Wie
In de recherche-praktijk wordt van oudsher gebruik gemaakt van vormen van misdaadanalyse. Het verzamelen
van informatie door opsporing en de evaluatie van de gevonden gegevens zijn onlosmakelijk verbonden met
elkaar. Ook vroeger analyseerde de politie met het zakboek in de hand de verzamelde informatie
(getuigenverklaringen, plaats van het misdrijf, moordwapen etc). De technische vooruitgang (in het bijzonder
de informatisering) heeft de analyse-mogelijkheden vergroot; de behoefte aan die complexere
analyse-technieken was inmiddels ook toegenomen door het complexer worden van de samenleving en van de
(internationale) georganiseerde criminaliteit. Heden ten dage wordt zeer veel strafrechtelijk relevante
informatie opgeslagen in geautomatiseerde gegevensbestanden. Hergebruik, vergelijking, analyse en
veredeling behoren nu (eenvoudiger) tot de mogelijkheden, maar vereisen wel specialistische kennis.
De meeste korpsen beschikken over meerdere misdaadanalisten die zijn ondergebracht bij de CID of bij het
onderdeel waaronder ook de CID ressorteert. Ook zijn aan de kernteams misdaadanalisten toegevoegd. In het
totaal zijn er bij de regiokorpsen zo'n 181,4 formatieplaatsen voor misdaadanalisten. Dat betekent dat grofweg
elk regiokorps gemiddeld rond de 7 misdaadanalisten in dienst zou hebben.
Op nationaal niveau dient gewezen te worden op het bestaan van de Afdeling Misdaadanalyse bij de CRI.
Advisering over verdere ontwikkelingen van misdaadanalyse is opgedragen aan de Werkgroep misdaadanalyse
van de Recherche Advies Commissie. In deze werkgroep zijn de politie, het OM, het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC), het Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven en de CRI
vertegenwoordigd.
Welke bron
Om tot een analyse te komen moeten eerst gegevens worden verzameld. Daartoe worden open bronnen, persoonsregisters, politie-informatie en buitenlandse instanties geraadpleegd. Informatie uit open bron betekent hoofdzakelijk dat de informatie voor een ieder, al dan niet tegen betaling, vrij toegankelijk is. Van oudsher vormen kranten (advertenties), tijdschriften, (telefoon)boeken et cetera een belangrijke bron van informatie voor de politie. Maar ook geautomatiseerde gegevensbestanden, zoals Bulletin Board Systems, databanken, Internet en CD-ROM, kunnen worden gebruikt. Daarnaast staat het een ieder, van ondernemer tot politieman, vrij het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noot (met name gegevens over in Nederland gevestigde ondernemingen) of de registers van het kadaster (gegevens over onroerende goederen, schepen en luchtvaartuigen) te raadplegen.
Op tal van plaatsen in de private en (semi)publieke sector worden gegevens opgeslagen, die tot individuele natuurlijke personen zijn te herleiden en voor de politie interessante gegevens kunnen opleveren. Genoemd worden de volgende persoonsregistraties van het bedrijfsleven: registraties van verzekeringsmaatschappijen, banken, creditcard-maatschappijen, Bureau Kredietregistratie Tiel, de PTT, de NV Databank, Kamers van Koophandel en Fabrieken te Woerden (commercieel), alsmede de registers van internationale op de scheepvaart gerichte bedrijven als Dun & Bradstreet. Ook persoonsregistraties van de overheid, niet zijnde politieregisters, kunnen de moeite waard zijn: het Bevolkingsregister, het systeem Vennoot van het ministerie van Justitie alsmede de registraties van de bijzondere opsporings(- en controle) diensten zoals de AID, ECD, FIOD en Douanerecherche, alsmede de registraties van de geprivatiseerde opsporingsdiensten zoals bedrijfsverenigingen, BUMA/STEMRA, stichting Havenbeveiligingsdienst en registraties bij de reguliere politie die niet gehouden worden in het kader van de in art. 2 Politiewet omschreven taak zoals de vuurwapen-, horeca- en vreemdelingenregistraties. Wat de politie-informatie betreft wordt met name bij operationele misdaadanalyse gebruik gemaakt van tapgegevens, observatierapporten, dagjournaals, mondeling overgedragen bevindingen et cetera. Ook inbeslaggenomen materiaal wordt in dat kader bestudeerd. Bovendien kunnen de politieregisters worden geraadpleegd. Deze registers vallen onder het gesloten (verplichte) verstrekkingsregime van de Wet politieregisters (WPolR).
Zonder te zeer op hoofdstuk 8 Informatiehuishouding vooruit te lopen worden hier slechts vermeld het Opsporingssysteem (OPS), het Herkenningsdienstsysteem en Centrale verwijzingsindex (HKS/CVI) en het Nationaal Schengen informatiesysteem (NSIS), maar ook bijvoorbeeld het Landelijke overvallen registratie systeem (LORS). Bijzondere betekenis in dit verband hebben de CID-subjectenindex, het CID-subjecten-rechtspersonenregister, de grijze-veldregisters voor natuurlijke en rechtspersonen en het register van het Meldpunt ongebruikelijke transacties.
Omdat criminele organisaties (ook) internationaal opereren is het voor de politie van essentieel belang gegevens uit het buitenland te kunnen ontvangen. In overeenstemming met ter plaatse geldende privacyregels en gemaakte internationale afspraken ontvangt de politie allerlei informatie van buitenlandse en internationale instanties.
Nationale wetgeving kan vrije uitwisseling van bepaalde gegevens, niet alleen naar het buitenland maar ook intern, verbieden. Zo verhindert de nationale (privacy)wetgeving van Luxemburg zelfs dat nieuwe clinten getoetst worden aan interne bestanden van gesignaleerden die de bank in het verleden benadeeld hebben of de bank bij onoorbare praktijken hebben betrokken. Anderzijds worden ook voor onderzoeken die in het buitenland naar een bepaalde criminele organisatie worden gedaan, schema's gemaakt. Internationale politile samenwerking en informatie-uitwisseling is nog in ontwikkeling en informatiepunten als het Schengen informatie systeem, het Europees informatie systeem en de Europol drugeenheid staan nog in de kinderschoenen (zie verder hoofdstuk 10, Internationale opsporing van deze bijlage).
Welke gevallen
In het kader van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit wordt dikwijls gebruik gemaakt van bijna
alle beschreven vormen van operationele analyse. In het merendeel van de gevallen wordt begonnen met
informatie die door informanten is aangeleverd. De gegevens worden tijdens of direct na het verzamelen op
waarde geschat, zoals gebruikelijk bij CID-onderzoek. Naar aanleiding van de beoordeling op juistheid en
betrouwbaarheid vindt een evaluatie-codering per gegeven plaats (zie voor de coderingen Bijlage 6
Organisaties, hoofdstuk 3 Criminele inlichtingendiensten). Deze informatie wordt in een databank gedaan en
de analist verricht een of meer van de hiervoor beschreven vormen van operationele analyse. Als er een
tactisch vervolg op zo'n analyse komt, wordt in een aantal korpsen de analist ook betrokken bij het tactisch
onderzoek. Feitelijk lijken vooral dader(groep)analyses in de vorm van relatie-, familie- of
handelsactiviteitenschema's in de praktijk veelvuldig te worden gebruikt.
In het kader van dader(groep)analyse wordt veel gebruik gemaakt van relatieschema's: met lijnen en ikonen
gellustreerde overzichten waarop de betrekkingen van soms meer dan 25 personen in beeld worden gebracht.
Voor het opsporingsonderzoek biedt een dergelijk schema onmiddelijk inzicht in de onderlinge contacten en de
structuur van de criminele organisatie. Wordt door de verdachten veelvuldig een bepaalde naam gebruikt dan
kan men zich afvragen of deze persoon een belangrijke positie inneemt in een criminele organisatie en zou
het zwaartepunt van het opsporingsonderzoek wellicht meer bij deze persoon gelegd moeten gaan worden.
Ook de invulling van tijdlijnen - dit zijn diagrammen die het gedrag van verschillende betrokkenen bij een
bepaald misdrijf in tijd weergeven - kan inzichten opleveren in tegenstrijdigheden en onvolledigheid van
informatie, waaruit aanwijzingen voor verder onderzoek kunnen voortvloeien.
Historisch bezien is gestart met de operationele analyses. Vervolgens zijn diverse operationele analyses bij
elkaar gevoegd om te kijken welke trends, tendensen, statistische gegevens daaruit konden worden
gedestilleerd: dat werden de strategische analyses. Daarmee wordt dus bezien in hoeverre structuren kunnen
worden ontdekt die boven het operationele vlak liggen, hoe het netwerk in elkaar zit en dergelijke.
Van de strategische analyses zijn het meest bekend de sinds 1988 door de CRI gemaakte landelijke
inventarisaties van georganiseerde misdaad en bovenlokale groepscriminaliteit in Nederland. Bij de (R)CID-en
opgeslagen informatie omtrent betrokkenheid van (groepen) personen bij zware vormen van criminaliteit werd
getoetst aan verscheidene criteria waaraan een bepaalde groepering in die periode moest voldoen, wilde zij
als georganiseerde criminele groep kunnen worden aangemerkt. De uitkomsten van deze zogenaamde
criminaliteitsbeeldanalyses hebben evenwel - ook volgens de betrokken onderzoekers - slechts een relatieve
waarde, door de niet zekere betrouwbaarheid en de onvolledigheid van het CID-materiaal, waarop de
onderzoeken zijn gebaseerd.
Als de regionale CID-en slechts informatie aanleveren over drug-gerelateerde criminaliteit, is het voor de CRI onmogelijk om bendes wapensmokkelaars te identificeren. Het is in deze feitelijk uiteraard geen kwestie van zwart-wit onderscheidingen, maar er moet rekening mee worden gehouden dat de informatie die wordt aangeleverd - tegen de achtergrond van de beschikbaarheid van bronnen in de drugswereld - een bovengemiddelde aandacht voor drug- en druggerelateerde criminaliteit oplevert. Iets algemener gezegd: juist delicten en groepen waarop reeds wordt gerechercheerd leveren informatie aan. Bovendien is veel informatie afkomstig van criminele bronnen, waarbij de juistheid van de betrouwbaarheidsinschatting door de in de registratie invoerende politie-ambtenaar niet altijd zeker is.
Het overzicht zou echter wel medebepalend moeten zijn voor de centrale prioriteitenstelling (op voordracht van het CBO door de Vergadering van procureurs-generaal) van de door de kernteams aan te pakken zaken. De beperkingen van de criminaliteitsbeeldanalyses brengen echter mee, dat prioriteitenstelling nimmer uitsluitend op grond van deze analyses kan plaatsvinden, daar er immers door de wijze van materiaalverzameling bepaalde groepen of soorten delicten buiten beeld blijven.
Over Chinese groepen was tot voor kort niet veel bekend, hetgeen eraan bijgedragen heeft dat lange tijd aan deze criminaliteit geen prioriteit is gegeven. Inmiddels is - door de analisten van de CRI, daarin gevolgd door het CBO - daarvoor nadrukkelijke aandacht gevraagd.
Over de aanwezige maar tot op heden niet doorslaggevende feitelijke betekenis hiervan zij verwezen naar
bijlage 6 Organisaties hoofdstuk 6 Kernteams.
Wie
Het onderscheid tussen strategische misdaadanalyse en fenomeenonderzoek is in de praktijk niet helder. Het gebruik van misdaadanalisten bij fenomeenonderzoek en de keuze van fenomeenachtige onderwerpen voor misdaadanalyse bevestigen de stelling dat het bij misdaadanalyse en fenomeenonderzoek niet zozeer gaat om van elkaar te onderscheiden methoden van onderzoek maar eerder om elkaar aanvullende methoden (interdisciplinair onderzoek).
Aan de zes kernteams is in het bijzonder de taak opgedragen zich bezig te houden met fenomeenonderzoek. Toen de Vergadering van procureurs-generaal zich op 10 maart 1993 uitsprak voor de oprichting van de kernteams nam zij gelijktijdig het CBO advies over, inhoudende dat de kernteams naast opsporingsonderzoek ook belast zouden worden met het verkrijgen van meer en betere informatie over diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Het CBO bezigde hiervoor termen als fenomenen, sectoren en criminaliteits- of aandachtsvelden. Zonder enige toelichting van de beide politieministers wordt de taak fenomeenonderzoek vastgelegd in de oprichtingsconvenanten van de kernteams (1 juli 1993). Op die (wankele) basis werden verschillende fenomeen-onderwerpen het land ingestuurd en kwamen op de schouders terecht van de politieregio's en de kernteams.
In onderlinge samenspraak hebben politie en OM in 1993 aan de zes kernteams verschillende fenomenen
toebedeeld. Daarop zijn nadien aanvullingen gekomen.
Het kernteam Zuid dient zich bezig te houden met synthetische drugs; het kernteam Noord-Oost-Nederland met
Oost-Europa en Turkije; het kernteam Amsterdam met West-Europa (in het bijzonder Nederlandse netwerken)
en Joegoslavi; het kernteam Rotterdam met EG-fraude, milieu (incl. bedreigde uitheemse diersoorten) en het
kernteam Haaglanden met Zuid-Amerika en Itali. Inmiddels is besloten kernteam Zuid te belasten met het
Joegoslaven-fenomeen inclusief de mensenhandel; kernteam Noord-Oost-Nederland met het onderzoek naar
de voormalige Sovjet-Unie en kernteam Rotterdam (eventueel samen met kernteam Randstad Noord en
Midden) met het onderzoek naar Chinese netwerken; en kernteam Randstad Noord en Midden met Schiphol.
Sommigen hebben deze verdeling ter discussie gesteld: Zou het onderzoek naar Turken niet beter thuishoren
bij Rotterdam, omdat daar de meeste mensen uit die bevolkingsgroep zijn geconcentreerd, in plaats van in
Noord-Oost-Nederland? Anderen spraken in meer algemene zin hun scepsis uit.
Rotterdam heeft bijvoorbeeld een kernteam Milieu in het leven geroepen. Eveneens is een apart project gestart naar bedreigde uitheemse diersoorten. Daarnaast zou nog (mogelijk door een particulier bureau Mercs) gekomen moeten worden tot een evaluatie van enkele milieuonderzoeken, in het bijzonder de Tanker Cleaning Amsterdam/Tanker Cleaning Rotterdam (TCA/TCR)-zaak. Het kernteam Rotterdam zelf geeft de voorkeur aan operationele onderzoeken, (veelal) om aangewezen fenomenen heen en ziet meer heil in evaluatie (door anderen) achteraf.
Kernteam Haaglanden liet Bureau Informatiecordiantie, analyse en research (ICAR) een aanzet maken om te komen tot bestudering van de onderwerpen Colombia en Zuid-Amerika. Dit resulteerde in een sociaal-economische en geografische schets van het land. Omdat geruchten over Italianen op het eerste gezicht niet bevestigd konden worden - er bleek bijvoorbeeld CID-matig bedroevend weinig over te vinden te zijn - lijkt dit onderzoek ook verder geen doorgang meer te hebben gevonden. Binnen het kernteam Haaglanden lijkt ook verwarring te bestaan over de betekenis van een fenomeenonderzoek. Sommige menen dat de optelling van vele operationele onderzoeken naar bijvoorbeeld Zuid-Amerikaanse criminele groeperingen onder de noemer fenomeenonderzoek valt.
Terwijl kernteam Zuid toch alles wat met synthetische drugs te maken heeft binnen de deur probeert te krijgen, is niet met zekerheid te zeggen of het fenomeenonderzoek feitelijk al is opgepakt. Nog steeds is niet duidelijk of het fenomeen synthetische drugs regionaal, ressortelijk dan wel landelijk (door de Unit Synthetische drugs van de CRI) onderzocht dient te worden Noot. De kernteams Amsterdam en Randstad Noord en Midden verrichten in het geheel geen fenomeenonderzoek. Voordat aan de kernteams de taak tot het verrichten van fenomeenonderzoek werd opgedragen, werden al door de verschillende politieregio's op eigen initiatief fenomeenachtige onderzoeken verricht. Vaak kwamen deze tot stand als gevolg van signalen uit de praktijk, meestal uit lopend onderzoek, dat men te weinig kennis had om effectief een bepaalde groep te bestrijden. En ook nu nog wordt in de regio's, of daar nu een kernteam is gesitueerd of niet, fenomeenonderzoek verricht.
Zo wordt in de regio Midden- en West-Brabant onderzoek gedaan naar grensoverschrijdende afvalstromen en vrouwenhandel. Ook in Friesland is onderzoek verricht naar afvalstromen in die regio door een speciaal daartoe samengesteld (Vikking-)team. Tevens is in die regio onderzoek gedaan naar de mogelijkheid druggerelateerde criminaliteit in Friesland te beheersen, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van beleidsstukken, verkiezingsprogramma's, literatuur, interviews en politiedossiers. Hieruit vloeide een lange lijst van aanbevelingen voort, gericht aan zowel het bestuur als de opsporende en vervolgende instanties. Noot Zowel regiopolitie Haaglanden als regiopolitie Rotterdam-Rijnmond verrichten onderzoek (of laten dat verrichten) naar de horeca. Ook een aan horeca verwant (fenomeen)onderwerp als gokfaciliteiten wordt in Rotterdam, Amsterdam en Noord-Holland Noord, apart bestudeerd. Vanouds verricht de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, in het bijzonder het Bureau recherche informatie en het Bureau projectontwikkeling en advisering, fenomeen(-achtige) onderzoeken. In die situatie is geen wijziging gekomen door de oprichting van het kernteam.
Dergelijke fenomeenonderzoeken lijken echter uiteindelijk toch gericht te zijn op het vinden van mogelijke
verdachten en/of delicten in de regio. Omwille van de conceptuele helderheid is het verkieslijk om (in afwijking
van het huidige woordgebruik) in die laatste gevallen niet van fenomeenonderzoek te spreken, maar van
strategische misdaadanalyse; dan komen immers al potentile verdachten in beeld en zal bijvoorbeeld van
operationeel materiaal gebruik worden gemaakt.
Tot slot verdienen de bijzondere opsporingsdiensten de aandacht. In het bijzonder de FIOD kent een lange traditie van onderzoek dat sterk doet denken aan hetgeen nu als fenomeenonderzoek wordt aangeduid. Zo wordt met het oog op de handhaving van de belastingwetten al geruime tijd onderzoek gedaan naar fraudegevoeligheid van bepaalde branches. Dit soort onderzoeken wordt doelgroepbeschrijving of typologiebeschrijving genoemd. Na een doelgroepbeschrijving kan een diepte-studie plaatsvinden naar aanleiding van naar voren gekomen problemen. Voor de eerste beschrijving wordt gebruik gemaakt van informatie die al bij de dienst aanwezig is (waaronder allerlei bedrijfsgegevens), en overige van derden verkregen informatie.
In deze beschrijvingen kunnen naast belastingaspecten ook zaken naar voren komen die van belang kunnen
zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.
Dit zou met name tot uiting kunnen komen in de doorlichting van de doelgroepen als prostitues of
Chinees-Indische restaurants en branches als de horeca (verdeeld over verschillende deelonderzoeken als cafs
en bars, hotels etc), de bouw en het transportwezen. Een voorbeeld van een indicatie dat georganiseerde
criminaliteit mogelijk betrokken is, kan soms gevonden worden in de belastingaangifte: opgegeven betalingen
van smeergeld of steekpenningen dan wel beschermings- of afpersingsgeld. Deze informatie kan op haar beurt
(dus) ook van belang zijn voor de politie, en niet alleen in concrete opsporingsonderzoeken, maar ook ten
behoeve van fenomeenonderzoek.
Soms wordt met het oog op een fenomeenonderzoek door de politie dan ook samengewerkt met de FIOD, of in elk geval gebruik gemaakt van de bij de FIOD opgedane kennis. Dat was het geval in het Rotterdamse fenomeenonderzoek naar transport, waarbij de FIOD 80 onderzoeken heeft verzameld waarin transportondernemingen een rol speelden. Ook speelt de FIOD een zeer grote rol in een deel van het kernteam-fenomeen EG-fraude in Rotterdam, namelijk fraude met landbouwsubsidies.Welke bron Het moeilijk te maken onderscheid tussen misdaadanalyse en fenomeenonderzoek impliceert dat de bronnen van beide soorten informatie-inwinning grotendeels gelijk kunnen zijn. Wel is het uiteraard zo dat de bronnen die bij operationele analyses gehanteerd kunnen worden - zoals tapverslagen of de resultaten van een huiszoeking - bij fenomeenonderzoek per definitie een geringere betekenis hebben. Of dergelijke bronnen soms toch worden gebruikt - in het midden gelaten of zulks is toegestaan - is niet gebleken. In het bijzonder bij de algemene doorlichtingen lijkt open bronnen onderzoek van zeer groot belang. Voor een fenomeenonderwerp als Oost-Europa zal nagegaan worden welke misdaadmarkten er zijn, wat de globale omvang is van de economische handelingen tussen Oost-Europa en Nederland en of er infrastructuren bestaan met behulp waarvan de Oost-Europese criminelen hun positie in Nederland consolideren. Voor deze vorm van onderzoek meent men genoeg te hebben aan openbare bronnen, informatie van het openbaar bestuur en persoonsgegevens die vallen onder de bescherming van de Wet persoonsregistraties voor zover berhaupt al van persoonsgegevens sprake is. Noot
Met de resultaten van dit onderzoek kunnen een aantal opgekomen (concrete) vragen nader bestudeerd worden door middel van een diepte-studie of organisatiedoorlichting. Zoals gezegd kunnen dergelijke studies beter worden aangemerkt als strategische misdaadanalyse, daar potentile verdachten in beeld komen en van operationeel materiaal gebruik wordt gemaakt.
Stel dat bijvoorbeeld uit een fenomeenonderzoek blijkt dat een bepaalde bedrijfstak, bijvoorbeeld de horeca, ingangen biedt voor criminele activiteiten. In het kader van een diepte-studie zal men zich de volgende vragen kunnen stellen: Wie zijn de bestuurders of feitelijk leidinggevers van horeca-gelegenheden in een bepaalde stad? Vindt concentratievorming plaats? Wie zijn de toonaangevende personen en hebben zij criminele achtergronden? Welke overwegingen en bedoeling hebben deze personen met betrekking tot de horeca? Noot Voor branche-doorlichtingen van de horeca, maar ook in het algemeen, maakt men gebruik van (persoons)gegevens opgeslagen bij derden en wordt samengewerkt met belangenorganisaties van de branche, zoals het bedrijfsschap Horeca. Ook antecedentenonderzoek van (toonaangevende) ondernemers en gebruikmaking van CID gegevens maken deel uit van het doorlichtingsproces. Dezelfde onderzoeksmethode zal in Rotterdam gehanteerd worden bij de bestudering van de transportbranche.
Welke gevallen
Er bestaan geen duidelijke criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of een fenomeen de moeite van het
bestuderen waard is. Van de fenomeenonderzoeken die thans (maart 1995) in Nederland lopen lijkt de keuze
niet echt gefundeerd te zijn; de onderwerpen zijn min of meer met de natte vinger aangewezen, aldus de
regiopolitie Drenthe.
Dat blijkt in feite reeds hiervoor, als de onderwerpen onder ogen worden genomen waarnaar
fenomeenonderzoek is verricht. Daarbij valt op dat het voorkomt dat verschillende regionale politiekorpsen
dezelfde onderwerpen als keuze van fenomeenonderzoek noemen. Deze vaststelling mag overigens niet tot
overhaaste conclusies leiden: het ligt voor de hand dat fenomeenonderzoek naar maatschappelijke sectoren
zoals de horeca in verschillende regio's ook verschillende benaderingswijzen kunnen rechtvaardigen, zelfs
als niet onmiddellijk op concrete daders of dadergroepen worden gerechercheerd.
In de ene regio zal bijvoorbeeld vooral onderzocht worden in hoeverre de horeca slachtoffer is van afpersing; in
de andere regio op welke wijze de horeca witwasoperaties faciliteert.
Desalniettemin zijn er ook onderwerpen - met name als het gaat om geografische gebieden of criminele markten (zoals vrouwenhandel en bedreigde uitheemse diersoorten) - waarbij het bestaan van verscheidene fenomeenonderzoeken minder voor de hand ligt.
De doelen die men door middel van fenomeenonderzoek tracht te bereiken zijn divers. Zo wordt de kwetsbaarheid van een (deel) van de samenleving voor georganiseerde criminaliteit onderzocht en kan advisering plaatsvinden in verband met hiervoor op te werpen barrires. Ook kunnen de resultaten medebepalend zijn voor de prioritering van de door de politie aan te pakken zaken danwel een bruikbare bijdrage leveren voor een strafrechtelijk onderzoek.
Een - later als fenomeenonderzoek betiteld onderzoek - als het Gouden Kalf naar de wisselkantoren in Amsterdam, geeft een duidelijk zicht op allerlei doelen die gelijktijdig gediend kunnen worden. Doorlichting van de geldwisselbranche, op basis van informatie uit opsporingsonderzoeken (namelijk dat mensen met sporttassen vol geld de wisselkantoren binnengingen) in combinatie met het vermoeden dat er wel heel veel geld in die wisselkantoren omging gezien het aantal toeristen, leidde tot nieuwe inzichten in het proces van witwassen van op criminele wijze verkregen gelden (de fase van placement). Met behulp van de opgedane kennis (en informatie) is in het bijzonder (tactisch) doorgerechercheerd op vijf wisselkantoren. Nieuwe toezichthoudende regelgeving op deze branche (zoals de aanmeldings- en registratieverplichting en het toezicht van de Nederlandse Bank op de wisselkantoren ingevolge de Wet inzake de wisselkantoren) kwam mede tot stand op basis van argumenten ontleend aan dit fenomeenonderzoek. Noot De daadwerkelijke kwaliteit van de verrichte fenomeenonderzoeken en het effect daarvan is heel wisselend, maar over het algemeen gering. In sommige gevallen werd volstaan met het schetsen van een algemeen beeld (bijvoorbeeld een min of meer geografische beschrijving van een land als Colombia). Maar, zoals duidelijk wordt uit het voorbeeld van het Gouden Kalf onderzoek naar de grenswisselkantoren, kunnen ook successen worden geboekt. Er bestaat een voorkeur voor fenomeenonderzoeken waarvan vermoedt wordt dat zij uiteindelijk zullen leiden tot operationele strafrechtelijke onderzoeken.
Wie
Financieel rechercheren behoeft een dusdanig hoog niveau van financile kennis dat dit (vooralsnog) slechts door een zeer beperkt aantal rechercheurs kan worden gedaan. Tekenend hiervoor is dat het in 1994 mede als gevolg van een tekort aan geschikte kandidaten binnen het KLPD, niet haalbaar bleek te zijn vorm te geven aan financile misdaadanalyse. Financile misdaadanalyse is blijkens het Jaarplan 1995 van de Afdeling wetenschappelijke rechercheadvisering van de CRI nog sterk in ontwikkeling. Teneinde voldoende draagvlak voor financile misdaadanalyse te creren is eind 1994 een klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van de misdaadanalisten die bij regiokorpsen werkzaam zijn, de RAC-werkgroep misdaadanalyse, de Directie Politie van het ministerie van Justitie, de banken, de FIOD, de ECD, de Rechercheschool, een Bureau financile ondersteuning (BFO) en de CRI-afdelingen Forensic accountancy, FINPOL en Wetenschappelijke rechercheadvisering. Deze klankbordgroep zal zich onder meer bezighouden met standaardisatie van computerprogrammatuur die voor financile misdaadanalyse kan worden gebruikt. Noot
Daarbij komt dat bij de reguliere recherche de belangstelling voor financile gegevens beperkt is. In het veld van de regionale politie en de kernteams is een beperkt aantal rechercheurs met enkele collega's van de Bijzondere opsporingsdiensten als financieel rechercheur betrokken bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Financile recherche die geschiedt naar als verdacht aangemerkte ongebruikelijke transacties wordt verricht
door de Financile politiedesk (Finpol).
In de periode februari 1994 tot en met januari 1995 ontving het Meldpunt ongebruikelijke transacties 22.961
door financile instellingen aangemelde transacties. Aan de Finpol, die onder meer tot taak heeft om namens
de Landelijke (MOT) officier van justitie verdachte transacties in ontvangst te nemen ter bewerking en
doorgeleiding naar het relevante opsporingsveld, werden 2.638 transacties doorgemeld. Van de 1420
meldingen die in het CID-register konden worden opgenomen, bleken 867 verband te houden met een
lopend onderzoek. Meldingen waarvan vermoed werd dat zij verband hielden met een misdrijf (rond de 800)
werden opgesplitst onder de politieregio's, het buitenland danwel een internationaal onderzoek, de bijzondere
opsporingsdiensten en (samenwerkings-) projecten (met de CRI). Tenminste 29 nieuwe onderzoeken konden als
gevolg van de verdachte transacties worden gestart. Noot
Ter ondersteuning van de politie en de rechterlijke macht op het hoogste financieel-economische niveau is er
(ook) een Afdeling forensische accountancy (FA) bij de CRI.
De medewerkers van deze afdeling maken onder meer organisaties inzichtelijk door BV-/NV-constructies,
geldstromen en daarbij behorende criminele activiteiten in kaart te brengen. Zo zal de officier van justitie
bijvoorbeeld in een strafrechtelijk financieel onderzoek een beroep op de expertise van deze afdeling doen.
Wanneer er geen menskracht meer beschikbaar is - er werken 15 registeraccountants - kan een beroep worden
gedaan op externe accountants. Namens het Ministerie van Justitie heeft het Centraal advies- en
beheersbureau beslag (CABB) in overleg met de CRI raamovereenkomsten gesloten met KPMG Forensic
Accounting en Coopers & Lybrand. Alvorens tot opdrachtgeving aan de externe accountant over te kunnen
gaan dient onderzocht te worden of het accountantskantoor vrij is, in die zin dat zij geen eigen contacten
heeft met de onderzochte persoon of personen die tot zijn kring behoren.
Geheimhouding is contractueel bedongen en de CRI houdt toezicht op de verrichtingen. Deze externe accountant wordt uit de aard der zaak op de hoogte gebracht van allerhande persoonlijke (financile) gegevens, veelal afkomstig uit het lopende onderzoek. Een wettelijke basis voor deze doorbreking van het gesloten verstrekkingsregime van de WPolR is niet voorhanden. De toelaatbaarheid van een dergelijke inschakeling, met of zonder convenant tussen justitie en accountants, is omstreden.
Welke bron
Al in een vroeg stadium, in elk geval voor het gerechtelijk vooronderzoek of strafrechtelijk financieel onderzoek,
bestaat er behoefte aan inwinning van financile gegevens bij derden.
Deze vorm van informele informatieverstrekking is gezien de privacywetgeving (WPR) in beginsel vermoedelijk niet geoorloofd. De Registratiekamer spreekt als volgt over informatie-uitwisseling tussen politiekorpsen en particuliere recherchebureaus, banken en verzekeringsmaatschappijen:
Onvrede met de beperkingen die de huidige wetgeving oplegt, heeft geleid tot informele netwerken die het
gesloten verstrekkingenregime doorbreken. De privacy van de betrokkenen wordt hiermee geschonden. De
informatie wordt bovendien op oncontroleerbare wijze verstrekt en is vaak onvolledig en van slechte kwaliteit.
Voor de betrokkenen kan dit ingrijpende gevolgen hebben. Het is in ieder geval onwenselijk dat een
onduidelijk schemergebied ontstaat waarin informatie buiten de wettelijke kaders om wordt uitgewisseld. In een
nader onderzoek zal de Registratiekamer inventariseren op welke onderdelen de huidige wetgeving te restrictief
is en een legalisering van de huidige praktijk geboden is. Voorop staat dat de regelgeving helder de
bevoegdheden moet afbakenen en voor de betrokken justitiabelen inzichtelijk is. Voor het overige moet het
illegale informatieverkeer worden tegengegaan. De Registratiekamer zal hiertoe, in samenwerking met het
openbaar ministerie, de nodige activiteiten ontwikkelen. Noot
Ook in de Rotterdamse Ramola-zaak ging het volgen van geldstromen niet zozeer om ontneming als wel om koppeling van de drugs aan het geld en het in kaart brengen van de organisatie met haar safe-houses. De zaak startte op een MOT-melding en gaande het onderzoek zijn vooraankopen gedaan met genummerde bankbiljetten. Ook al wordt uit de strafzaak niet duidelijk of de bank gevraagd is het geld op enigerlei wijze te volgen, lijkt dit toch erg voor de hand liggend.
De al eerder genoemde concept-Richtlijn voor het openbaar ministerie inzake de medewerking van banken aan onderzoeken Noot zoekt een oplossing voor de situatie waarin het openbaar ministerie aan een bank vraagt bepaalde transacties te continueren. In zo een geval kan de bank voor een periode van maximaal zes maanden vrijwaring krijgen voor uit het continueringsverzoek voortvloeiende (mogelijke) criminele activiteiten. Voorafgaande toetsing door de CTC is dan noodzakelijk.
Mede met het oog op omvangrijke en complexe onderzoeken naar georganiseerde crimininaliteit waarvoor specialistische kennis en expertise op het gebied van financile recherchemethodieken noodzakelijk is, zal in de toekomst het landelijk rechercheteam (LRT) ingezet kunnen worden (zie bijlage 6 Organisaties, hoofdstuk 6 Kernteams). Met name het direct optreden naar aanleiding van MOT-meldingen (na bestudering door Finpol), iets waar de BFO's blijkbaar niet in voldoende mate aan toekwamen/komen, en het onderzoeken van signalen van EG-fraude (dus de bijzondere financile gerichtheid) zou het onderscheidend criterium met de andere kernteams kunnen vormen.
Qua samenstelling wordt er gestreefd naar het aantrekken van personen uit verschillende disciplines: FIOD Noot, ECD, accountants, juristen, economen en zo meer in combinatie met hen die veel ervaring hebben op het gebied van het traditionele recherchewerk. Het LRT zal over een nauw aan de bestaande structuren gekoppelde CID-ondersteuning beschikken.
Het LRT zal over een eigen inlichtingengroep komen te beschikken, die voor een groot deel zijn informatie aan
open bronnen zal ontlenen.
Welk geval
Het financieel rechercheren kan beginnen als bijvoorbeeld blijkt dat een CID-subject er een levenswandel op na houdt die niet in overeenstemming is met zijn legaal verkregen vermogen. Ook is het mogelijk dat de aanvang ligt bij de analyse van de gegevens van het MOT-meldpunt. De meldingen worden 's nachts automatisch gekoppeld met onder andere de CID-subjectenindex.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken