen die door de heer De Jongh zijn gedaan, zijn dus voor rekening van Kennemerland" wordt gevolgd, dan kan ik mij voorstellen dat een aantal containers extra op ons conto wordt bijgeschreven.
De voorzitter:
Op wiens conto moeten die containers dan worden geschreven?
De heer Straver:
Wat mij in alle opsommingen opvalt, is dat het altijd uitsluitend gaat om containers die op het conto van politiekorpsen worden geschreven. Niet n wordt op het conto van de douanerecherche zelf geschreven, terwijl de douanerecherche zelf toch ook dit soort onderzoeken deed.
De voorzitter:
Komt dat niet doordat de terugmeldingen over die containers meestal vergezeld zijn van een melding van de een of andere regionale criminele inlichtingendienst?
De heer Straver:
Hoe bedoelt u, dat het daardoor komt?
De voorzitter:
Hier is gemeld dat de terugmeldingen van wat er verder gebeurde met de containers die doorgingen, afkomstig zijn via de heer De Jongh van een criminele inlichtingendienst. Dat behoeft niet alleen de uwe te zijn.
De heer Straver:
Nee, dat klopt. Mij valt het op dat je steeds alleen maar politiekorpsen hoort noemen en niet de douanerecherche zelf die ook haar eigen onderzoeken deed.
De voorzitter:
Uw standpunt is helder.
De heer Straver:
Wij komen aan ongeveer 30 containers die in de trajecten waarbij Kennemerland...
De voorzitter:
30?
De heer Straver:
30.
De voorzitter:
Wij moeten, zo lees ik in de krant, niet altijd naar kilo's zoeken, maar hoeveel heeft daar in het totaal in gezeten?
De heer Straver:
In het totaal ongeveer 100.000 kilo.
De voorzitter:
100.000?
De heer Straver:
100.000. Dat is voor het IRT, het Bever-onderzoek en n gecontroleerde aflevering in Gooi- en Vechtstreek.
De voorzitter:
En u zegt: dat is het ook.
De heer Straver:
Ja. Dat is het ook, uiteraard volgens mijn wetenschap.
De voorzitter:
Ik vraag dit omdat die telling wel toeneemt.
De heer Straver:
100.000 kilo. Daarvan is ongeveer 70.000 op de markt terechtgekomen.
De voorzitter:
Hoe komt u aan het getal van 100.000 kilo?
De heer Straver:
In de financile verantwoording van het traject stonden de hoeveelheden per container.
De voorzitter:
Dan hebben we beiden dezelfde telling gezien. Ik zat iets dichter bij 120.000. Hoe weet u zo goed wat daarvan is doorgelaten en wat daarvan uiteindelijk in beslag is genomen?
De heer Straver:
Bij het werk van de commissie-Wierenga is in kaart gebracht wat wel en niet is doorgegaan.
De voorzitter:
Daar zit men op een hogere telling. Officier Van der Veen sprak hier over ongeveer 45.000.
De heer Straver:
Wierenga sprak over 25.000; 25.000 kilo is bewust doorgelaten en 20.000 kilo is door andere oorzaken op de markt gekomen.
De voorzitter:
20.000 kilo. Hoe weet u wat er werkelijk in beslag genomen is?
De heer Straver:
Zelf kan ik dat uiteraard niet nagaan.
De voorzitter:
Wist uw korpsbeheerder van het uitgeven van paspoorten ten behoeve van de valse identiteit?
De heer Straver:
Ja, dat heb ik met haar besproken. Wij hadden haar medewerking nodig omdat wij medewerking nodig hadden van de afdeling burgerzaken van de gemeente.
De voorzitter:
De heer Karstens van de CRI zei eerder dat hij dat niet wilde en dat het alleen maar nationaal kon. Is dat toen nog een overweging geweest of hebt u dat zelf beslist?
De heer Straver:
Wij constateerden dat de CRI daaraan geen medewerking wilde verlenen.
De voorzitter:
U hebt het eerst gevraagd?
De heer Straver:
Het is eerst via de CRI gevraagd, maar die wilde dat alleen doen voor pseudo-kopers.
De voorzitter:
Voor politie-infiltranten.
De heer Koekkoek:
Bent u nu laaiend of gelaten? Een- en andermaal bent u te laat genformeerd. Wanneer komt voor u het moment om daaruit consequenties te trekken?
De heer Straver:
In februari 1995, als de heer Langendoen nog chef-CID was geweest, zou dit er waarschijnlijk toe hebben geleid dat ik hem van die functie zou hebben ontheven. De vertrouwensrelatie was op dat moment over. Hij had op dat moment een andere functie en deed ander werk. Ik heb toen ook meegewogen wat er het jaar daar voor is gebeurd. De prijs die hij met zijn gezin heeft moeten betalen in de hetze rondom zijn persoon. Hij had veiligheidsproblemen, e.d. Ik had in februari en ook nu niet enige twijfel aan de integriteit van de heer Langendoen. Ik heb, zoals ik al heb aangegeven, zo ongeveer het zwaarste uit de kast gehaald dat er op dat moment was. Ik noem het rijksrecherche-onderzoek naar het functioneren van de CID in de jaren waarin hij daar leiding aan gaf. De afweging om het daarbij te laten, is besproken met mijn hoofdofficier en mijn korpsbeheerder. Zij stemden daar beiden mee in. Het rijksrecherche-onderzoek begon en ik heb al aangegeven dat ik daarover geen inhoudelijke informatie kreeg.
De voorzitter:
U zei "kreeg".
De heer Straver:
Het is eigenlijk "krijg". Je hoort wel eens een flard, maar daar blijft het bij. Een punt van overweging voor mijn hoofdofficier en mij was dat wij moesten weten met welke mensen wij nog wel en niet meer kunnen werken. In de regiegroep...
De voorzitter:
Wat is dat?
De heer Straver:
Dat is een club die het onderzoek van de rijksrecherche aanstuurt.
De voorzitter:
Ander medewerkers van de CID zijn wel geschorst. Hebt u dit ook ten aanzien van de heren Van Vondel en Langendoen overwogen?
De heer Straver:
Neen. De heer Van Vondel had de dienst al verlaten. Ik heb u al aangegeven wat ik zou hebben gedaan als ik in februari 1995 nog chef-CID was geweest. De vertrouwensrelatie was dan zoek geweest, maar hij deed ander werk.
De heer Koekkoek:
Maar u bent nog steeds verantwoordelijk voor de heer Langendoen.
De heer Straver:
Zeker.
De heer Koekkoek:
Dat was u ook toen u na februari nieuwe elementen op tafel kreeg. De heer Straver: Mijn korpsbeheerder vraagt in de regiegroep voortdurend of er aanleiding is om maatregelen tegen mensen te nemen. Op 20 juni 1995 hebben wij met de minister van Binnenlandse Zaken over de hele kwestie een gesprek gevoerd. De heer Borghouts, die zitting had in de regiegroep, was hierbij ook aanwezig. In dat gesprek werd aangegeven dat er geen enkele indicatie is dat er maatregelen tegen mensen moesten worden genomen. Zijn woorden waren: er is geen enkele indicatie dat de heer Langendoen niet koosjer is.
De heer Vos:
Was voor u zelf niet de maat vol? U wist niet van het Rotterdam-traject, de financile aspecten, enz.
De heer Straver:
Ik heb al aangegeven wat mijn overweging in februari was om toen geen maatregelen te nemen. Het rijksrecherche-onderzoek loopt. Zolang niet blijkt dat er sprake is van laakbaar handelen, zal ik geen maatregelen nemen tegen de heer Langendoen.
De heer Rabbae:
U zei in het begin dat uw korps gecriminaliseerd werd. Het woord "gecriminaliseerd" heeft een zware lading. Vindt u dat u en de mensen die onder u vallen fouten hebben gemaakt? Of bent u volledig ten onrechte bekritiseerd?
De heer Straver:
Ik heb dat net al aangegeven. Ik heb gezegd dat ik vind dat mensen bij mijn CID veel te veel verantwoordelijkheid op eigen schouders hebben genomen. Ik ben er verder van overtuigd dat het rijksrecherche-onderzoek zal opleveren, dat de administratie van mijn CID bepaald voor verbetering vatbaar was en dat de begeleiding van runners beter had gekund. Maar ik ben er op dit moment nog steeds van overtuigd dat de betrokken CID'ers, ook de heer Langendoen, integer zijn geweest.
De voorzitter:
Maar het gaat toch in de eerste plaats om de vraag of het professioneel is geweest?
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Hoe beantwoordt u die vraag?
De heer Straver:
Met uitzondering van het punt dat te veel verantwoordelijkheden zijn genomen op een te laag niveau, denk ik dat het redelijk professioneel is geweest.
De voorzitter:
Is er niet een ontstellend gebrek aan gezagsuitoefening geweest?
De heer Straver:
Ik denk inderdaad dat een aantal zaken te weinig expliciet is besproken tussen CID-chef, teamchef en CID-officier.
De voorzitter:
Moest het niet bijna tot een grote publieke discussie komen om dat gezag, zowel van de kant van politie en korpsbeheerder als van de kant van het openbaar ministerie, weer te gaan herstellen?
De heer Straver:
Dat ben ik met u eens. Ik wijs er alleen nogmaals op, dat voor mij de IRT-affaire op zich aanleiding is geweest om het allemaal anders inhoud te gaan geven.
De voorzitter:
U citeerde wat de heer Borghouts, de directeur-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken, op 20 juni zei.
De heer Straver:
Dat klopt.
De voorzitter:
Hij zegt: hij is koosjer.
De heer Straver:
Ja, dat klopt: "Er is geen enkele indicatie dat de heer Langendoen niet koosjer is". De minister zegt in dat zelfde gesprek...
De voorzitter:
Daar bent u bij?
De heer Straver:
Ja, daar ben ik met mijn korpsbeheerder bij. De minister vindt het juist dat de korpsbeheerder en de korpschef publiekelijk achter hun mensen gaan staan zolang er geen indicaties zijn die nopen tot het tegendeel.
De voorzitter:
Verbindt u nu uw lot met dat van de heer Langendoen?
De heer Straver:
Nee, absoluut niet.
De heer Koekkoek:
Maar is het slecht informeren van bovengeschikten geen nalatigheid?
De heer Straver:
Ik heb dat zo langzamerhand al vijf keer gezegd. Dit wordt schoppen tegen een dood paard.
De voorzitter:
Wij schoppen toch niet tegen een dood paard?
De heer Koekkoek:
U heeft het over koosjer. Ik vraag: is het stelselmatig niet of te laat informeren geen nalatigheid?
De heer Straver:
Ik heb straks al tegen u gezegd: als de heer Langendoen, toen ik van het Rotterdamse traject hoorde, nog chef CID zou zijn geweest, zou dat waarschijnlijk tot maatregelen in de richting van een andere functie hebben geleid. Ik heb u mijn overwegingen gegeven waarom ik ook een zekere mildheid heb gehad ten opzichte van de heer Langendoen. Wat betreft de informatie die nu tot mij komt, waarbij u zegt "dat hoor je ook pas laat, achteraf", zeg ik: dat is de keuze die ik eind februari heb gemaakt om aan de rijksrecherche te vragen alles uit te zoeken.
De heer Koekkoek:
Later was u niet meer laaiend?
De heer Straver:
Nee. Voor mij was het breekpunt toen het verhaal over de sigarettensmokkel kwam. Als dat ook juist zou zijn geweest, had ik op dat moment ongetwijfeld maatregelen genomen.
De voorzitter:
Het was u toch wel bekend dat de bewuste chauffeur bij de sigarettensmokkel dezelfde is als die welke optreedt in het Delta-traject?
De heer Straver:
Ja, maar hij werkte niet als informant in dat traject. Hij was informant van de FIOD in andere trajecten.
De voorzitter:
Hoe komt het, dat de heer Van Vondel op een bepaald moment met de papieren van die sigaretten aan komt zetten?
De heer Straver:
Dat komt doordat de heer De Jongh, die kennelijk door zijn bazen naar aanleiding van het artikel in Der Stern was gevraagd om verantwoording af te leggen van hoe het zat, een rapport opmaakte. Hij heeft aan de heer Van Vondel gevraagd of hij bij de heer M., de betrokken chauffeur, de douanepapieren van die drie zendingen wilde ophalen. Dat heeft de heer Van Vondel gedaan.
De voorzitter:
Achteraf?
De heer Straver:
Ja, achteraf.
De voorzitter:
Niet vanaf het moment zelf?
De heer Straver:
Hoe bedoelt u?
De voorzitter:
Het is toch zo, dat de douanemedewerker de papieren heeft behandeld die de chauffeur gebruikt heeft voor het smokkelen dan wel in een ander land terecht laten komen van die bepaalde sigarettenzendingen? Is het ook niet zo, dat de heer Van Vondel al langer met die chauffeur een betrekking had, al was het maar omdat de chauffeur ook een rol had bij het vervoer uit de haven van de partijen? Die verbinding lag er toch?
De heer Straver:
Ja, die verbinding lag er. De heer De Jongh was zwaar ziek thuis en heeft toen de heer Van Vondel verzocht om bij die chauffeur de papieren op te halen die betrekking hadden op de drie zendingen. Dat heeft hij gedaan.
De heer Rabbae:
Ik heb nog een vraag over het sigarettentraject. Begrijp ik het goed dat er een FIOD-rapport is, waarin uw versie wordt bevestigd dat het sigarettentraject volledig een FIOD-affaire is geweest?
De heer Straver:
De voorzitter heeft, dacht ik, de beschikking over dat rapport.
De voorzitter:
U zei net: u bent tegen een dood paard aan het schoppen. Dat is niet onze bedoeling. Wij vroegen u om de verantwoordelijkheden. Ik hoop dat u van ons wilt aannemen, dat wij niet tegen een dood paard aan het schoppen zijn, want dat heeft berhaupt geen zin.
De heer Straver:
Nee. Maar vier maal dezelfde kwestie weer vragen, terwijl ik al heb aangegeven hoe het zit...
De voorzitter:
Hoe komt uw korps weer uit deze situatie, dat u uw energie weer kunt besteden aan andere zaken?
De heer Straver:
Ik vrees dat wij nog een aantal maanden ellende te gaan hebben. Het rijksrecherche-onderzoek is nog niet afgerond. Pas als dat klaar is, hangt het definitieve keurmerk "goed" aan mensen in mijn korps. Maar het leidt op dit moment tot veel ontreddering in het korps; dat kan ik u wel zeggen.
De voorzitter:
Ziet u ook dat anderen in politie Nederland dat met welgevallen zien, of niet?
De heer Straver:
Als het gaat om de vraag hoe gaf je voor de IRT-affaire inhoud aan je verantwoordelijkheden voor dit werk, denk ik dat het gros van mijn collega's het gevoel heeft: dit had ons allemaal kunnen overkomen. Dat hebben ze ook wel uitgesproken.
De voorzitter:
Had ze dit allemaal kunnen overkomen?
De heer Straver:
In ieder geval de korpsen waar een redelijk actieve CID was, op welk terrein dan ook.
De voorzitter:
Is de methode die bij u is toegepast niet meer bijzonder dan die bij andere korpsen? Bij andere regio's en korpsen is op het op instigatie van uw CID uitgevoerd.
De heer Straver:
Dat klopt. Als het gaat om de vraag wat ik inhoudelijk van de ontwikkeling van het CID-werk weet, in hoeverre de korpsleiding daarbij betrokken is geweest en hoe ik mijn verantwoordelijkheden daarvoor heb gedragen, dan is er een heel scherpe cesuur tussen vr en n de IRT-affaire. En dat was niet alleen in Kennemerland zo.
De voorzitter:
Bent u slachtoffer van uw CID?
De heer Straver:
Neen. Ik ben geen slachtoffer van mijn CID. Ik sta nog steeds achter de methode. Over de discussie over het wel of niet houden van criminele winsten zal uw commissie zich ongetwijfeld uitspreken. Ik meen dat dit moet kunnen, hoewel andere oplossingen de voorkeur hebben.
De voorzitter:
U zegt dat criminele winsten eventueel mogen worden gehouden.
De heer Straver:
Ja, omdat het anders niet werkt. Aan de ene kant zijn er opbrengsten en aan de andere kant zijn er verliezen. Tevens lopen informanten risico's. Ik vind echter absoluut niet dat er stukjes in het gesloten CID-circuit gefinancierd mogen worden door de informant.
De heer Vos:
U hebt ook geen problemen met de regie van de informanten?
De heer Straver:
In welke zin?
De heer Vos:
De politie moet in staat zijn om regie te kunnen uitoefenen op de betrokkenen die in de trajecten een rol vervullen.
De heer Straver:
In het Delta-onderzoek was die regie er wel degelijk. Rondom de informant zaten nog andere informanten die zijn doen en laten in de gaten hielden en daarover aan de CID rapporteerden.
De voorzitter:
Dat weet u achteraf?
De heer Straver:
Natuurlijk.
De voorzitter:
Maar u weet ook zeker dat dit zo werkte?
De heer Straver:
Ja.
De voorzitter:
Is het niet de moeilijkheid dat u altijd van dezelfde bron afhankelijk bent?
De heer Straver:
Inderdaad, maar dat zal het rijksrecherche-onderzoek ophelderen. U vroeg of ik de regie houd. Als informanten criminele winsten mogen houden, zullen ze geen druk uitoefenen op de CID om toch partijen door te laten.
De voorzitter:
Dan is de verhouding toch niet zuiver meer? Als een informant druk kan uitoefenen op de politie, dan is de verhouding onzuiver.
De heer Straver:
Het gaat om de vraag wie de regie heeft.
De voorzitter:
De politie en de overheid moeten toch onafhankelijk blijven? Wij moeten toch niet onder druk gezet kunnen worden door informanten? Dat kan toch niet?
De heer Straver:
In de nasleep van het Delta-onderzoek is er druk van de informant ontstaan ten gevolge van een beslissing die dezelfde overheid genomen heeft. Ik doel op het abrupt stoppen van dit onderzoek.
De voorzitter:
Wij praten nu in algemene zin. In algemene zin kan een informant niet de machtspositie krijgen dat hij druk gaat uitoefenen.
De heer Straver:
Daar was geen sprake van, althans niet in het Delta-onderzoek.
De voorzitter:
Hoe weet u dat zo precies?
De heer Straver:
Van wat ik van de heren Lith en Langendoen heb gehoord.
De heer Koekkoek:
De heer Straver zei dat dit ieder korps met een actieve CID had kunnen overkomen. Wist u voor november 1993 dat u een zeer actieve CID had?
De heer Straver:
Mijn inhoudelijke bemoeienis met de CID was vooral gericht op de vraag over welk type criminaliteit informatie wordt verstrekt. Je zag in de jaren tachtig dat iedereen monomaan achter drugs aanrende. Kilo's en kerels: daar moest mee worden gescoord. Ik was bezig met de veiligheid in mijn stad en regio. Ik verlangde dat mijn CID veel meer informatie zou aanleveren op het gebied van geweldscriminaliteit, overvallen, inbraken en heling. Op dat terrein was men actief.
De voorzitter:
Ik stel voor dat wij zo langzamerhand het verhoor beindigen.
De heer Koekkoek:
Wist u dat uw CID voor het IRT werkte?
De heer Straver:
Dat wist ik zeker.
De voorzitter:
Mijnheer Straver, dank u wel. Sluiting 13.40 uur


Inhoudsopgave en zoeken