3.2. Parasitaire fraudevormen

Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, is de essentie van fraude dat er misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van de reguliere marktpartijen. De komende paragrafen geven enig inzicht in de verschillende gedaanten waarop bedoelde misleiding gestalte kan krijgen. De eerste verschijningsvorm van parasitaire fraude die we in deze paragraaf zullen behandelen, betreft het opkopen en leegplunderen van slecht lopende bedrijven. Zoals het voorbeeld laat zien, beperken fraudeurs zich daarbij meestal niet tot deze hoofdactiviteit, maar wordt een scala van nevenactiviteiten ontplooid waarmee verscheidene partijen worden benadeeld. CASUS 1

De hoofdverdachten plaatsten advertenties in landelijke en lokale dagbladen. De strekking van de teksten luidde in de regel dat met spoed bedrijven ter overname werden gezocht, waarbij een eventuele slechte financile positie geen bezwaar was en een betaling in contanten in het vooruitzicht werd gesteld. De hoofdverdachten waren in het bijzonder genteresseerd in bedrijven waarin compensabele verliezen zaten, dan wel ondernemingen die konden beschikken over de nodige handelsvoorraden en/of kredieten. Contractueel werd vastgelegd dat de onderneming voor een x-bedrag aan de hoofdverdachten of aan een van hun vele BV's werd verkocht. In de meeste gevallen werd door hen een symbolisch bedrag betaald voor de onderneming. Ook kwam het voor dat de verkoper aan de hoofdverdachten een fors bedrag moest betalen voor overname, terwijl uit het koopcontract het tegendeel moest blijken. Als nieuwe directeur van de onderneming werd in de regel een katvanger naar voren geschoven.Na de overname werden door de hoofdverdachten verschillende modi operandi gebruikt. Afhankelijk van de staat waarin het overgenomen bedrijf verkeerde, werden n of meer van de volgende activiteiten aan de dag gelegd.

1. Het compensabele verlies werd, zo mogelijk, teruggevorderd van de belastingdienst dan wel werd de handelsvoorraad en/of de inboedel verkocht. Vervolgens werd de onderneming al dan niet stuurloos achtergelaten, waarna een faillissement of opheffing van de onderneming volgde.

2. Ook werden uit de administratie de namen gehaald van leveranciers, waar het overgenomen bedrijf goed bekend stond. Door het aannemen van een valse naam, de naam van de vorige eigenaar of een ex-medewerker, werden de betreffende leveranciers benaderd en bewogen tot het leveren van goederen op rekening van het overgenomen bedrijf. De bestelde goederen werden doorgaans rechtstreeks bij de leveranciers afgehaald, of op verzoek elders afgeleverd. Leveranciers met wantrouwen werden verwezen naar bedrijven waarmee de overgenomen rechtspersoon in het verleden goede zaken met betrekking tot betalingen had gedaan, of naar de Nederlandse Credietmaatschappij (NCM), waar de overname van het bedrijf nog niet bekend was en men een dekking gaf. Hierop volgde dan meestal alsnog een levering. Na enkele weken stopte men met het bestellen en afhalen van goederen en trad men terug, waardoor men voor schuldeisers niet meer te achterhalen was.

3. In een aantal gevallen werden op naam van de overgenomen bedrijven credit cards aangevraagd en verkregen. In zeer korte tijd werden aankopen en betalingen verricht, met het vooropgezette plan niet aan de betalingsverplichting jegens de credit-cardinstellingen te voldoen.

4. Op naam van het overgenomen bedrijf werden in een aantal gevallen leningen en/of kredieten aangevraagd en verkregen via valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen en/of salarisspecificaties. Voor het aanvragen van deze kredieten werden druggebruikers benaderd in diverse horecagelegenheden in het land. In een aantal gevallen werden andere bestaande bedrijven op de werkgeversverklaringen en/of salarisspecificaties aangeduid als werkgever. Een variatie op dit thema vormde het optreden van een hoofdverdachte die zich bij verschillende ondernemingen aandiende als crisismanager. Deze verdachte had in het verleden te maken gehad met het faillissement van enkele van zijn priv-ondernemingen en had het nodige van deze ervaringen geleerd. In het bijzonder was het rapport van een organisatie-/adviesbureau, dat in opdracht van een bank zijn bedrijven had doorgelicht, hem goed bijgebleven. In het betreffende rapport werd beschreven hoe gezonde delen van een bedrijf via sterfhuisconstructies gered konden worden. Met behulp van dit handboek sterfhuisconstructies zag de hoofdverdachte in dat het betrekkelijk eenvoudig was om activa uit rechtspersonen die op de rand van het faillissement balanceren, over te hevelen. Noot Bovendien leerde hij dat Nederland bureaucratisch in hokjes verdeeld is, zodat het even duurt voordat in de ene regio bekend is wat er in een ander deel van het land gaande is. Tenslotte was het voor hem zonneklaar geworden dat het verstandiger was zelf meer buiten beeld te blijven en bijvoorbeeld niet zichtbaar te zijn als aandeelhouder/bestuurder. In grote lijnen werd de volgende werkwijze gevolgd.

CASUS 2
Bij bedrijven die in moeilijkheden verkeerden, introduceerde de hoofdverdachte zich als trouble shooter of crisismanager. De activa werden tegen te lage prijzen verkocht aan nieuw opgerichte rechtspersonen, waar een stroman van de hoofdverdachte tot directeur benoemd was. Vervolgens liet hij de echte onderneming failliet gaan, de belastingdienst, bedrijfsverenigingen en pensioenfondsen met grote vorderingen achterlatend. Hij zorgde er evenwel voor dat de onttrekkingen meer dan een jaar voordat de faillissementsaanvraag werd ingediend, plaatsvonden teneinde de gevolgen van de Actio Pauliana Noot te vermijden. Door middel van onder andere niet geregistreerde optiecontracten kon hij wel beleidsbepaler blijven in de BV's van zijn stromannen. Het aanleggen van zo veel mogelijk rookgordijnen maakte hem, ondanks het al jaren bestaande vermoeden dat hij fraudeerde, uiterst moeilijk grijpbaar in strafrechtelijke zin.

De bovenstaande voorbeelden worden getypeerd door de omstandigheid dat wordt ingespeeld op de wankele marktpositie van wettige deelnemers. Daarbij heeft tot dusverre het accent gelegen op overnameconstructies, waarbij slecht renderende bedrijven als instrument van de fraude worden gebruikt c.q. misbruikt. Mogelijk is echter ook dat een bedrijf in moeilijkheden zelf slachtoffer wordt van een omvangrijke fraude. Het volgende fraudegeval is hier een goed voorbeeld van.

CASUS 3
Een Nederlandse rechtspersoon pleegt oplichting door zich voor te doen als kredietverstrekker. De Duitse bedrijven die als gevolg daarvan het schip in gaan, verkeerden alle in ernstige financile moeilijkheden en konden langs reguliere weg geen krediet meer verkrijgen. Voordat de genteresseerden van de hoofdverdachten een krediet verstrekt krijgen - men schermt daarbij met een buitenlandse financier - moet als onkostenvergoeding een voorschot worden betaald: contant varirend van DM 20.000 tot DM 40.000, dan wel in de vorm van het afgeven van waardevolle sieraden. Als borgstelling krijgt men cheques. Deze cheques, afkomstig van een door de organisatie overgenomen GmbH in Duitsland, zijn echter niet gedekt en de kredieten zijn nooit verstrekt.

Een ander voorbeeld van de wijze waarop oplichters inspelen op een behoefte aan de zijde van de wettige marktpartijen, betreft een grootschalige zwendel met, naar later bleek, gefingeerde waardepapieren. Het voornaamste slachtoffer van deze oplichting was een buitenlandse non-profit-instelling. Het spoor van deze fraude leidde uiteindelijk ook naar Nederland.

CASUS 16
Geconfronteerd met dalende inkomsten uit rente op kapitaal en verlies op investeringen in onroerend goed, zochten topfunctionarissen van de non-profit- organisatie naar nieuwe rendabele beleggingsmogelijkheden. Men had hiervoor de beschikking over tien miljoen dollar aan legaten. De fondsenwerver van de instelling raakte in de ban van het verhaal van een externe financile expert, die hem winsten voorspiegelde van minimaal honderd procent. Volgens de betreffende deskundige zou in de bankwereld een geheim circuit van Standby Letters of Credit bestaan, waarmee speculaties in alle denkbare vormen werden gefinancierd. Voor de leningen zouden woekerrentes en zekerheden worden gevraagd. De top van de non-profit-organisatie liet zich door haar fondsenwerver overtuigen dat met investeringen in Standby Letters of Credit kans op succes verzekerd was. Men ging daarmee voorbij aan een negatief advies dienaangaande van een aantal bankiers.

De financile expert, bijgestaan door een gerenommeerd (buitenlands) advocatenkantoor, wist te bewerkstelligen dat de non-profit-instelling een bedrag van bijna negen miljoen dollar overmaakte op een bank in Antwerpen. De gemachtigden van de Belgische bankrekening waren het hoofd administratie en de fondsenwerver van de non-profit-organisatie en de externe financile deskundige. Voor een overschrijving waren de handtekeningen van twee van de drie gemachtigden nodig. Na korte tijd gaven de fondsenwerver en de externe financile deskundige opdracht om 8,8 miljoen dollar over te boeken naar een bank in Luxemburg, zogenaamd om Standby Letters of Credit te kopen. Tot de gemachtigden van de laatste bankrekening behoorde slechts n vertegenwoordiger van de non-profitinstelling, i.c. de goedgelovige fondsenwerver. De overige twee gemachtigden waren de financile expert en zijn Canadees-Arabische handelsrelatie. De laatste deed zich voor als directeur van een, naar later bleek niet-bestaande, bank. Zij konden nu vrijelijk beschikken over de 8,8 miljoen dollar van de non-profitorganisatie en haalden het grootste deel van dit geldbedrag in een mum van tijd van de Luxemburgse rekening. Een klein deel werd gebruikt om de top van de non-profit-instelling nog meer zand in de ogen te strooien: een half miljoen werd namelijk als eerste winst op de investeringen overgeboekt naar de rekening in Antwerpen. Het curieuze van dit fraudegeval is dat een van de fraudeurs, de Canadees-Arabische bankier, zich door toedoen van een nietsvermoedende tussenpersoon uiteindelijk ook zelf heeft laten bedriegen. Hij stelde het door hem behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel namelijk ter beschikking aan een intermediair, die zich liet verleiden 4,3 miljoen dollar te investeren in .... Standby Letters of Credit! De organisatoren van deze tweede fraudecirkel waren een Amerikaan, die banden onderhield met de Cosa Nostra, en een Nederlander. Zij combineerden de oplichting van de bovengenoemde tussenpersoon met die van een gepensioneerde Amerikaanse chirurg.

Het reguliere handelsverkeer vraagt om een zo snel en efficint mogelijke afhandeling van transacties. Financile instellingen hebben hierop ingespeeld en bieden hun klanten een verscheidenheid van faciliteiten teneinde zo min mogelijk tijd, en daarmee geld, te verspillen. Zo is het in het chequeverkeer niet ongebruikelijk om een rekening voor te boeken. Dit voorcrediteren vindt plaats wanneer voldoende vertrouwen bestaat in zowel de verzender als de begunstigde. Deze verkrijgen op dat moment de zogenaamde 1A-status, inhoudende dat de financile instelling op basis van een cheque onmiddellijk tot betaling aan de begunstigde overgaat, dus zonder de incasso van de cheque bij de bank van de verzender af te wachten. Zonder een dergelijke regeling zouden de betrokkenen dagen, soms weken, op de financile afhandeling van hun transactie moeten wachten en daarmee in hun handelsbelangen kunnen worden geschaad. Het evidente voordeel dat marktpartijen ondervinden van het voorcrediteren kan voor de financile instelling zelf omslaan in een aanzienlijk nadeel, als blijkt dat een van de betrokkenen het in hem gestelde vertrouwen beschaamt. In de onderstaande fraudezaak was het laatste aan de orde.

CASUS 4
Aanleiding van het betreffende fraude-onderzoek was de aangifte van een bank dat, als gevolg van fraude, nadeel was ontstaan van tientallen miljoenen guldens. Een hoge functionaris van de bank was bij de constructie betrokken, zij het dat niet geheel duidelijk is of hij als medeplichtige moet worden aangemerkt of dat hij, verblind door de charismatische uitstraling van de leidinggevende van een uit het buitenland afkomstige criminele organisatie, is misbruikt.

De criminele organisatie nam ruimschoots de tijd voor haar voorbereidingshandelingen. Deze bestonden eruit dat de bankmedewerker in de waan moest worden gebracht dat hij de bank de kip met de gouden eieren had bezorgd. Met de introductie van een aantal bedrijven bij de bank bracht de hoofdverdachte de bankfunctionaris tot de overtuiging dat hij een interessante nieuwe buitenlandrelatie had binnengehaald. Van de verschillende door de hoofdverdachte gentroduceerde bedrijven zou later een niet gering aantal betrokken blijken bij de krediet- c.q. chequefraude.

Opvallend is dat de hoofddirectie van de bank reeds na enkele maanden tot het inzicht kwam dat de betrouwbaarheid van de nieuwe handelsrelatie te wensen overliet. Argwaan werd gewekt door het niet-nakomen van de verplichting om acht miljoen gulden aan de bank in onderpand te geven. Dit leidde tot een schrijven van de hoofddirectie aan de betreffende bankfunctionaris, waarin hij werd verordonneerd zich niet langer met de hoofdverdachte en diens handelsconnecties in te laten. De bankfunctionaris sloeg niet alleen deze aanmaning, maar ook waarschuwingen van zijn ondergeschikten in de wind en ging onverdroten verder op de ingeslagen weg. Zijn vertrouwen in de handelsrelatie werd versterkt door een constructie die kan worden aangemerkt als een chequecarrousel: de aan de criminele organisatie gelieerde bedrijven zonden in wezen cheques aan elkaar. De cheques werden namelijk door de Nederlandse bank ter incasso gezonden naar de buitenlandse bank van de verzender van de cheques. Vervolgens werd na incasso door de Nederlandse bank het geld overgeboekt naar een begunstigd bedrijf in het buitenland. Op deze wijze werd vertrouwen gewekt in een goed rendement van laatstgenoemd bedrijf, waardoor deze de 1A-status verkreeg. Wanneer dit eenmaal gerealiseerd was, sloeg de criminele organisatie in betrekkelijk korte tijd haar slag. De cheques die nu werden aangeboden, bleken namelijk zonder uitzondering ongedekt. Noot Ook Hoogenboom (1995) beschrijft een aantal gevallen van fraude waarbij banken het centrale element vormen van een fraudeconstructie. De casustiek die hij aandraagt, is echter goeddeels gebaseerd op buitenlandse ervaringen en heeft bovendien vooral betrekking op gevallen van organisatiecriminaliteit. Het enige fraudegeval in de bijdrage van deze auteur waarin een Nederlandse bank centraal staat, en waarbij tevens sprake is van georganiseerde criminaliteit, wordt beschreven in deel 3.

Behalve binnen de bankwereld treffen we ook in andere delen van het financile stelsel frauduleuze praktijken van parasitaire aard aan. Zo diende zich in dit onderzoek een treffend voorbeeld van frauduleus handelen aan in de effectenwereld, in het bijzonder de termijnhandel. Met deze handel proberen beleggers winst te halen uit prijsschommelingen op de goederen- en valutamarkt. Dat in de sfeer van beleggingen niet altijd wordt gehandeld in het belang van de clinten, bleek uit een onderzoek van de ECD dat plaatsvond na de introductie van de Wet Toezicht Effectenverkeer (WTE). Op basis van dit onderzoek werd de vergunning, die krachtens de WTE vereist is om in het effectenverkeer te mogen bemiddelen, van tal van intermediairs ingetrokken. Ook de hoofdverdachten in de volgende fraudezaak raakten hun vergunning kwijt, maar dit weerhield hen er niet van hun illegale activiteiten in een andere vorm te continueren.

CASUS 5
In opdracht van de Nederlandse hoofdverdachten richtte het personeel van het op last van de ECD gesloten bemiddelingskantoor eigen rechtspersonen op. Zo werden de activiteiten van de boiler room Noot gesplitst voortgezet.

Aangezien telefonische colportage van burgers in Nederland bij wet verboden is, werd op papier een Belgische NV als intermediair tussen de Nederlandse verkooporganisatie en de beleggers geschoven. De potentile beleggers werden echter wel degelijk vanuit Nederland benaderd.

In Duitsland werd een rechtspersoon - een GmbH - opgericht, die als intermediair fungeerde tussen de verkopers en de commissionair. De laatste, het buitenlandse kopstuk van de criminele organisatie, had zich met zijn personeel officieel in Zwitserland gevestigd. In de praktijk bleek hij zijn activiteiten echter vanuit een kantoor in Nederland te ontplooien. De orders die uit Duitsland werden doorgebeld naar zijn Zwitserse kantoor, werden vandaar via een automatische telefonische doorschakeling doorgeleid naar een back office in Nederland. Het - niets vermoedende - Duitse personeel werd daarmee in de waan gelaten dat zij met een in Zwitserland gevestigde broker zaken deden en dat die de telefonische orders ook daadwerkelijk uitvoerde. Hoewel de contracten die vanuit de Duitse GmbH aan de beleggers werden voorgelegd, er op papier goed uitzagen, werd in de praktijk niets belegd. Niettemin kregen de clinten periodiek beleggingsoverzichten gepresenteerd. De schijn werd gewekt dat gehandeld werd volgens het principe van verzekerd beleggen: bij winststijging kon onbeperkt worden verdiend, bij winstdaling werd de optie van de clint tijdelijk bevroren, zodat niet al te veel verloren zou worden. De meeste beleggers maakten op papier aanvankelijk een beetje winst. Vervolgens werden ze de valutahandel ingepraat en overgehaald de inleg te verhogen. Nog grotere verliezen waren het gevolg.

Naast de hierboven beschreven modus operandi bestaan er nog talrijke andere methoden om beleggers zand in de ogen te strooien. Zo is het ook denkbaar dat slechts een gedeelte van de inlegsom wordt belegd of dat de opbrengsten van transacties niet onmiddellijk aan de clinten ter beschikking worden gesteld.Als een bijzonder lucratieve fraudevorm kan het churning worden aangemerkt: deze constructie grijpt terug op het basisprincipe dat bemiddelaars met commissies enorme bedragen kunnen verdienen. Aangezien elke transactie commissie oplevert, is het uitermate winstgevend voor bemiddelaars om zo snel en zo vaak mogelijk de markt op en af te komen. Noot

Ter afsluiting van deze subparagraaf staan we stil bij de parasitaire variant van een van de in dit onderzoek meest frequent aangetroffen vormen van fraude, te weten BTW-fraude. Zoals in paragraaf 3.3 uitvoerig zal worden beschreven, vinden fraudes met omzetbelasting plaats met echte en fictieve goederen. In het geval van papieren handel is slechts sprake van slachtofferschap, in casu van de overheid die belastinginkomsten derft. Noot Deze vorm van fraude is derhalve overwegend parasitair van aard. Indien er daarentegen echte goederen in het geding zijn, kan zich een symbiotisch element aandienen in de vorm van vertegenwoordigers van de wettige bedrijfstak die er geen been in zien de als gevolg van de fraudeconstructie aanzienlijk in prijs gedaalde goederen op de markt te brengen. Zonder dure reclamecampagnes en marketingstrategien wordt de legale handel via een BTW-carrousel in staat gesteld de consument met spectaculaire kortingen op zijn wenken te bedienen. Vanwege de ambiguteit van BTW-fraude zal allereerst uit de doeken worden gedaan hoe met fictieve handel in fictieve goederen de overheid met een aanzienlijke schadepost kan worden opgezadeld. Voor een beter begrip van deze casus verwijzen we naar paragraaf 3.3.1, waarin de context waarbinnen BTW-fraude gestalte krijgt, uiteen wordt gezet. In dezelfde paragraaf wordt aandacht besteed aan de symbiotische variant van deze fraudevorm.

CASUS 6
De hoofdverdachte in deze zaak kocht in samenwerking met zijn boekhouder via een tussenhandelaar ongeveer 100 Nederlandse en Amerikaanse rechtspersonen. De vestigingsplaatsen werden verspreid over heel Nederland en de branches waarin gehandeld werd, althans volgens de doelomschrijving van de rechtspersonen, varieerden van witgoed tot schilderijen. Als directeuren werden stromannen aangesteld. Soms handelden deze op naam van nietsvermoedende personen. De stromannen werden tekeningsbevoegd gemaakt voor de bank- of girorekening van het bedrijf met behulp van valse rijbewijzen of paspoorten die de hoofdverdachte hen had verstrekt.

In feite was van reguliere handel in het geheel geen sprake: de transacties werden fictief verricht. Met valselijk opgemaakte facturen werd de schijn van echtheid gewekt. In het binnenland werden fictief aankopen gedaan ten gevolge waarvan er voorbelasting gecreerd werd. Daarna vonden er fictieve intracommunautaire leveringen plaats tegen het nultarief en werd de voorheffing aan de belastingdienst teruggevorderd.

De hoofdverdachte hield op de aangiften omzetbelasting van zijn ondernemingen doelbewust het verschil tussen wat hij aan belasting terug kon vragen en wat hij verschuldigd was, zo klein mogelijk. Door een groot aantal rechtspersonen voortdurend kleine bedragen terug te laten vorderen, hoopte hij geen argwaan bij de opsporingsinstanties te wekken en kon hij in totaal toch een aanzienlijk wederrechtelijk verkregen voordeel opbouwen.

Soms liet hij bij wijze van afleidingsmanoeuvre zelfs een van de bedrijven uit de keten belasting afdragen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken