5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van prostitutie

Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19 bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99 buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs, waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues (Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet. Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432 van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij, uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen. Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels, kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade, in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal clandestiene bordelen in 1936 op zo'n 150; de meeste waren gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd (Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs, voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken. De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd, dat wil zeggen: er moest via speciale programma's worden geprobeerd de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken (Brussa, 1987). Op
datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met sauna's, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken