Eind oktober 1994 ontstond in de effectenwereld grote beroering toen uitlekte dat een werkgroep van politie- en justitieambtenaren een onderzoek hadden gedaan naar mogelijke infiltratie door criminele organisaties in de effectenhandel. De landelijk MOT-officier lichtte de werkzaamheden van deze zogeheten Fieccom-groep (fiscaaleconomische combinatie) vervolgens toe. De Fieccom zou hoofdzakelijk openbare bronnen (emissieprospectussen, jaarverslagen, kranten) hebben geraadpleegd alsmede enkele processen-verbaal en de politieregisters voor de strafrechtelijke antecedenten. De speurtocht naar mogelijke criminaliteit in het effectenwezen zou uiteindelijk hebben geresulteerd in drie concrete verdenkingen van witwaspraktijken in de effectenwereld.
Daags na deze toelichting reageert de Nederlandse Vereniging van Banken bijzonder verontwaardigd over deze verdachtmakingen tegen de financile wereld, die de gehele financile sector in diskrediet zou hebben gebracht (NRC, 28 oktober 1994). Fieccom is opgericht omdat een aantal gespecialiseerde opsporingsambtenaren van mening was dat de financile criminele activiteiten zich op een hoger niveau afspelen dan waarop de opsporing van criminele organisaties doorgaans is gericht. Dit werd ingegeven, aldus de projectleider van Fieccom, door allerlei schandalen in de financile wereld, zoals de val van BCCI en Femis en de ineenstorting van beursgenoteerde ondernemingen als Text Lite, Newtron, VHS, HCS en Ravast (Janse en Van Hoek, 1995, p. 184). De te onderzoeken werkhypothese van het Fieccomproject was, anders gezegd, of illegaal verkregen opbrengsten van criminele organisaties (drugshandel) via malversaties in (onder meer) de effectenbranche hun weg vonden naar de haute finance. Kernachtig uitgedrukt: in hoeverre wordt misdaadgeld via de effectenhandel witgewassen? Voorzover ons bekend heeft het Fieccomproject nog niet tot concrete opsporingsresultaten geleid. Wij zullen ons bij de beantwoording van deze belangrijke vraag dan ook moeten baseren op beperkt, maar saillant materiaal en impressies opgedaan tijdens gesprekken met deskundigen.
De effectenhandel lijkt op het eerste gezicht een ideale wasserette te zijn (Hoogenboom, 1995, p. 39). De handel biedt een aantal, hieronder nog te bespreken, mogelijkheden om beleggingswinsten te creren en daarmee een legale herkomst te geven aan misdaadgeld. Bovendien brengen de aard en cultuur van het effectenbedrijf een aantal voor de witwasser belangrijke voordelen met zich mee: discretie (d.i. ondoorzichtige eigendomsverhoudingen) staat hoog in het vaandel, het is gebruikelijk om met grote geldbedragen te handelen, effecten zijn gemakkelijk verplaats- en verhandelbare waardepapieren (zie: Janse, 1994, p. 17). Aan de andere kant is als gevolg van een aantal wetswijzigingen het toezicht op de beurs verbeterd, als gevolg waarvan volgens enkele deskundigen de effectenhandel voor witwassers aan aantrekkingskracht heeft ingeboet (Bakker, 1994). Effectenhandel, waaronder het in bewaring nemen van effecten en het verzilveren van coupons, valt onder de definitie van financile dienstverlening van de wet MOT. Dit betekent dat effectenhandelaren verplicht zijn om ongebruikelijke transacties te melden. Blijkens het jaarverslag over 1994 van het Meldpunt zijn in 1994 slechts 7 ongebruikelijke transacties door de effectenhandel gemeld. Ingevolge de WIF zijn ook de effectenbemiddelaars verplicht de identiteit van een clint vast te stellen voordat bepaalde financile diensten worden verricht.
Over de relatie tussen de georganiseerde misdaad en de effectenhandel is mede door het uitblijven van opsporingsonderzoek nog veel ongewis. Dit geldt vooral voor de mate waarin dergelijke verbindingen voorkomen. Wel is meer duidelijk over de vormen die deze verbindingen kunnen aannemen.
Wij hebben twee casussen uitgezocht die betrekkelijk veel inzicht bieden in de mogelijkheden die de effectenhandel biedt om misdaadgeld wit te wassen. In beide gevallen wordt er vermoedelijk drugsgeld witwassen, waardoor er als het ware een link wordt gelegd tussen de wereld van de criminele grondfeiten en de haute finance.
In een recente toespraak op een conferentie over crimineel geld stelde Arlacchi dat de Zuiditaliaanse mafiabazen op geen enkele wijze vertrouwd zijn met financile operaties. Zij laten het graag aan anderen (speculanten en avonturiers) over om hun kapitaal te laten renderen, waarbij een hoog rendement tegen lage risico's bereikt moet worden. Als gevolg van de beide onverenigbare eisen zijn de financile hulpverleners geneigd om grote risico's te nemen. Niet alleen zijn dan de resultaten vaak rampzalig, ook de sancties van de mafiabazen zijn verontrustender dan die van een gemiddelde klant wanneer zij hun misdaadgeld in rook zien opgaan (Arlacchi, 1995, p. 55). De gang van zaken in de nu volgende casus vertoont enkele treffende overeenkomsten met het door Arlacchi, geschetste scenario. Centraal in de casus staat een klein commissionairshuis met een driehoofdige directie, waarvan de heer A onmiskenbaar de spil vormt. Het huis is een van oorsprong bonafide onderneming, die door enkele miskleunen ernstig in de financile problemen komt en uiteindelijk failliet gaat. Zo werd zwaar verlies geleden, omdat A ten onrechte vertrouwen stelde in de voorkennis omtrent een beursfonds. Ook liep de speculatie met baisse-transacties volkomen verkeerd af. A en de zijnen speculeerden op voortgezette daling in aandelenkoersen terwijl de koersen gestaag stegen.
Om een naderend faillissement af te wenden, heeft de directie obligaties van een klant in onderpand gegeven aan een bank die een aanzienlijke vordering had op het commissionairshuis. De klant heeft de obligaties nooit meer teruggezien en leed hierdoor een schade van bijna een half miljoen dollar. Op deze kwestie heeft het strafrechtelijk onderzoek zich toegespitst. In het kader van dit hoofdstuk is een ander aspect van belang, de wijze waarop het huis op een goed moment naar alle waarschijnlijkheid behulpzaam was bij het witwassen van misdaadgeld.
Het huis heeft twee aan drughandel geparenteerde personen als klanten gehad, van wie n, de heer B, het huis regelmatig bezocht en ook contant geld meebracht. De spil van de directie A had als enige contact met deze speciale klanten. Voor B was van belang dat hij winst zou maken op beleggingen; deze winst zou dan belastingvrij en legitiem gebruikt kunnen worden. De beleggingsgelden werden tegenover de fiscus verantwoord als buitenlandse leningen. Het is overigens niet duidelijk geworden hoe veel geld B aanleverde en hoe veel winst hij heeft gemaakt. B was voor directeur A aantrekkelijk omdat A bij hem een hoge commissie in rekening kon brengen; het onaantrekkelijke van B was dat hij winst bedong.
Voor een goed begrip is het volgende van belang. Een commissionair in effecten handelt op eigen naam, ook indien hij handelt voor rekening van een ander. Nadat hij aan de beurshandelaren op zijn naam de opdrachten heeft gegeven, rekent de commissionair deze vervolgens toe aan zijn klanten. Meestal geeft de klant specifieke opdrachten aan de commissionair, maar ook is het mogelijk dat de commissionair op basis van een vrije-handrekening ten behoeve van de klant handelt. In dit geval weet zelfs de klant niet welke opdrachten door de commissionair namens hem zijn gegeven.
Tevens is het voor een goed begrip van de zaak van belang te weten dat het huis een
zogeheten NEKI was, dat wil zeggen een effecteninstelling, die geen
effectenkredietinstelling is. Deze NEKI's mogen geen rekeningen openen, girale tegoeden
aanhouden of kredieten verlenen. De Kas-associatie (KasAss) is een bancaire instelling die
opgericht is om financile diensten te verlenen aan de klanten van de NEKI's. Concreet: B
overhandigde geld aan A, waarmee A twee dingen kon doen: een deel in eigen zak steken en
het andere deel op de rekening van zijn clint bij de KasAss plaatsen. De KasAss heeft nimmer
vraagtekens geplaatst achter de stortingen van A op de rekening van B. Deze rekening was voor
A overigens een vrije-handrekening.
A gaf B waarom hij vroeg: winst op beleggingen in effecten. Als commissionair kon A ook nadat zijn opdrachten tot aan- en verkoop van effecten waren uitgevoerd, bepalen namens wie hij had gehandeld. Dit bood hem de mogelijkheid om naar B vooral de winstgevende transacties door te geleiden. B verkreeg hierdoor een positief saldo op zijn rekening en kon deze witte winst uit beleggingen vervolgens vrij besteden. De witwascarrousel zou mooi rond geweest zijn als de verliezen zouden worden afgeboekt op een geheime rekening, die voortdurend met misdaadgeld zou worden aangezuiverd. Deze constructie zou dan een kopie geweest van het voorbeeld dat in 11.2.2 is beschreven.
In het onderhavige geval werden de verliezen evenwel afgeboekt op de KasAss-rekening van een op Jersey gevestigde beleggingsfirma. Hoewel A elke betrokkenheid bij deze firma ontkent, is vastgesteld dat hij oprichter van deze firma is en deze oorspronkelijk gebruikte als een voor de Nederlandse fiscus onaantastbare beleggingsrekening voor hemzelf en enkele zeer vermogende landgenoten.
De verliezen en daarmee de schuld van de firma bij het commissionairshuis, liepen uiteindelijk op tot bijna zeven miljoen gulden. In het zicht van het faillissement van het huis zijn door A nimmer pogingen in het werk gesteld om deze vordering te verzilveren. Het kwam er derhalve feitelijk op neer dat de verliezen ten laste van het commissionairshuis kwamen. Al met al een merkwaardige witwasconstructie, waarmee alleen B goed uit de voeten kon. Wel de lusten, niet de lasten.
Het liep uiteindelijk ook voor B slecht af. De zaken in het huis verliepen zo slecht dat er zelfs voor B geen beleggingswinsten meer behaald konden worden. B wilde geen zaken meer met A doen, maar A ging desondanks gewoon door met de aankoop van effecten op de KasAss-rekening van B. Ook deze beleggingen verliepen desastreus, waardoor B een verlies van bijna twee miljoen gulden leed. Vervolgens volgen de gebeurtenissen elkaar razendsnel op: B signaleert het verlies, bedreigt A ernstig en laat hem een schuldverklaring ondertekenen; het huis stevent inmiddels onafwendbaar af op een faillissement; B wordt enkele weken later vermoord aangetroffen in een afgebrande auto.
Volgens de betrokken rechercheurs van de Amsterdamse politie zou B namens een Colombiaanse cocanebende geld in Nederland hebben witgewassen. Het verlies van bijna twee miljoen gulden zou hem vermoedelijk zeer kwalijk zijn genomen. Bovendien zou de Colombiaanse bende bevreesd zijn geweest dat als gevolg van het geruchtmakende faillissement de rol van B, en hierdoor ook de betrokkenheid van de bende, aan het licht zou komen. Het zijn vermoedens die nauwelijks door harde feiten worden gestaafd, zo erkent ook de Amsterdamse recherche. Hoe het ook zij: Arlacchi heeft vermoedelijk gelijk gekregen.
Midden jaren tachtig wordt een nieuw fonds gentroduceerd op de Amsterdamse effectenbeurs. Na een vliegende start op de beurs, gaat het snel bergafwaarts met de onderneming. Er volgt reeds na enkele jaren een faillissement, waarbij een schuld van enige tientallen miljoenen guldens wordt achtergelaten. Gedupeerde beleggers hebben de Ondernemingskamer bewogen tot het doen van onderzoek naar de achtergronden van het faillissement.
Op verzoek van de Ondernemingskamer is door een accountant onderzoek verricht naar deze achtergronden. Hoewel de voormalige commissarissen van de onderneming de juistheid van het rapport op een aantal onderdelen bekritiseerd hebben, zullen wij ons toch baseren op de bevindingen van deze externe deskundige. Daarnaast is gebruik gemaakt van enkele rapportages en losse gegevens die bij de politie bekend waren en van de berichtgeving in de pers.
Bij de bespreking van deze zaak past een belangrijk voorbehoud, dat wij overigens ook al eerder op andere plaatsen in de deelrapporten over andere kwesties maakten. Het zij nogmaals gezegd: wij kunnen hier geen harde feiten presenteren, alleen plausibele interpretaties van de feiten. Een voorbeeld hiervan betreft het startkapitaal van de onderneming. Gesuggereerd wordt dat de bekende drughandelaar Bruinsma miljoenen guldens als startkapitaal heeft geleverd. Maar duidelijke aanwijzingen die deze suggesties kunnen schragen, zijn er niet. Over de beursgang en al wat daar verder op volgt, kan veel worden geschreven. Wij richten ons in dit kader op de beschrijving van de bestaande vermoedens dat het beursfonds mede is gebruikt om misdaadgeld wit te wassen.
Veelbelovende onderneming of opgepoetst beursfonds? Anders geformuleerd: gesteld dat Bruinsma kapitaal in de onderneming heeft gestoken, was dit dan bedoeld als een serieuze investering in een bonafide bedrijf of als opmaat voor illegale handelingen met het bonafide ogende bedrijf? Een feit is dat er bij de beursgang geen nieuwe aandelen uitgegeven worden, maar de oude aandelen die in het bezit zijn van enkele oprichters worden verkocht. Hiermee komt de agio Noot derhalve niet ten goede aan de onderneming maar aan de oprichters. Noot Opgepoetst? De bij de emissie uitgebrachte prospectus voorspelt een ongebreidelde groei en winst, wat reeds in 1986 wordt gelogenstraft als de winst aanzienlijk lager uitvalt dan verwacht en er verlies van enkele miljoenen guldens wordt geleden. In de daaropvolgende jaren nemen de verliezen in omvang toe tot aan het faillissement. Het staat vast dat de balans wordt opgepoetst om de verliezen deels nog te maskeren. Er wordt bijvoorbeeld een grote order in de jaarrekening verwerkt, zonder dat op dat moment met enige zekerheid vaststaat dat die order ook daadwerkelijk door zal gaan. Dit is ook nooit gebeurd. De leiding van de onderneming weet het eigen vermogen op peil te houden door op grote schaal personeelsopties uit te geven. Op de uitgifte van deze personeelsopties gaan wij dieper in.
Wat zijn personeelsopties? Deze opties - toegekend aan personeel of bestuurders van een onderneming - geven het recht om aandelen tegen een van tevoren vastgestelde prijs te kopen. Indien deze prijs lager ligt dan de beurskoers of wanneer de aandelen later in prijs stijgen, kan men door het uitoefenen van het optierecht de verkregen aandelen direct met winst verkopen. In deze winst zit het beloningsaspect van personeelsopties. Het bedrijf kon personeelsopties verlenen nadat de Raad van Commissarissen aantallen en uitoefenprijzen Noot had vastgesteld. Bij uitgifte van nieuwe aandelen is het gebruikelijk dat oude aandeelhouders een voorkeursrecht krijgen, omdat aan een nieuwe uitgifte nadelen verbonden zijn; onder andere gaat er een prijsdrukkend effect van uit. Bij personeelsopties geldt dit voorkeursrecht echter niet. Van de mogelijkheid om personeelsopties uit te brengen heeft de bedrijfsleiding op zeer grote schaal gebruik gemaakt. Van alle nieuwe aandelen die na de beursgang zijn uitgebracht (per saldo een verdubbeling ten opzichte van de aandelen bij de beursgang), is 80% in het kader van de personeelsopties uitgebracht. De overige aandelen zijn bij een onderhandse emissie uitgebracht. Noot
Vast is komen te staan dat de aandelen beneden de door de Raad van Commissarissen geautoriseerde koers werden verkocht, waardoor het bedrijf ruim vier miljoen gulden misliep. Indien de aandelen tegen de op het moment van optieverlening geldende beurskoersen gewoon op de beurs zouden zijn verkocht, zou het bedrijf ongeveer zes miljoen gulden meer hebben kunnen incasseren.
Het is ook vast komen te staan dat de overgrote meerderheid van de personeelsopties niet door bestuurders of door het personeel zijn uitgeoefend. De bestuurders verkochten hun opties namelijk door aan enkele derden, waaronder een beleggingsmaatschappij die voor ettelijke miljoenen guldens profijt trok uit de opties.
Waarom werden door de leiding van de onderneming personeelsopties aan derden verstrekt? Hier komen wij op een punt waarop de feiten geen feiten meer zijn en uiteenlopende interpretaties en gissingen de ronde doen. Een naar onze mening plausibele interpretatie is dat de personeelsopties zijn misbruikt om geld wit te wassen. De constructie zou er in hoofdlijnen als volgt hebben uitgezien. Het bestuur van de onderneming verkoopt in de vorm van personeelsopties officieel onder de prijs (beurskoers) aan de derde. Deze derde zuivert het verschil tussen aankoopprijs en beurskoers aan, door onder de tafel door te betalen aan de leiding van de onderneming. In schema (de bedragen zijn fictief):
Deelonderzoek, Fraude en witwassen             81
Het nettoresultaat: De bestuurders van het bedrijf incasseren persoonlijk de winst van de opties,
zij het dat deze winst zwart is, dus vooralsnog beperkt besteedbaar. De derde maakt niet
feitelijk, maar wel gefingeerd winst. Deze winst (in casu ettelijke miljoenen guldens) geeft een
legale herkomst aan misdaadgeld.
Deze interpretatie is om twee redenen plausibel. In de eerste plaats maakt het begrijpelijk waarom de leiding van het bedrijf tegen het bedrijfsbelang in personeelsopties aan derden verstrekte. Waarom zou een bestuurder anders derden hebben laten profiteren van personeelsopties? In de tweede plaats blijken de actoren in het spel onderdeel van een zelfde relatienetwerk te zijn: zij hebben uit andere hoofde contact met elkaar. De beleggingsmaatschappij zou later worden genoemd bij een groot strafrechtelijk onderzoek. Hoe hachelijk het wellicht ook is hieraan al te veel conclusies te verbinden, het netwerk schiep in elk geval de gelegenheid om wit te wassen.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken