3.3. Symbiose met de marktomgeving

De meeste vormen van fraude die in het onderhavige onderzoek zijn bestudeerd, dragen een symbiotisch element in zich. Dit vindt meestal zijn oorsprong in het feit dat door toedoen van fraudeurs de wig tussen de kost- en de marktprijs zodanig wordt benvloed dat ook voor de reguliere handel aanzienlijk marktvoordeel kan ontstaan. Noot Het frauduleus handelen leidt natuurlijk tegelijkertijd voor het deel van de handel dat zich hiervoor niet ontvankelijk opstelt tot oneerlijke concurrentie en ontwrichting van de markt.

Van bovenstaande mechanismen hebben zich in dit onderzoek vooral gevallen in de sfeer van BTW-fraude en EU-fraude aangediend. Voor een beter begrip van deze fenomenen wordt in de volgende twee subparagrafen nader aandacht besteed aan de sociaal-juridische context waarin deze fraudes zich voltrekken. Vervolgens zal worden ingegaan op een andere verschijningsvorm van symbiotische fraude, namelijk die waarin gemanipuleerd wordt met de kwaliteit van een produkt/dienst. Uiteraard worden al deze beschouwingen weer gelardeerd met een aantal praktijkvoorbeelden.

3.3.1. BTW-fraude

Grondbeginselen van het BTW-systeem

Het uitgangspunt inzake de heffing van omzetbelasting is vrij eenvoudig: wanneer bedrijf A goederen koopt, wordt hem door de leverancier omzetbelasting in rekening gebracht. Noot De leverancier draagt de omzetbelasting af aan de belastingdienst en de koper kan dit bedrag bij de belastingdienst terugvragen. Wanneer bedrijf A de goederen weer doorverkoopt, brengt hij op zijn beurt de omzetbelasting in rekening van zijn afnemer en draagt dat af aan de belastingdienst. De facto draait de laatste schakel in de handelsketen, veelal de consument, op voor de betaling van de omzetbelasting.

De omzetbelasting is een verbruiks- of bestedingsbelasting. Met betrekking tot activiteiten van publieke en private lichamen dient de heffing plaats te vinden in het land waar het geleverde produkt / de geleverde dienst uiteindelijk door de consument wordt verbruikt. Als gevolg van dit uitgangspunt hoeft over uitgevoerde goederen geen omzetbelasting betaald te worden (in belasting-technische termen spreekt men in dit verband van het 0%-tarief). Over de import van goederen is daarentegen wel omzetbelasting verschuldigd in het land van invoer. Het beginsel dat de omzetbelasting in het land van bestemming geheven wordt, wordt aangeduid als het bestemmingslandbeginsel. Alle EU-landen kennen een vergelijkbare BTW-regelgeving.

BTW-fraude kan plaatsvinden op verschillende niveaus. Er kan sprake zijn van een zuiver binnenlandse aangelegenheid, in de zin dat bepaalde omzet verzwegen wordt aan de belastingdienst. Het tweede niveau betreft grensoverschrijdende fraude binnen de EU. Het derde niveau ten slotte heeft betrekking op frauduleuze transacties tussen lidstaten van de EU en derde landen. Zoals hieronder zal worden aangetoond, is het niveau waarop de fraude zich beweegt, in sterke mate bepalend voor de gekozen modus operandi van de fraudeurs. Voor 1993 was omzetbelasting verschuldigd over de invoer van goederen. Bij het passeren van de grens diende een douanedocument Noot afgestempeld te worden en de douane kon controleren of de inhoud van dat document overeenkwam met de lading. In beginsel diende de afdracht plaats te vinden bij de invoer. In bepaalde omstandigheden kon de afdracht verplaatst worden naar een later tijdstip. Deze uitzonderingsbepalingen (ook wel aangeduid als verleggingsregeling) waren in de wetgeving opgenomen om de im- en export soepeler te laten verlopen. In Nederland kreeg de ondernemer die regelmatig goederen invoerde en over een deugdelijke administratie beschikte, een codenummer voor de omzetbelasting. Daarmee kon die ondernemer goederen invoeren zonder aan de grens omzetbelasting te betalen. De afdracht werd verlegd naar een later tijdstip en was gekoppeld aan de aangifte omzetbelasting. Voor transacties tussen de Benelux-landen werd de fictie aangenomen dat elke ondernemer over zo'n codenummer beschikte.

Ter illustratie van de wijze waarop van de bovenstaande regeling voor 1993 in intracommunautiar verband misbruik werd gemaakt, dient de volgende gevalsbeschrijving. CASUS 7

De hoofdverdachte in deze zaak is voor verschillende fraudeurs een aantrekkelijk partner in crime gebleken, omdat hij beschikte over contacten met douane-beambten en over douanestempels. Andere verdachten leverden de vereiste T2-documenten aan. BTW-fraudeurs maakten graag van de diensten van de hoofdverdachte en zijn kompanen gebruik. De hoofdverdachte heeft faciliterend opgetreden in minimaal acht verschillende fraudezaken. Deze speelden zich af in de olie-, video-, alcohol- en vleesbranche.

De essentie van de modus operandi in de onderhavige fraudezaak was dat de T2-documenten niet werden aangeboden aan de douane op de plaats van bestemming van de goederen, maar exemplaar van deze T2-documenten) werd aangeboden aan de titularis. Aangezien dit strookje - althans vermoedelijk - werden vernietigd. Alleen een strookje (onderdeel van het vijfde was voorzien van een douanestempel, werd de illusie gewekt als zou het desbetreffende T-document aldaar bij de douane zijn aangeboden. Als gevolg van capaciteitsproblemen bij de verzamelpunten voor T-formulieren in de lidstaten kon pas na een maand of acht met zekerheid worden vastgesteld dat de betreffende formulieren niet waren aangezuiverd. Door deze wijze van frauderen werden goederen in het vrije verkeer van Belgi gebracht zonder dat de terzake daarvan verschuldigde rechten waren betaald.

Wat het symbiotische element van deze fraude betreft, beperken we ons op deze plaats tot de oliebranche. Daarbij zij in het bijzonder gewezen op een in Belgi woonachtige hoofdverdachte, die, wat de oliefraude aangaat, als een van de leiders achter de schermen kan wordenaangemerkt. De betreffende persoon heeft een groot aantal tankstations in de Benelux opgekocht en zodoende een uitstekend distributienetwerk opgebouwd voor de als gevolg van de heffingen- en BTW-fraude aanzienlijk in prijs gereduceerde olie.

De olie verdwijnt niet alleen naar de witte pompen uit voornoemd distributienetwerk, alwaar de consument voor gereduceerde prijzen kan tanken, maar ook naar stations die de merknaam van gerenommeerde oliemaatschappijen voeren. Het is namelijk niet ongebruikelijk dat de pachters van deze pompstations in het contract de voorwaarde laten opnemen dat zij een bepaald percentage van het te leveren produkt - veelal 10% 15% - van andere leveranciers mogen betrekken. De consument merkt daar veelal niets van, want de pomphouders zijn over het algemeen gebonden aan de prijzen die door de grote oliemaatschappijen worden vastgesteld. De winst verdwijnt derhalve direct in de zakken van de desbetreffende pomphouders.

De gevolgen van het wegvallen van de Europese binnengrenzen

Per 1 januari 1993 zijn de invoerformaliteiten bij de binnengrenzen van de EU vervallen. In het verlengde van deze ontwikkeling heeft de Europese Commissie een heffingssysteem voorgesteld dat uitgaat van het zogenaamde oorsprongslandbeginsel. De BTW zou in de optiek van de commissie geheven moeten worden in het land waar de prestatie geleverd wordt. Het 0%-tarief kan dan verdwijnen en er zou voor een ondernemer in de sfeer van de omzetbelasting geen verschil meer bestaan tussen een prestatie verricht aan een binnenlandse afnemer en een prestatie aan een afnemer elders binnen de EU.

De voorgestelde herziening van het heffingssysteem is nog steeds onderwerp van verhitte politieke discussie. Het nieuwe systeem zou namelijk een aanzienlijke toename van de BTW-inkomsten betekenen voor de exporterende landen binnen de EU en een navenante afname van de BTW-inkomsten voor de importerende lidstaten. Om een dergelijke scheefgroei te voorkomen wordt nagedacht over een compensatieregeling c.q. verrekeningssysteem. In afwachting van een definitieve Europese BTW-regeling is voor de periode 1-1-1993 tot 1-1-1997 een overgangsregeling aangenomen en toegevoegd aan de zesde BTW-Richtlijn (art. 28 lid 7). In deze regeling staat het begrip intra-communautaire transacties (ICT's) centraal. Bedoeld worden transacties tussen een leverancier uit een lidstaat en een verkrijger uit een andere lidstaat. Een intra-communautaire transactie bestaat uit een intra-communautaire levering (ICL) en een intra-communautaire verwerving (ICV). De overgangsregeling is inmiddels in de wetgeving van de afzonderlijke EU-landen verwerkt. Voor particulieren geldt al wel het oorsprongslandbeginsel. Voor de goederen die zij kopen, wordt omzetbelasting geheven in het land van aankoop, uitgezonderd nieuwe vervoersmiddelen en accijnsgoederen. Voor ondernemers blijft voorlopig het bestemmingslandbeginsel van kracht: zij zijn omzetbelasting verschuldigd over ICV's, terwijl nog steeds een 0%-tarief rust op ICL's.

Op grond van bovengenoemde overgangsregeling dienen ondernemers per kwartaal aan de belastingdienst een overzicht te verstrekken van hun leveringen aan en verwervingen van ondernemers in andere lidstaten. Elk lidstaat dient een centrale eenheid ICT te hebben, waar de overzichten verzameld worden van ICL's (Verordening 218/92, artikel 2.2). Hiermee worden bestanden opgebouwd, waarin is opgenomen het BTW-nummer van de leverancier, het BTW-nummer van de afnemer in het andere lidstaat en de totaalbedragen aan ICT-verkopen per leverancier in het betreffende kwartaal. Per buitenlandse afnemer wordt het totaalbedrag ter beschikking gesteld van de belastingdienst van het lidstaat waar deze afnemer gevestigd is via zogenaamde listings. Deze gegevens kunnen dan vergeleken worden met de aangifte omzetbelasting, die de desbetreffende afnemer in eigen land heeft gedaan. Indien er verschillen blijken tussen de listing en de belastingaangifte, kunnen vragen worden gesteld aan de afnemer door de eigen belastingdienst: de controle van de omzetbelasting voert elk land zelf uit. Eveneens kan er om informatie worden verzocht aan de lidstaat waar de leverancier gevestigd is.

Fraude met intracommunautaire transacties

Het wegvallen van de douaneformaliteiten ten aanzien van in- en uitvoer van goederen in intracommunautair verband heeft met zich meegebracht dat een aantal obstakels voor het plegen van BTW-fraude is verwijderd. Fraudeurs hoeven zich niet langer uit te putten in het vervalsen van T2-documenten of douanestempels en/of het omkopen van douanebeambten. Evenmin hoeven zij rekening te houden met het risico om bij een routinecheck van de lading bij de grens tegen de lamp te lopen. Een onderneming die in staat is aan de hand van de benodigde facturen - zoals betalingsbewijs, transportakten, verzekeringsbewijs enz. - aannemelijk te maken dat goederen naar een andere lidstaat zijn uitgevoerd, kan aanspraak maken op het 0%-tarief en omzetbelasting terugvragen. Noot Het valselijk opmaken en aanwenden van deze facturen is toereikend om de schijn van uitvoer te wekken. Tegenover het verdwijnen van de douaneformaliteiten staat de introductie van een geautomatiseerd bestand inzake de ICL's die in de verschillende lidstaten plaatsvinden. Met dit systeem zouden onregelmatigheden in de aangiften van de leverancier of aannemer aan het licht moeten komen. Hoewel de geautomatiseerde opslag van gegevens binnen de centrale eenheden ICT van de verschillende lidstaten de uitwisseling van informatie heeft bevorderd, is de controle op de gang van zaken in het intra-communautaire handelsverkeer nog allesbehalve waterdicht. De achilleshiel van het controlesysteem schuilt in het bijzonder in de factor tijd. Bovendien kunnen met het geautomatiseerde systeem geen BTW-fraudepatronen ontrafeld worden waarin zich geen mismatches voordoen tussen de aangiften van de leverancier en afnemer.

Ten aanzien van de factor tijd moet gewezen worden op het feit dat de Nederlandse belastingdienst pas na enkele maanden - de maximumperiode bedraagt drie maanden - de beschikking krijgt over gegevens uit andere lidstaten inzake ICV's van een Nederlands bedrijf. In aanmerking genomen dat een vergelijkbare periode nodig zal zijn om deze gegevens te controleren (o.m. aan de hand van de aangifte omzetbelasting die de desbetreffende afnemer heeft gedaan) moet ervan worden uitgegaan dat minimaal een halfjaar verstrijkt alvorens een eerste vermoeden van fraude berhaupt ontstaat. Het daadwerkelijk opsporen van de strafbare feiten zal nog aanzienlijk meer tijd in beslag nemen, zodat de fraudeur ruimschoots de gelegenheid krijgt een grote hoeveelheid wederrechtelijk verkregen voordeel te genereren en een aantal van zijn kwetsbare rechtspersonen leeg te halen en op te blazen. Een tweede zwakke plek van het geautomatiseerde systeem schuilt in de onmogelijkheid om fraude op te sporen als de leverancier en afnemer onder n hoedje spelen en een mismatch voorkomen. Er blijken dan geen verschillen tussen de op de aangifte omzetbelasting opgegeven verwervingen en de opgaven van de leveranciers in andere lidstaten. Zoals hieronder zal worden aangetoond, biedt het ontbreken van een mismatch allesbehalve de garantie dat er niet gefraudeerd is.

BTW-fraude met ICT's kan onderscheiden worden in het niet-aangeven van ICV's en gefingeerde ICL's. Een tweede onderscheid betreft het al dan niet aanwezig zijn van echte goederen. Zoals in paragraaf 3.2 reeds is aangestipt, is in toenemende mate sprake van parasitaire papieren-handel: er wordt alleen nog met facturen geschoven waarop fictieve goederen vermeld staan.

De basisprincipes van intracommunautaire BTW-fraude zijn dus vrij eenvoudig. Dit zal worden aangetoond met een praktijkvoorbeeld.
CASUS 8
Deze fraudezaak draaide om een grensoverschrijdende BTW-carrousel tussen (wederom) Nederland en Belgi. De delicten hingen qua markt samen met de doelomschrijving van de bij de fraude betrokken BV's: achtereenvolgens werd gefraudeerd met textiel, partijgoederen en audio-/video-apparatuur.

De primaire activiteiten van de organisatie bestonden uit het fingeren van ICL's en het niet-aangeven van ICV's. De bestuurders van de bedrijven in de fraudecarrousel die hun ICV niet opgaven, waren stromannen, die veelal in horecagelegenheden waren benaderd. De desbetreffende bedrijven beschikten niet over activa, zodat de fiscus in geval van ontmanteling geen invorderingsmogelijkheden ter beschikking stonden. Bovendien werden niet-indieners op gezette tijden uit de carrousel gehaald en vervangen door andere plof-BV's. Om de opsporing extra te bemoeilijken werden legitieme bedrijven benaderd om als tussenschakel in de keten te fungeren: zij deden het met behulp van vervalste facturen voorkomen dat zij goederen hadden gekocht van, en later weer verkocht hadden aan rechtspersonen behorende tot de criminele groepering. De wettige bedrijven werden voor hun bijdrage beloond met een provisie. Als gevolg van de fraudeconstructie konden de goederen tegen een aanzienlijk gereduceerde prijs op de legale markt worden afgezet. Tot de afnemers van deze produkten behoorde een aantal ondernemingen van naam en faam.

BTW-fraude met extracommunautaire transacties

De T2-formulieren aangaande het intracommunautaire handelsverkeer mogen dan zijn opgeheven, de T1-formulieren worden nog steeds gebruikt voor doorvoergoederen met landen buiten de EU als bestemming. Zolang de uiteindelijke bestemming van de goederen nog niet bekend is, worden ze opgeslagen en verzegeld bewaard in een douanedepot. In het geval dat een derde land als eindbestemming is opgegeven, vergezellen de T1-formulieren de goederen tot aan de exporthaven. Om te voorkomen dat de goederen tijdens het transport in het vrije verkeer binnen de EU terechtkomen, rust er een borgstelling op de goederen. Wanneer de goederen op de eindbestemming in de haven zijn aangekomen, voorziet de douane een zogenaamd terugmeldingsformulier (een van de vijf T1-exemplaren) van de nodige stempels en parafen. Het formulier wordt naar een centraal informatiepunt (in Nederland gevestigd te Kerkrade) gestuurd en van daaruit naar de douane-expediteur, wiens borgstelling tegenover de staat (de inning van eventuele rechten en accijnzen) met behulp van dit formulier vervalt. Een terugmeldingsstrookje komt terecht bij de verkoper/expediteur, die het strookje overhandigt aan de douane-expediteur. De goederen en ook de borgstelling zijn daarmee gevrijwaard. Zoals hierboven omschreven, beschikt elke lidstaat over een centraal informatiepunt voor T-documenten, alwaar voeging van het vijfde bij het eerste exemplaar plaatsvindt en daardoor automatisch de aanzuivering volgt. Deze verzamelpunten worden dagelijks geconfronteerd met een groot aantal T1-documenten en de verwerking daarvan geeft in elke lidstaat problemen. Als gevolg daarvan kan niet eerder dan na circa acht maanden duidelijkheid worden verkregen omtrent de vraag of een T1-document al dan niet aangezuiverd is. In deze periode is het voor fraudeurs mogelijk om - zonder dat alarm geslagen wordt - de aanzuivering achterwege te laten. In het geval dat het centrale informatiepunt bemerkt dat het vijfde exemplaar van het T1-formulier ontbreekt, dan gaat er een melding richting de aangever/titularis. Dit is veelal de expediteur, die een aangifte heeft ingediend bij de douane op de plaats van vertrek van de goederen. De titularis krijgt de gelegenheid onderzoek te doen naar de reden waarom de aanzuivering nog niet heeft plaatsgevonden. Gezien het feit dat de titularis tot op het moment van aanzuivering aansprakelijk is voor de verschuldigde rechten en hij als gevolg van de op de goederen rustende zekerheidstelling aanzienlijke financile risico's loopt, heeft de expediteur in de regel alle belang bij een dergelijk onderzoek. Overigens wordt er ook een verzoek tot nasporing gericht aan het land dat volgens het T1-document als bestemming is genoemd. Behalve dat deze procedure tijdrovend is, moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de bestemming van de goederen tijdens het vervoer nog wordt gewijzigd. Succes van navraag in het bestemmingsland is derhalve allesbehalve verzekerd. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het afgeven van T1-documenten in het bijzonder voor de titularis/expediteur aanzienlijke risico's met zich meebrengt. De diverse overheden gaan ervan uit dat de handel dit risico bewust neemt om concurrerend te kunnen werken. Teneinde de fraudemogelijkheden in het extern communautaire handelsverkeer te beperken zou gedacht kunnen worden aan een systeem waarin de goederen reeds op de plaats van belading vrij worden gemaakt. Vanuit het oogpunt van de handel wordt deze optie nauwelijks aantrekkelijk bevonden, aangezien dit systeem impliceert dat de aangever een aanzienlijk bedrag moet voorfinancieren. Voorlopig lijkt dan ook het T1-formulier niet uit het handelsverkeer tussen EU-lidstaten en derde landen weg te denken.

Uit het overzicht van het zaaksaanbod van de verschillende opsporingsdiensten is duidelijk geworden dat het in een aantal branches (genoemd zijn onder meer de elektronica-, gedestilleerde-dranken-, sigaretten-, textiel-, olie-, zuivel- en vleesmarkt) niet ongebruikelijk is om goederen op papier uit te voeren naar zogenaamde derde landen, terwijl zij in werkelijkheid in het vrije verkeer binnen de EU worden gebracht. Behalve dat - bij een binnenlandse afzet - ten onrechte geen BTW wordt afgedragen, schuilt de winst van dergelijke fraudes in het ontduiken van accijnzen en EU-heffingen.

Gezien de douaneformaliteiten en de controle aan de buitengrenzen van de EU kan in dit type fraude niet worden volstaan met het vervalsen van betalingsbewijzen, transportakten en dergelijke. Men zal de beschikking moeten hebben over valselijk opgemaakte T1-formulieren, ten onrechte afgestempelde terugmeldingsstrookjes, enz. Het onder druk zetten c.q. omkopen van douanebeambten kan daarbij een uitstekend hulpmiddel zijn. Het volgende voorbeeld kan dit verduidelijken.

CASUS 9
Een handel in levend vee dat op papier vanuit Polen via de EU naar Noordafrikaanse landen vervoerd werd. De runderen werden echter in werkelijkheid op de Europese markt gebracht. Behalve een Nederlandse en een Spaanse verdachte was een Pool bij de frauduleuze activiteiten betrokken. De laatste droeg zorg voor de selectie van het vee. Noot Het benodigde douanedocument werd in opdracht van de Nederlandse verdachte door een van zijn chauffeurs aan de Pools-Duitse grens opgemaakt. Het vee werd via Nederland naar Spanje gereden en gelost. De T1-documenten werden aan de Spaanse verdachte ter beschikking gesteld, die deze tegen betaling liet afstempelen door een relatie bij de douane. In een latere periode werd het vee gelost in Belgi, Nederland en Duitsland. De organisatie werd uitgebreid met een parallellijn. Een tweede en een derde verdachtengroep raakten bij de transporten betrokken, waarbij de aanzuivering van de documenten op dezelfde wijze en vermoedelijk met de hulp van dezelfde Spaanse verdachte plaatsvond. Het nadeel beliep meer dan f.30 miljoen aan ontdoken invoerheffingen.

Binnen de reguliere vleesindustrie dienden verschillende gegadigden zich aan om het besmette vlees af te nemen.

3.3.2. EU-fraude

Bezien vanuit een financieel perspectief kan ten aanzien van de in de vorige paragraaf uit de doeken gedane fraudepatronen de vraag worden opgeworpen of zij als nationale of als Europese verschijnselen moeten worden beschouwd. Uitgaande van de door de Europese Commissie gehanteerde definitie van EU-fraude - elke, al dan niet opzettelijke, schending door personen of private lichamen van een juridische regeling, die ingrijpende financile gevolgen heeft voor het communautaire budget (Van den Wyngaert, 1994) dient BTW-fraude als een vorm van EU-fraude worden opgevat. BTW is namelijk veruit de grootste en belangrijkste vorm van inkomsten voor de Europese schatkist: dit deel beslaat ongeveer 65% van het totale EU-budget. De lidstaten dienen naar rato bij te dragen, maar grosso modo vloeit ongeveer 10% van de BTW-inkomsten van de individuele lidstaten richting Brussel (Aronowitz e.a., 1995). Op grond van het laatste gegeven kan evenwel ook worden beargumenteerd dat BTW-fraude voor alles een nationale aangelegenheid is, aangezien derving van inkomsten op dit gebied in het bijzonder de schatkist van de individuele lidstaten raakt.

Over de vraag wie als het belangrijkste financile slachtoffer - het reguliere bedrijfsleven lijdt vanzelfsprekend ook aanzienlijke schade in de vorm van oneerlijke concurrentie - van intracommunautaire BTW-fraude moet worden gezien, kan dan worden getwist, over andere vormen van supranationale fraudevormen bestaat beduidend meer eenduidigheid: fraudes met heffingen, subsidies enz. raken het hart van de Europese Unie en zijn daarom schoolvoorbeelden van EU-fraude. In de onderstaande beschouwing zal aan deze fraudevormen aandacht worden besteed.

Om de essentie van EU-fraude te verduidelijken worden twee fraudezaken nadrukkelijk belicht. De eerste heeft zich afgespeeld in de textielbranche, de tweede in de zuivelsector. Ter inleiding van het eerste geval volgt een korte uiteenzetting over de context waarbinnen fraudepatronen in de textielsector zich kunnen ontwikkelen. Noot Textielprodukten, die in grote hoeveelheden geproduceerd worden in derde landen, zijn bij invoer in de EU gebonden aan hetzij kwantitatieve maxima, hetzij maatregelen in het kader van toezicht, teneinde een geordende en billijke ontwikkeling van de handel in textielprodukten tussen de EU en de leverende landen te bevorderen. In het bijzonder moet worden voorkomen dat de markt van de EU en de handel in textielprodukten van de leverende landen wordt ontwricht. De produktiecapaciteit in derde landen is groot en er kan beduidend meer naar de E.U. worden gexporteerd dan officieel is toegestaan.

De exporteurs in de produktielanden dienen bij de autoriteiten in hun land een voor export naar de EU benodigde uitvoervergunning aan te vragen. Omdat afzet naar de EU tot op zekere hoogte verzekerd is voor de goederen waarvoor een dergelijke vergunning is afgegeven, ontstaat er een aanmerkelijk prijsverschil tussen de goederen die binnen de bestaande quota worden gexporteerd en de non-quotagoederen die voor de export worden aangeboden. Van non-quota-goederen wordt gesproken, indien het produkten betreft die vanuit het exporterende land niet voor de EU zijn bestemd.

Om toch invoer van de goedkopere non-quota-goederen binnen de EU te realiseren worden deze gemporteerd, al dan niet via een zogenaamd omleidingsland, vergezeld van documenten waarin in strijd met de waarheid een ander land van oorsprong wordt vermeld. Veelal wordt een omleidingsland gebruikt, waarvoor geen beperkende invoermaatregelen zijn getroffen en/of wel preferenties zijn verleend en de invoerrechten verlaagd of nihil zijn. In het algemeen worden tussen de im- en exporteurs en overige bij de transactie en/of verscheping betrokken personen valselijk opgemaakte bescheiden uitgewisseld om de invoer van de textielgoederen in de EU van de juiste status te voorzien. Ook in het volgende fraudegeval was hiervan sprake.

CASUS 10
Medio 1992 kregen douane-ambtenaren van de belastingdienst op Schiphol een melding van een collega, werkzaam op de afdeling invoerverificatie van de douane, dat een aangifte ten invoer was ingediend door een douane-expediteur van vrachtzendingen textiel uit Nairobi (Kenia). De douanebeambten roken onraad, want van textielhandel, laat staan produktie, in Kenia was hen niets bekend. Bovendien was hen bekend dat de importeur veelal lederen kleding vanuit India via Schiphol Nederland binnenbracht. Verder merkten zij op dat er regelmatig textiel als luchtvracht rechtstreeks vanuit Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) werd aangevoerd. Als oorsprong werd dan meestal de Verenigde Arabische Emiraten of een der Aziatische landen aangegeven. Het vermoeden rees dat er sprake was van een papieren schijnconstructie via Kenia. Dit vermoeden werd bevestigd door het feit dat de Keniaanse exporteur niet voorkwam in de administratie van de PTT. Een belangrijkere aanwijzing vormde de vondst op Heathrow van een koerierspakket, waarin een aantal vervalste vrachtbrieven was opgenomen. De textiel bleek overigens niet alleen per vliegtuig aangevoerd, maar vooral per boot.

Het symbiotische element van deze fraudezaak schuilt in de opstelling van de afnemers van de partijen textiel. Afgaande op de onwaarschijnlijk lage prijzen van de goederen, de mate van bekendheid in de branche ten aanzien van de wijze waarop dergelijke transacties tot stand komen en de betalings- en leveringsvoorwaarden, mag worden aangenomen dat textielimporteurs, op het moment van aankoop van de textiel, vermoedelijk op de hoogte zijn van de fraudeconstructie. Niettemin zien veel handelaren er geen been in de betreffende goederen af te nemen.

Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de tweede fraudezaak die betrekking heeft op de handel in melkpoeder. Ook hier knepen verschillende reguliere marktpartijen een oogje dicht toen hen interessante handelswaar werd aangeboden. Noot In grote lijnen zagen de contouren waarbinnen deze fraudezaak zich afspeelde er als volgt uit.

CASUS 11
Als gevolg van de diverse marktordenende maatregelen binnen de EU, dient bij invoer van melkpoeder uit vrije landen een heffing te worden betaald. Deze is bedoeld om de prijs vanuit derde landen op het niveau van de prijs van EU-melkpoeder te brengen. De hoogte van de heffing is gebaseerd op het prijsverschil wereldmarkt-EU-poeder. Medio oktober 1994 bedroeg de heffing f.304,- per 100 kg. Op de volgende wijze werd deze regeling met voeten getreden. De melkpoeder werd door een Oosteuropese commissionair geleverd. De betrokkenen binnen dit bedrijf waren op de hoogte van het ontduiken van de heffingen. De Oosteuropeanen transporteerden tot in Nederland. Op parkeerplaatsen in het oosten van het land werden de trucks losgekoppeld en namen de Nederlandse verdachten het roer over.

Bij de invoer van de melkpoeder dienden de fraudeurs de formaliteiten rondom het reeds in paragraaf 3.3.1 besproken T1-dokument te omzeilen. Zij deden dit door enerzijds op de T1-documenten valse firmanamen te vermelden, anderzijds door de schijn te wekken alsof aanzuivering van de documenten reeds had plaatsgevonden: het zogenaamde groene strookje werd daartoe van een (vals) stempel voorzien en weer teruggestuurd naar de douane-expediteur.

In verband met de verkoop naar bonafide afnemers werden op naam van echt bestaande bedrijven verkoopfacturen opgesteld. De bijdrage van katvangers was hierbij onmisbaar. Enkele reguliere zuivelbedrijven behoorden tot de vaste afnemers. Naar schatting zou vaneen bedrag aan ontdoken heffing van f.70.000,- per transport ongeveer f.10.000,- ten goede zijn gekomen aan de wettige afnemers.De afnemers zouden op het randje van medeplichtigheid hebben gebalanceerd. Behalve de prijs zou ook de onregelmatige levering en de kwaliteit en overige leveringscondities argwaan hebben moeten wekken.

De meest verregaande betrokkenheid van de wettige handel bij fraude met overheidsgelden vormt het zelf creren van een grijze parallelmarkt. Recentelijk is in dit verband door de media Noot aandacht besteed aan Eurofraude met sigaretten. Noot De fabrikanten in de tabaksindustrie lijken daarin een belangrijke rol te vervullen. De voordelen voor de reguliere industrie zijn dan ook groot: gezien het feit dat de winkelprijs van een pakje sigaretten grotendeels wordt bepaald door de op het produkt rustende accijnzen, BTW en invoerrechten, kan door het weg laten lekken van sigaretten naar de zwarte markt met een zelfde winstmarge een extra omzet worden gecreerd. Nederland fungeert in deze fraudes veelal als doorvoerland. Er bestaan aanwijzingen dat de parallelmarkt in handen is van een in Zwitserland domicilie houdende Italiaan, maar het vermoeden bestaat dat enkele grootindustrilen in de tabaksindustrie willens en wetens partijen sigaretten aan de betreffende tussenhandelaar onderhands hebben doorverkocht.

3.3.3. Overige verschijningsvormen van een symbiotische relatie met de

marktomgeving

Tot dusver heeft het accent vooral gelegen op fraudezaken waarin door het voorwenden van een andere bestemming de wig tussen kosten marktprijs wordt benvloed. Zoals in het voorafgaande zijdelings is opgemerkt, bestaat echter ook de mogelijkheid om te frauderen met de aard van een produkt of met de aard van een geleverde dienst. Ten aanzien van het laatste kan worden gedacht aan de koppelbazerij, waarin met behulp van zogenaamde E101-formulieren de schijn wordt gewekt dat de ter beschikking gestelde arbeidskrachten als zelfstandige werknemers actief zijn. Formeel bemiddelt de moderne koppelbaas slechts tussen de bouwondernemers en de zelfstandige werknemers en is hij niet verantwoordelijk voor de afdracht van premies en belastingen. In werkelijkheid is van zelfstandigheid van de werknemers geen sprake en zijn zij in meer dan n opzicht afhankelijk van de koppelbaas. De laatste betaalt de arbeidskrachten zwart uit en steekt van het door de bouwondernemers ter beschikking gestelde loon bijna de helft in zijn eigen zak.

Het symbiotische element van dit type fraude is evident: de bouwondernemers krijgen de beschikking over goedkopere arbeidskrachten, terwijl de werknemers, veelal buitenlanders Noot , meer kunnen verdienen dan zij in eigen land gewend zijn. Voor een uitvoerigere beschouwing over de activiteiten van koppelbazen verwijzen we naar het deelrapport Georganiseerde criminaliteit in de bouwnijverheid.

Ten aanzien van fraude met de aard van een produkt worden in deze subparagraaf twee verschijningsvormen beschreven. De eerste heeft betrekking op het onder valse voorwendselen op de markt brengen van een bij wet verboden groeibevorderaar, de tweede op merkvervalsing in de horloge- en parfumindustrie.

Het gebruik van hormonen en andere groeibevorderaars in de mestkalverenindustrie is ook in Nederland geen onbekend verschijnsel. Een aantal participanten in deze bedrijfstak staat niet afwijzend tegenover de mogelijkheid om met behulp van groeibevorderaars een ogenschijnlijk beter produkt te leveren. Het gebruik van groeibevorderaars heeft twee voordelen: de kalveren zijn sneller rijp voor de slacht en de consument kan rekenen op een stuk vlees met beduidend minder vet.

In casus 12 staat het gebruik van een stof centraal die in lage doseringen werkt als een diergeneesmiddel en in hoge doseringen als groeibevorderaar. Eind 1988 is een wettelijk verbod ingesteld op het gebruik van deze stof als groeimiddel. Niettemin kwam begin jaren negentig bij verschillende opsporingsinstanties informatie binnen dat een groot aantal veehouders bedoeld middel zou gebruiken als groeibevorderaar bij het fokken van kalveren. Uit nader onderzoek bleek dat het verboden middel vermoedelijk aan de veefokkerijen was afgeleverd door een aantal dierenartsen. Deze dierenartsen betrokken het middel op hun beurt van een farmaceutisch bedrijf. Het betrof hier een in beginsel wettige onderneming, waarbinnen een harde kern van daders een illegale, lucratieve bedrijfspoot had opgebouwd. Daarbij werd de volgende modus operandi gebruikt.

CASUS 12
De grondstoffen voor het verboden groeimiddel werden ingekocht bij buitenlandse leveranciers (o.a. bij een Duits bedrijf, waar een Nederlands bruggehoofd voor de criminele groep werkzaam was). De inkoop geschiedde rechtstreeks of via een Zwitserse dochteronderneming. Bij het laatste bedrijf werkte een vrouw, die precies deed wat haar vanuit Nederland werd opgedragen. Op de facturen waarop de inkopen werden verwerkt, wijzigde zij onder meer de produktomschrijving van de goederen. Deze inkoopfacturen werden vervolgens verwerkt in de officile bedrijfsboekhouding van de wettige onderneming.

Uit het onderzoek bleek dat er sprake was van een dubbele boekhouding. De aan- en verkoop van de illegale groeibevorderaars werd vanuit Zwitserland namelijk administratief geleid naar de hoofdverdachte.

Met behulp van deze priv-facturen werden onder meer:

Het bovenstaande voorbeeld maakt duidelijk dat ten aanzien van verschillende wettige marktpartijen sprake is van verwijtbare betrokkenheid bij dit type fraude. Om te beginnen de dierenartsen die bereid zijn als tussenhandelaar te fungeren, en in de tweede plaats de houders van mestkalveren die de groeibevorderaars afnemen. Zonder het gedrag van de laatste groep te willen legitimeren, moet deze wel in de juiste context worden geplaatst. In een markt waarin de winstmarges uiterst smal zijn, kan het gebruik van groeimiddelen namelijk het verschil uitmaken tussen overleven en ten onder gaan. Dat fraudeurs in een dergelijke nijpende marktsituatie legio afzetmogelijkheden voor hun illegale produkten kunnen vinden, laat zich raden.

Merkvervalsing

Een ander voorbeeld van de wijze waarop fraudeurs inspelen op een marktvraag, is te vinden op het gebied van de merkvervalsing. Ten aanzien van dit fraudetype is niet zozeer sprake van marktpartijen die het water na aan de lippen staat, maar wordt de vraag gegenereerd door hebzucht. In de moderne consumptiemaatschappij wordt het bezit van luxe merkartikelen niet alleen nagestreefd vanwege de kwaliteit van dergelijke produkten, maar evenzeer vanwege de exclusiviteit ervan en de daarmee samenhangende status.

Aan deze exclusiviteit hangt wel een prijskaartje, hetgeen de ontwikkeling van een parallelmarkt tot gevolg heeft gehad, waarop fraudeurs nagemaakte merkartikelen tegen relatief lage prijzen aan de man kunnen brengen. Aangenomen wordt dat counterfeiting wereldwijd een groeiend verschijnsel is. Volgens ramingen van de World Trade Organization (WTO) maken namaakprodukten thans 3% tot 9% uit van de wereldhandel. Noot Opsporingsambtenaren die in het kader van dit onderzoek over het probleem van merkvervalsing zijn genterviewd, zien ook een toename van de handel in namaakprodukten in Nederland. Daarenboven zou Nederland ook zijn uitgegroeid tot een belangrijk produktie- en assemblageland van namaakprodukten. In het bijzonder lijkt dit op te gaan voor de produktie van horloges en parfums. Zie hierover meer in het volgende hoofdstuk.

De volgende zaak heeft betrekking op het namaken van dure merkhorloges. De verdachten gingen daarbij als volgt te werk.
CASUS 13
De hoofdverdachte had de produktiewerkzaamheden opgedragen aan een drietal medeverdachten. Zelf hield hij zich meer bezig met de logistiek van de operatie. De produktie van de namaak Rolexen vond plaats in een werkplaats in het zuiden van het land. De onderdelen waren afkomstig uit het buitenland en werden, om de kans op ontdekking te verkleinen, afzonderlijk van elkaar geleverd. De namaakhorloges werden afgezet in de directe omgeving van de Antwerpse vogeltjesmarkt en via een tussenpersoon in caf's en andere uitspanningen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken